Uitspraak ABRRvS: Redenering Mahdi arrest ook van toepassing op asielzoekers die bij de grens de toegang is geweigerdgerd
Via een omweggetje dan wel. Staatssecretaris verliest Hoger Beroep:
ECLI:NL:RVS:2015:2003
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat de Terugkeerrichtlijn, op grond van het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn, verlengd bij Besluit van 9 december 2014 (Stb. 2014, 500), niet van toepassing is op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel gericht is op het aan de grens voorkomen van een onrechtmatige binnenkomst, terwijl de krachtens artikel 59 van de Vw 2000 opgelegde maatregel van bewaring gericht is op de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland, zodat het karakter van beide maatregelen verschilt. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris ook miskend dat, gelet op hetgeen in overweging 2.7.2. van de uitspraak van 22 mei 2012 in zaak nr. 201106665/1/V4 en overweging 10.3.2. van de uitspraak van 12 november 2013 in zaak nr. 201300596/1/V4 is vermeld over het beleid en de praktische invulling daarvan, voldoende is gewaarborgd dat geen vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, dan wel een reeds opgelegde maatregel wordt opgeheven indien, in het licht van de bijzondere, individuele omstandigheden van een vreemdeling, het opleggen of het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel in redelijkheid niet of niet langer gerechtvaardigd is. Voor een nadere motivering bestaat dan ook geen aanleiding, aldus de staatssecretaris.
2.1. De staatssecretaris kan niet worden gevolgd in het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Terugkeerrichtlijn op grond van het Tijdelijk besluit uitzonderingen niet op de vreemdeling van toepassing is.
Uit de bestreden overweging kan worden afgeleid dat de rechtbank in wezen, op grond van de door haar aangehaalde uitspraak van 28 mei 2015, heeft overwogen dat de uitleg van het Hof van Justitie in het arrest van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320; hierna: het arrest Mahdi) over het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste van overeenkomstige toepassing is op het krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel aan een asielzoeker, gegeven dat dit in de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste ook is gesteld in Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013 L 180). Door vorenbedoeld vereiste van overeenkomstige toepassing te verklaren heeft de rechtbank aldus onderkend dat de Terugkeerrichtlijn niet op de vreemdeling van toepassing is.
Overigens is, gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn, deze richtlijn niet van toepassing als gevolg van het asielverzoek van de vreemdeling (zie overweging 2.6.1. van de uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102753/1/V3). Met dat verzoek wordt de vreemdeling geacht rechtmatig verblijf te hebben verkregen, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 (zie overweging 2.5.4. van de uitspraak van 4 oktober 2011). Aldus is evenmin voldaan aan artikel 1, aanhef en onder b, van het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 december 2011 in zaak nr. 201108418/1/V4) dient een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 mede ter voorbereiding van de terugkeer en/of de uitvoering van de verwijderingsprocedure en niet louter ter verhindering van de binnenkomst van een vreemdeling op het grondgebied. Dat betekent dat bij een zodanige maatregel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn moet bestaan en dat de staatssecretaris voortvarendheid moet betrachten bij de voorbereiding van de uitzetting. In zoverre verschilt het karakter van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 niet zodanig van een maatregel van bewaring krachtens artikel 59 van de Vw 2000 dat om die reden het uit het arrest Mahdi voortvloeiende motiveringsvereiste niet van toepassing zou zijn. Het betoog van de staatssecretaris faalt.
2.3. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat hetgeen is overwogen in de uitspraak van 28 mei 2015 niet tevens geldt voor de vreemdeling aan wie, na het uiten van een asielwens, krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
Dat betekent dat de rechtbank ook terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris reeds in de vrijheidsontnemende maatregel kenbaar had moeten motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Reeds hierom faalt het betoog van de staatssecretaris over, kort samengevat, de invulling van de belangenafweging op grond waarvan een nadere motivering achterwege kan worden gelaten, nu deze belangenafweging niet in de maatregel is vermeld en derhalve niet kenbaar is.
2.4. De grief faalt.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Ingevolge artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 83a, eerste lid, van de Vw 2000, vervalt de in deze zaak bij uitspraak van 2 juni 2015 getroffen voorlopige voorziening. Dat betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel moet worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 2 juni 2015 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
ECLI:NL:RVS:2015:2003
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 12-06-2015
- Datum publicatie 24-06-2015
- Zaaknummer 201504413/1/V3
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Bij besluit van 22 mei 2015 is ten aanzien van de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat de Terugkeerrichtlijn, op grond van het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn, verlengd bij Besluit van 9 december 2014 (Stb. 2014, 500), niet van toepassing is op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel gericht is op het aan de grens voorkomen van een onrechtmatige binnenkomst, terwijl de krachtens artikel 59 van de Vw 2000 opgelegde maatregel van bewaring gericht is op de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland, zodat het karakter van beide maatregelen verschilt. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris ook miskend dat, gelet op hetgeen in overweging 2.7.2. van de uitspraak van 22 mei 2012 in zaak nr. 201106665/1/V4 en overweging 10.3.2. van de uitspraak van 12 november 2013 in zaak nr. 201300596/1/V4 is vermeld over het beleid en de praktische invulling daarvan, voldoende is gewaarborgd dat geen vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, dan wel een reeds opgelegde maatregel wordt opgeheven indien, in het licht van de bijzondere, individuele omstandigheden van een vreemdeling, het opleggen of het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel in redelijkheid niet of niet langer gerechtvaardigd is. Voor een nadere motivering bestaat dan ook geen aanleiding, aldus de staatssecretaris.
2.1. De staatssecretaris kan niet worden gevolgd in het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Terugkeerrichtlijn op grond van het Tijdelijk besluit uitzonderingen niet op de vreemdeling van toepassing is.
Uit de bestreden overweging kan worden afgeleid dat de rechtbank in wezen, op grond van de door haar aangehaalde uitspraak van 28 mei 2015, heeft overwogen dat de uitleg van het Hof van Justitie in het arrest van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320; hierna: het arrest Mahdi) over het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste van overeenkomstige toepassing is op het krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel aan een asielzoeker, gegeven dat dit in de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste ook is gesteld in Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013 L 180). Door vorenbedoeld vereiste van overeenkomstige toepassing te verklaren heeft de rechtbank aldus onderkend dat de Terugkeerrichtlijn niet op de vreemdeling van toepassing is.
Overigens is, gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn, deze richtlijn niet van toepassing als gevolg van het asielverzoek van de vreemdeling (zie overweging 2.6.1. van de uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102753/1/V3). Met dat verzoek wordt de vreemdeling geacht rechtmatig verblijf te hebben verkregen, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 (zie overweging 2.5.4. van de uitspraak van 4 oktober 2011). Aldus is evenmin voldaan aan artikel 1, aanhef en onder b, van het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 december 2011 in zaak nr. 201108418/1/V4) dient een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 mede ter voorbereiding van de terugkeer en/of de uitvoering van de verwijderingsprocedure en niet louter ter verhindering van de binnenkomst van een vreemdeling op het grondgebied. Dat betekent dat bij een zodanige maatregel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn moet bestaan en dat de staatssecretaris voortvarendheid moet betrachten bij de voorbereiding van de uitzetting. In zoverre verschilt het karakter van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 niet zodanig van een maatregel van bewaring krachtens artikel 59 van de Vw 2000 dat om die reden het uit het arrest Mahdi voortvloeiende motiveringsvereiste niet van toepassing zou zijn. Het betoog van de staatssecretaris faalt.
2.3. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat hetgeen is overwogen in de uitspraak van 28 mei 2015 niet tevens geldt voor de vreemdeling aan wie, na het uiten van een asielwens, krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
Dat betekent dat de rechtbank ook terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris reeds in de vrijheidsontnemende maatregel kenbaar had moeten motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Reeds hierom faalt het betoog van de staatssecretaris over, kort samengevat, de invulling van de belangenafweging op grond waarvan een nadere motivering achterwege kan worden gelaten, nu deze belangenafweging niet in de maatregel is vermeld en derhalve niet kenbaar is.
2.4. De grief faalt.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Ingevolge artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 83a, eerste lid, van de Vw 2000, vervalt de in deze zaak bij uitspraak van 2 juni 2015 getroffen voorlopige voorziening. Dat betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel moet worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 2 juni 2015 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties