ECLI:NL:RVS:2015:2170
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 08-07-2015
- Datum publicatie 08-07-2015
- Zaaknummer 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Het voor deze zaken relevante
procesverloop is vermeld in de uitspraken van 20 maart 2013 in zaken
nrs. 201208550/1/T1/V2, 201110141/1/T1/V2 en 201210441/1/T1/V2 (hierna
tezamen: de verwijzingsuitspraken), waarnaar de Afdeling kortheidshalve
verwijst.
-
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
(...)
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorgangers.
Regelgeving
2.
Op de hoger beroepen zijn de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000)
en het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) van toepassing,
zoals die luidden tot 1 juni 2013.
2.1.
Volgens artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2004/83 mogen de lidstaten
van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het
verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De
lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in
samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
Volgens
het tweede lid bestaan de in het eerste lid bedoelde elementen in de
verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de
verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante
familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van
eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, identiteits- en
reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale
bescherming indient.
Volgens het
derde lid moet de beoordeling van een verzoek om internationale
bescherming op individuele basis plaatsvinden en houdt die beoordeling
rekening met de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde
documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan
vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel zou kunnen
worden blootgesteld.
Volgens het
vierde lid is het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is
blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade of dat hij
rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade
een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor dergelijke
vervolging gegrond en het risico op het lijden van ernstige schade reëel
is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of
ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
Volgens
het vijfde lid achten de lidstaten, indien zij het beginsel toepassen,
volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om
internationale bescherming te staven, de verzoeker ondanks het eventuele
ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van
de verzoeker, geloofwaardig en gunnen zij hem het voordeel van de
twijfel, indien aan de volgende vereisten is voldaan:
a. de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b.
de verzoeker heeft alle relevante elementen waarover hij beschikt,
overgelegd of een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken
van andere relevante elementen;
c.
de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk
bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke
informatie die relevant is voor zijn verzoek;
d.
de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo
spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren
waarom hij dit heeft nagelaten; en
e. vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
2.2.
Volgens artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2005/85
betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de
toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005 L 326/13;
hierna: Richtlijn 2005/85) nemen de lidstaten de nodige maatregelen om
ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige
omstandigheden dat een asielzoeker de gronden voor zijn asielverzoek
uitvoerig uiteen kan zetten. Met het oog hierop dienen de lidstaten erop
toe te zien dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt
voldoende bekwaam is om rekening te houden met de persoonlijke of
algemene omstandigheden die een rol spelen bij het asielverzoek, met
inbegrip van de culturele achtergrond en kwetsbaarheid van de
asielzoeker, voor zover dat mogelijk is.
2.3.
Het voor deze zaken relevante wettelijk kader is, voor zover niet in
deze uitspraak opgenomen, vermeld in de verwijzingsuitspraken, waarnaar
de Afdeling kortheidshalve verwijst.
Arrest
3.
In het arrest heeft het Hof, onder verwijzing naar zijn arrest van 7
november 2013 in de gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en
Z tegen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
(ECLI:EU:C:2013:720), overwogen:
"49.
In dit verband dient er meteen op te worden gewezen dat, anders dan
hetgeen verzoekers in de hoofdgedingen stellen - namelijk dat de
bevoegde nationale autoriteiten die belast zijn met het onderzoek van
een asielaanvraag die is gebaseerd op vrees voor vervolging wegens de
seksuele gerichtheid van de asielzoeker, diens gestelde gerichtheid
louter op basis van de verklaringen van deze asielzoeker als vaststaand
feit moeten aannemen -, die verklaringen, rekening gehouden met de
bijzondere context van asielaanvragen, slechts het uitgangspunt in de
procedure van het onderzoek van de feiten en omstandigheden als bedoeld
in artikel 4 van richtlijn 2004/83 vormen.
50.
Blijkens de bewoordingen van artikel 4, eerste lid, van deze richtlijn
mogen de lidstaten in het kader van dat onderzoek van de verzoeker
verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om
internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient, en beoordeelt de
lidstaat de relevante elementen van dat verzoek in samenwerking met de
verzoeker.
51. Voorts volgt uit
artikel 4, vijfde lid, van richtlijn 2004/83 dat voor de verklaringen
van asielzoekers over hun gestelde seksuele gerichtheid, wanneer niet
aan de voorwaarden in de punten a tot en met e van deze bepaling is
voldaan, bevestiging nodig kan zijn.
52.
Daaruit volgt dat het weliswaar aan de asielzoeker staat om te wijzen
op deze gerichtheid, die een element van zijn persoonlijke levenssfeer
vormt, doch dat verzoeken om toekenning van de vluchtelingenstatus die
zijn gebaseerd op vrees voor vervolging wegens die gerichtheid, net als
verzoeken op basis van andere gronden van vervolging, voorwerp van een
beoordeling in de zin van artikel 4 van die richtlijn kunnen vormen.
53.
Evenwel moet de wijze waarop de bevoegde autoriteiten de tot staving
van dergelijke verzoeken overgelegde verklaringen en het daartoe
overgelegde bewijsmateriaal beoordelen, in overeenstemming zijn met
richtlijnen 2004/83 en 2005/85 en, zoals blijkt uit respectievelijk de
punten 10 en 8 van de consideransen van die richtlijnen, met de door het
Handvest gewaarborgde grondrechten, zoals het in artikel 1 van het
Handvest vervatte recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en
het in artikel 7 ervan gewaarborgde recht op eerbiediging van het
privéleven en van het familie- en gezinsleven.
54.
Hoewel artikel 4 van richtlijn 2004/83 van toepassing is op alle
verzoeken om internationale bescherming, ongeacht de tot staving van die
verzoeken ingeroepen gronden van vervolging, neemt dit niet weg dat het
aan de bevoegde autoriteiten staat om hun wijze van beoordeling van de
verklaringen en het bewijsmateriaal aan te passen aan de eigen kenmerken
van elke categorie asielaanvragen, met inachtneming van de door het
Handvest gewaarborgde rechten.
[…]
57.
In dit verband moet worden opgemerkt dat deze beoordeling volgens
artikel 4, derde lid, sub c, van richtlijn 2004/83 op individuele basis
moet plaatsvinden en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de
individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker,
waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd,
teneinde te beoordelen of op basis van die omstandigheden, de daden
waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met
vervolging of ernstige schade kunnen overeenkomen.
[…]
61.
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 4,
derde lid, sub c, van richtlijn 2004/83 de bevoegde autoriteiten gebiedt
de beoordeling te verrichten met inachtneming van de individuele
situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en dat artikel
13, derde lid, sub a, van richtlijn 2005/85 van die autoriteiten vereist
dat zij in het persoonlijke onderhoud rekening houden met de
persoonlijke of algemene omstandigheden die een rol spelen bij het
asielverzoek.
62. Hoewel
ondervragingen over stereotiepe opvattingen voor de bevoegde
autoriteiten een nuttig element kunnen vormen bij deze beoordeling,
beantwoordt de beoordeling van verzoeken om toekenning van de
vluchtelingenstatus louter op basis van de met homoseksuelen verbonden
stereotiepe opvattingen niet aan de vereisten van de in het voorgaande
punt genoemde bepalingen, daar die beoordeling deze autoriteiten niet in
staat stelt rekening te houden met de individuele situatie en
persoonlijke omstandigheden van de betrokken asielzoeker.
63.
Bijgevolg kan het feit dat een asielzoeker niet in staat is om op
dergelijke vragen te antwoorden, op zich geen voldoende grond opleveren
voor de slotsom dat de asielzoeker niet geloofwaardig is, daar een
dergelijke benadering in strijd is met de vereisten van artikel 4, derde
lid, sub c, van richtlijn 2004/83 en van artikel 13, derde lid, sub a,
van richtlijn 2005/85.
64. In de
tweede plaats, hoewel de nationale autoriteiten in voorkomend geval
ondervragingen mogen uitvoeren ter beoordeling van de feiten en
omstandigheden betreffende de gestelde seksuele gerichtheid van een
asielzoeker,
zijn ondervragingen over de details van de wijze waarop
deze asielzoeker praktisch invulling geeft aan zijn seksuele gerichtheid
in strijd met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten, en met
name met het in artikel 7 daarvan geformuleerde recht op eerbiediging
van het privéleven en van het familie- en gezinsleven.
65.
In de derde plaats dient met betrekking tot de mogelijkheid dat de
nationale autoriteiten aanvaarden, zoals verscheidene verzoekers in de
hoofdgedingen hebben voorgesteld, dat zij homoseksuele handelingen
verrichten, dat zij zich aan eventuele "tests" onderwerpen om hun
homoseksualiteit te bewijzen of ook dat die asielzoekers video-opnamen
van hun intieme handelingen overleggen, te worden beklemtoond dat
dergelijke elementen, naast het feit dat zij niet noodzakelijkerwijs
bewijswaarde hebben,
afbreuk zouden doen aan de menselijke waardigheid,
waarvan artikel 1 van het Handvest de eerbiediging waarborgt.
66.
Bovendien zou het toelaten of aanvaarden van een dergelijk type bewijs
een stimulans voor andere asielzoekers vormen en zou dit er feitelijk op
neerkomen dat dergelijke bewijzen van hen worden verlangd.
67.
In de vierde plaats dient in verband met de mogelijkheid dat de
bevoegde autoriteiten aannemen dat een asielzoeker niet geloofwaardig is
wanneer, met name, deze asielzoeker zijn gestelde seksuele gerichtheid
niet heeft aangevoerd bij de eerste gelegenheid die hem werd geboden om
de vervolgingsgronden uiteen te zetten, te worden gewezen op het
volgende.
68. Blijkens artikel 4,
eerste lid, van richtlijn 2004/83 mogen de lidstaten verlangen dat de
asielzoeker alle elementen ter staving van het verzoek om internationale
bescherming
"zo spoedig mogelijk" indient.
69.
Gelet op de gevoeligheid van vragen over iemands persoonlijke
levenssfeer en met name zijn seksualiteit, kan uit het enkele feit dat
deze persoon, wegens zijn terughoudendheid bij het onthullen van intieme
aspecten van zijn leven, niet meteen heeft verklaard homoseksueel te
zijn, niet de conclusie worden getrokken dat hij niet geloofwaardig is.
70.
Bovendien moet worden opgemerkt dat de verplichting van artikel 4,
eerste lid, van richtlijn 2004/83 om alle elementen tot staving van het
verzoek om internationale bescherming "zo spoedig mogelijk" in te
dienen, wordt afgezwakt door het uit hoofde van artikel 13, derde lid,
sub a, van richtlijn 2005/85 en artikel 4, derde lid, van richtlijn
2004/83 aan de bevoegde autoriteiten opgelegde vereiste om in het
onderhoud rekening te houden met de persoonlijke of algemene
omstandigheden die een rol spelen bij het asielverzoek, met inbegrip van
de kwetsbaarheid van de asielzoeker, en om dat verzoek op individuele
basis te beoordelen rekening houdend met de individuele situatie en
persoonlijke omstandigheden van elke verzoeker."
Lees verder in Deel 2
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak.
Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.