26 april 2015

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van motivering lichter middel vreemdelingenbewaring (jurisprudentieoverzicht) - mr Raspe

Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat ook in bij eerste beroepen in bewaringszaken moet worden gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Inmiddels zijn er ook twee uitspraken van lagere rechters hierop gevolgd.


ECLI:NL:RVS:2015:1309
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 10-04-2015
Datum publicatie 22-04-2015
Zaaknummer 201502024/1/V3
2.2. In het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320; hierna: het arrest Mahdi) heeft het Hof het volgende overwogen.
44. Uit al deze bepalingen volgt dat in artikel 15 van richtlijn 2008/115 enkel in lid 2 ervan uitdrukkelijk de vaststelling van een schriftelijk besluit wordt vereist, namelijk bij het vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden. Dit vereiste om een schriftelijk besluit vast te stellen, moet worden begrepen als noodzakelijkerwijs betrekking hebbend op elk besluit betreffende de verlenging van de bewaring, aangezien, ten eerste, de bewaring en de verlenging ervan soortgelijk zijn aangezien beide tot gevolg hebben dat de betrokken derdelander van zijn vrijheid wordt beroofd om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om over te gaan tot zijn verwijdering, en, ten tweede, deze onderdaan in beide gevallen de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem vastgestelde besluit.
45. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat deze verplichting tot mededeling van voornoemde redenen vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen […].
46. Iedere andere uitlegging van artikel 15, leden 2 en 6, van richtlijn 2008/115 zou het een derdelander moeilijker maken om de rechtmatigheid te betwisten van een ten aanzien van hem vastgesteld besluit tot verlengde bewaring en van een besluit tot de aanvankelijke inbewaringstelling, wat tot gevolg zou hebben dat het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte zou worden aangetast.
2.3. In de voormelde uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris, mede gelet op het gewicht dat het Hof in de punten 45 en 46 van het arrest Mahdi aan de belangen van de vreemdeling en de controlerende rechter heeft toegekend, in een verlengingsbesluit moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn omschreven vereisten.
Evenals in de voormelde uitspraak van 23 februari 2015, ziet de Afdeling geen aanleiding om in dit geval, dat de oplegging van een maatregel van bewaring betreft, anders te oordelen. Het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, heeft juist in de eerste plaats betrekking op de oplegging van een maatregel van bewaring. In punt 44 van het arrest Mahdi heeft het Hof het toepassingsbereik van deze bepaling uitgebreid tot verlengingsbesluiten, omdat de bewaring en de verlenging ervan soortgelijke maatregelen zijn.
Het betoog van de staatssecretaris dat de oplegging van de maatregel reeds impliceert dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt en de maatregel op dit punt derhalve geen motivering behoeft, verdraagt zich niet met het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste en de uitleg die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gegeven.
Voor zover de staatssecretaris heeft betoogd dat met de in de maatregel opgesomde bewaringsgronden in beginsel een belangenafweging is gegeven en hij niet uitdrukkelijk hoeft te motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel volstaat, kan hij daarin evenmin worden gevolgd. Hij dient immers in aanvulling op de bewaringsgronden te beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Dat de staatssecretaris in hoger beroep stelt dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij deze vaststelling niet in de maatregel heeft vermeld.
Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat dit besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
Zie hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1309

 In deze uitspraak van de Raad van State van dezelfde datum wordt er naar verwezen: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1310

Inmiddels zijn er twee uitspraken van lagere rechtbanken waar naar deze Afdelingsjurisprudentie wordt verwezen.

Rechtbank Amsterdam:
ECLI:NL:RBDHA:2015:4654
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer awb 15/7124
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Advocaat mr Seth Paul


Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit tot inbewaringstelling van 6 april 2015 een motiveringsgebrek heeft. In geschil is de vraag of dit gebrek kan worden opgeheven door middel van het aanvullende besluit zoals door verweerder in de procedure gebracht.
3.2 De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 10 april onder verwijzing naar de punten 44, 45 en 46 van het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320; het Mahdi-arrest) overwogen, dat verweerder niet alleen in het verlengingsbesluit maar ook bij de oplegging van een maatregel van bewaring moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L348, hierna: de Terugkeerrichtlijn) omschreven vereisten. De Afdeling heeft in deze uitspraak tevens overwogen onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 23 februari 2015 (nr. 201408880/1/V3) dat het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, juist in de eerste plaats betrekking heeft op oplegging van een maatregel van bewaring.
3.3 In punt 44 en 45 van het Mahdi-arrest heeft het Hof overwogen dat de betrokken derdelander de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem geldende besluit en dat de verplichting tot mededeling van voornoemde motivering vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijk omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
3.4 De Afdeling heeft voorts in haar uitspraak van 14 april 2015 (nr. 201501471/1/V3) ten aanzien van verlengingsbesluiten bepaald dat deze besluiten door verweerder niet nader mogen worden gemotiveerd door in beroep en hoger beroep te verwijzen naar andere op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat de motivering die verweerder in het verlengingsbesluit zelf heeft gegeven doorslaggevend is.
3.5 Gelet op het voorgaande en in het licht van de door eiser aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het motiveringsgebrek in het besluit tot oplegging van de maatregel niet kan repareren met een later genomen aanvullend besluit. Immers, niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregel heeft beoordeeld of een lichter middel kon worden toegepast en of sprake was van zicht op uitzetting, nu dat uit dit besluit zelf niet kenbaar blijkt. Voorts is eiser hierdoor, anders dan uit het arrest Mahdi volgt, op het moment waarop hij van zijn vrijheid werd beroofd niet de mogelijkheid geboden om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij had zich tot de bevoegde rechter te wenden. Daargelaten de omstandigheid dat in dit geval het aanvullende besluit niet aan eiser uitgereikt kan worden omdat hij reeds was uitgezet en om die reden de aanvullende motivering ook niet op een later moment kenbaar is geworden voor eiser, lijdt het besluit gelet op het voorgaande aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het moment van oplegging, dat wil zeggen met ingang van 6 april 2015, onrechtmatig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4654


En nu komen we bij de ongegrijpelijke uitspraak die eigenlijk de reden is dat ik zo in deze materie me op een zondagmiddag ben gaan verdiepen.

Rechtbank Utrecht
ECLI:NL:RBDHA:2015:4662



Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer AWB 15-6673
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Ook in deze zaak ontbrak de motivering ten aanzien van een lichter middel en werd hij later nog toegestuurd.


7. Eiser heeft verder de rechtmatigheid van het aanvullende stuk dat verweerder op 16 april 2015 aan de rechtbank heeft gezonden betwist, nu dat stuk is gedagtekend op 30 maart 2015 en volgens eiser op hetzelfde moment is genomen als de maatregel van bewaring. Nergens blijkt uit dat dit aanvullende stuk is uitgereikt aan eiser en voorts stelt eiser zich op het standpunt dat dit stuk ten onrechte aanvankelijk uit het dossier is gehouden. Als de genoemde datum in het aanvullende stuk niet juist is, is volgens eiser sprake van een vals document. Voorts heeft eiser betoogd dat nu verweerder achteraf nog met een extra motivering komt, dit impliceert dat de maatregel van bewaring een zodanige motivering ontbeerde en daarmee onrechtmatig was. Dat betekent volgens eiser dat hij in ieder geval vanaf de inbewaringstelling tot aan het toezenden van het nieuwe stuk onrechtmatig in bewaring heeft verbleven.
8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 (zaaknummer 201502024/1/V3), volgt, voor zover hier van belang, dat verweerder in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking moet brengen waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat dat in de onderhavige zaak niet in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking is gebracht. Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek.
9. Bij brief van 16 april 2015 heeft verweerder een aanvullend stuk overgelegd waarin een nadere motivering is gegeven. In dat aanvullende stuk heeft verweerder geconstateerd dat in het licht van de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015, het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. In verband hiermee wordt in het aanvullende besluit alsnog een kenbare motivering gegeven. Verweerder heeft in zijn aanvullende besluit, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Ten tijde van de oplegging van de maatregel is overwogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen.

Betrokkene heeft een vals/vervalst paspoort.
Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij naar Nederland is gekomen.
Betrokkene is al enige tijd illegaal in het Schengen gebied.
Betrokkene heeft een inreisverbod van 5 jaar.

Gezien de gronden en motiveringen van de maatregel is overwogen dat daarvan in het onderhavige geval in beginsel geen sprake (meer) is.
Door betrokkene is ook niet (overtuigend) gesteld dat een dergelijke minder dwingende maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor betrokkene onredelijk bezwarend maken.

Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat:
- niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt.
- betrokkene beschikt over een geldig reisdocument op basis waarvan hij uitgezet kan worden.
- niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.”
Gezien het procesverloop en de standpunten van partijen in deze zaak, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wat het rechtskarakter is van het op 16 april 2015 door verweerder aan de rechtbank toegezonden aanvullende stuk. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende motivering van verweerder is neergelegd in een formulier M110-A en is genaamd ‘Aanvullend besluit op de Maatregel van bewaring’. Blijkens de inhoud van dit stuk wordt eerst vastgesteld dat jegens eiser eerder een maatregel van bewaring is genomen alsmede dat in het licht van de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. Het stuk eindigt met een conclusie dat de maatregel is opgelegd op 30 maart 2015 te Schiphol om 16.45 uur. Het is ook ondertekend door een Hulpofficier van Justitie. Gezien de opmaak van dit onderdeel, begrijpt de rechtbank dat dit niet meer is dan een verwijzing naar de eerdere maatregel van bewaring en dat de dagtekening niet de dagtekening betreft van het zogenaamde aanvullende besluit. Het aanvullende stuk zelf is niet gedagtekend maar is bij de rechtbank op 16 april 2015 binnengekomen met een aanbiedingsbrief gedateerd op diezelfde dag. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het zogenoemde aanvullende besluit tegelijkertijd met de maatregel van bewaring is genomen en evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een vals document. Gezien het voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat het door verweerder overgelegde aanvullende stuk feitelijk niet meer is dan een aanvullende motivering op de eerder genomen maatregel van bewaring en dat het daarmee niet kan worden gezien als een nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens kan het aanvullende stuk naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu geen sprake is van een intrekking, wijziging of vervanging van de maatregel van bewaring. Er bestond dan ook geen verplichting voor verweerder om deze aanvullende motivering in persoon aan eiser uit te reiken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding het aanvullende stuk buiten beschouwing te laten of onrechtmatig te verklaren.
11. De rechtbank overweegt verder dat gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 9 is overwogen, verweerder alsnog tot uitdrukking heeft gebracht waarom in het geval van eiser niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom zicht op uitzetting binnen redelijk termijn niet ontbreekt. Gelet op de overweging “Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt (…)”, van de ABRvS in de hiervoor genoemde uitspraak van 10 april 2015, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet alsnog zijn aanvullende motivering op dit punt na het opleggen van de maatregel van bewaring naar voren kan brengen. De rechtbank stelt vast dat eiser inhoudelijk verweerders motivering over dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt, niet heeft betwist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet inhoudelijk heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende gevolg gegeven aan de vereisten die zijn neergelegd in de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015. Ook overigens heeft de rechtbank aan deze aanvullende motivering geen gebreken gezien.
12. De rechtbank ziet aanleiding het gebrek dat aan de maatregel van bewaring kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu verweerder alsnog een (deugdelijke) motivering heeft gegeven en gesteld noch gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft kunnen reageren op de toelichting van verweerder en verder is eiser ook in de gelegenheid gesteld te reageren op het aanvullende besluit van verweerder. Eiser is dan ook in staat gesteld om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en ook de rechter is ten volle in staat gesteld om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.225,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4662

In deze zaak heeft dus de vreemdeling en zijn gemachtigde over een periode van 30 maart tot de zitting van 13 april of wellicht zelfs tot na de toezending van stukken na de heropening niet geweten waarom hem geen lichter middel was opgelegd en zoals de Rechtbank Amsterdam overwoog is dat toch wel essentieel in het kader van het voeren van een procedure. Zeker wanneer een client wordt vervoerd tussen politiebureau en detentiecentrum en de advocaat niet even kan bellen en de client hooguit sporadisch kan proberen of de advocaat op kantoor is wordt in dit soort zaken veel bepaald door stukken. Wat nou als je er twee-en-halve week later achterkomt dat er wel een lichter middel had kunnen worden opgelegd? Heeft die persoon toch maar bijna 3 weken in een cel gezeten. Ik vraag me af hoe zich dat verhoudt tot artikel 5 EVRM en het principe van Fair Trial.. Maar ook zeker de Terugkeerrichtlijn die het in de Preembule onder 16 nadrukkelijk meldt:
Inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet
worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte
middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenre­
digheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstel­
ling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te
bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien min­
der dwingende middelen niet afdoende zouden zijn
en artikel 15 - 4 van de Terugkeerrichtlijn:

Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere over­
wegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of
dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voor­
doen (WR Risico voor onderduiking), is de bewaring niet langer
 gerechtvaardigd en wordt de  betrokkene onmiddellijk vrijgelaten
Nou daar kan je je dus niet tegen verweren als niet duidelijk is waarom een lichter middel niet wordt toegepast.

(wordt vervolgd....)


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...