Posts tonen met het label terugkeerbesluit. Alle posts tonen
Posts tonen met het label terugkeerbesluit. Alle posts tonen

17 januari 2022

UITSPRAAK: Om een beroep te doen op Chavez Vilchez moet je het dan wel laten toetsen

Hier dacht ik even "huh maar dat is toch declaratoir? Je hoeft toch geen aanvraag in te dienen?" Maar het moet natuurlijk wel getoetst en zomaar wat roepen zonder onderbouwing gaat niet. Het lijkt wel of deze meneer eigenlijk geen stappen heeft ondernomen totdat hij het land moest verlaten.

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/2712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1982], van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

 

4. Uit rechtspraak1 van de ABRvS volgt dat verweerder moet onderzoeken of de vreemdeling op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit rechtmatig in Nederland verblijft en, zo nee, of er ingevolge de toepasselijke wettelijke bepalingen op de vreemdeling de verplichting rust te vertrekken. Indien blijkt dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft en op hem een verplichting rust te vertrekken, dan moet verweerder bezien of aanleiding bestaat een termijn voor vrijwillig vertrek vast te stellen.

5. Over de beroepsgrond van eiser dat ten onrechte het terugkeerbesluit is opgelegd, omdat hij gehuwd is, uit dat huwelijk twee kinderen zijn geboren en eiser een aanvraag heeft ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez2, overweegt de rechtbank dat uit de door eiser op 9 maart 2020, voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit, afgelegde verklaringen onvoldoende bleek dat hij een evident verblijfsrecht kon ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Ook was op dat moment nog geen aanvraag op grond van dat arrest ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had op grond van dat arrest, dan wel op grond van een aanvraag die daartoe strekte. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers aanvraag ‘toetsing EU-recht’ van 2 april 2020 bij besluit van 17 september 2020 is afgewezen. Op het hiertegen gemaakte bezwaar is nog niet beslist.

6. Over de beroepsgrond dat eiser pas tijdens het gehoor op 9 maart 2020 heeft vernomen dat verweerder zijn verblijfsvergunning in 2018 had ingetrokken, overweegt de rechtbank dat onbestreden is gebleven dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf meer had op grond van de hem eerder verleende verblijfsvergunning. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij besluit van 30 april 2018 eisers verblijfsvergunning per diezelfde datum is ingetrokken en dat daartegen geen bezwaar is gemaakt. Eiser heeft dit niet betwist. Dat op zijn verblijfsdocument stond dat deze geldig was tot 2022 en eiser daarvan is uitgegaan, doet daar niet aan af. Voor zover eiser ter zitting heeft beoogd te stellen dat hij niet eerder dan op 9 maart 2020 bekend is geworden met het intrekkingsbesluit van 30 april 2018, overweegt de rechtbank dat dit buiten de beoordeling van deze procedure valt. Eiser had daartoe op of snel na 9 maart 2020 bezwaar kunnen maken, waarbij hij dit naar voren had kunnen brengen. Dat heeft eiser niet gedaan, zodat het intrekkingsbesluit in rechte is komen vast te staan. Eiser had ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit dus geen rechtmatig verblijf meer op grond van de hem eerder verleende verblijfsvergunning.

7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder coulanter had moeten zijn en hem niet meteen een terugkeerbesluit had moeten opleggen, omdat de gevolgen hiervan voor latere verblijfsprocedures en de mogelijkheid van verblijf bij zijn kinderen groot zijn. De rechtbank overweegt dat de wet- en regelgeving hiervoor geen aanknopingspunten bieden. De toets die verweerder bij het opleggen van een terugkeerbesluit moet hanteren, strekt niet verder dan is weergegeven onder 4. Dat het terugkeerbesluit gevolgen heeft voor latere verblijfsprocedures is immers inherent aan het opleggen daarvan.

 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:15305

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

08 oktober 2021

UITSPRAAK: Afwijzen asiel volstaat niet als terugkeerbesluit bij minderjarigen - iedere fase onderzoek doen naar opvang

10. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit aan eiser geen terugkeerplicht is opgelegd, maar dat verweerder daarnaast heeft bepaald dat eiser – na afloop van de beroepstermijn – niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder heeft verder overwogen dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met humanitaire gronden, als bedoeld in artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

10.1.

Over deze situatie, die verband houdt met het TQ-arrest, hebben diverse zittingsplaatsen van deze rechtbank inmiddels uitspraken gedaan. De rechtbank verwijst naar onder meer de uitspraken van deze zittingsplaats van 15 april 2021 (ECLI:RBDHA:2021:3803 en ECLI:NL:RBDHA:2021:3804), 30 juni 2021 (ECLI:RBDHA:2021:6784 en ECLI:NL:RBDHA:2021:6786) en 13 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:7064), zittingsplaats Middelburg van 13 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:9130), zittingsplaats Amsterdam van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10155), zittingsplaats Rotterdam van 3 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10204) en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10273) en 7 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10258).

10.2.

De rechtbank overweegt dat het Hof in het arrest TQ onder meer heeft overwogen dat een lidstaat, wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind (punt 44). Het feit dat de lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigt zonder zich er vooraf van te hebben overtuigd dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang is in het land van terugkeer, heeft tot gevolg dat aan die minderjarige weliswaar een terugkeerbesluit is opgelegd, maar dat hij overeenkomstig artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/115 niet kan worden verwijderd wanneer er in het land van terugkeer geen adequate opvang beschikbaar is (punt 52). De betrokken niet-begeleide minderjarige zou dus door een terugkeerbesluit in die situatie in grote onzekerheid komen te verkeren met betrekking tot zijn wettelijke status en zijn toekomst, onder meer wat betreft zijn opleiding, zijn band met een pleeggezin of de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven (punt 53). Een dergelijk situatie is volgens het Hof onverenigbaar met het vereiste overeenkomstig artikel 5, onder a), van richtlijn 2008/115 en artikel 24, lid 2, van het Handvest om het belang van het kind in alle fasen van de procedure te beschermen (punt 54). Uit het voorgaande volgt dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen die minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd (punt 55 en 56). Het Hof heeft ook overwogen dat verweerder bij dat onderzoek geen louter op leeftijd gebaseerd onderscheid mag maken tussen niet-begeleide minderjarigen (punt 68).

10.3.

De rechtbank komt met name gelet op voornoemde overwegingen van het Hof in de punten 53 en 54 van het arrest TQ tot de conclusie dat voorkomen moet worden dat een (minderjarige) vreemdeling in grote onzekerheid zou komen te verkeren omtrent zijn verblijfsstatus. Doordat verweerder geen terugkeerbesluit heeft opgelegd maar de asielaanvraag van eiser wel heeft afgewezen, is geen sprake van een meeromvattende beslissing en komt eiser juist in die onzekerheid te verkeren. Enerzijds wordt immers besloten dat eiser (in afwachting van een niet nader geconcretiseerd onderzoek) niet hoeft terug te keren naar zijn land van herkomst, terwijl anderzijds wordt besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank overweegt dat als gevolg van het bestreden besluit een gedoogconstructie is ontstaan, die zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan. Door het bestreden besluit verkeert eiser immers in onzekerheid met betrekking tot zijn wettelijke status en zijn toekomst. Dit is in strijd met de belangen van eiser als minderjarige. Dat eiser (voorlopig) niet daadwerkelijk zal worden uitgezet, maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt dat verweerder zal moeten bepalen of eiser ofwel onrechtmatig in Nederland verblijft na afwijzing van zijn asielaanvraag waaruit de oplegging van een terugkeerplicht volgt (en hetgeen betekent dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Marokko), ofwel dat eiser rechtmatig verblijf heeft na afwijzing van zijn asielaanvraag. Door niet expliciet aan te geven welke consequenties de afwijzing van de asielaanvraag heeft voor eiser, het onderzoek naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Marokko uit te stellen en door de ambtshalve weigering van de reguliere verblijfsvergunning, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit.

11. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en dat het beroep ook gelet hierop gegrond is.

 Rechtbank Roermond

Datum uitspraak 04-10-2021
Datum publicatie 06-10-2021
Zaaknummer NL21.10967

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

04 juni 2021

RAAD VAN STATE: ๐—ฆ๐˜๐—ฎ๐—ฎ๐˜๐˜€๐˜€๐—ฒ๐—ฐ๐—ฟ๐—ฒ๐˜๐—ฎ๐—ฟ๐—ถ๐˜€ ๐—&๐—ฉ ๐—บ๐—ผ๐—ฒ๐˜ ๐—น๐—ฎ๐—ป๐—ฑ ๐˜ƒ๐—ฎ๐—ป ๐˜๐—ฒ๐—ฟ๐˜‚๐—ด๐—ธ๐—ฒ๐—ฒ๐—ฟ ๐—ป๐—ผ๐—ฒ๐—บ๐—ฒ๐—ป ๐—ถ๐—ป ๐˜๐—ฒ๐—ฟ๐˜‚๐—ด๐—ธ๐—ฒ๐—ฒ๐—ฟ๐—ฏ๐—ฒ๐˜€๐—น๐˜‚๐—ถ๐˜

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid moet in zogenoemde terugkeerbesluiten uitdrukkelijk vermelden naar welk land een vreemdeling terug moet. Dat was tot nu toe niet gebruikelijk.

Maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat een vreemdeling beter zijn belangen naar voren kan brengen en verdedigen als hij weet naar welk land hij terug moet. Het noemen van het land waarnaar een vreemdeling moet terugkeren hoort bij het opleggen of vaststellen van de concrete terugkeerverplichting. Daarom kan een vreemdeling vรณรณr zijn uitzetting niet in detentie worden gezet als hij niet weet naar welk land hij zal worden uitgezet. 

Het gevolg van de uitspraak is dat de staatssecretaris in terugkeerbesluiten niet enkel moet melden dat de vreemdeling Nederland en de Europese Unie moet verlaten, maar ook zal moeten opnemen naar welk land de vreemdeling moet terugkeren.

Lees hier de uitspraak: https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125607/202006815-1-v3/

 

 

 

 

26 februari 2021

Hof beantwoordt prejudiciรซle vraag: Het Terugkeerbesluit is niet van toepassing op het terug naar een ander EU land sturen van statushouders die daar asiel hebben

Wanneer iemand in een ander land in de EU een status als vluchteling heeft gekregen mag hij daarmee niet in Nederland gaan wonen maar veel mensen die in Zuid Europa asiel krijgen willen naar het rijkere Noord Europa. De vraag was aan het Hof voorgelegd of je die mensen zonder terugkeerbesluit volgens de Terugkeerrichtlijn terug kon sturen naar dat andere EU land. Het Hof zegt dat op dit soort zaken de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is en het nationale recht kan worden gebruikt met in achtneming van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. 

 

"Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 3, 4, 6 en 15 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat een lidstaat een illegaal op zijn grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land in bewaring stelt met het oog op zijn gedwongen overbrenging naar een andere lidstaat waar hij de vluchtelingenstatus bezit, wanneer die onderdaan heeft geweigerd gehoor te geven aan het bevel dat hem was gegeven om naar die andere lidstaat te vertrekken en het niet mogelijk is om tegen hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen."

De hele uitspraak staat hier: http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf%3Bjsessionid%3DBAD58B566870097CFE9DD381A43345BF?text=&docid=238142&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=6257126

 

 

StudieboekenStudieboeken

 

 

 

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html

18 februari 2021

IND mag baanbrekend arrest Europese Hof van Justitie niet omzeilen, zegt rechtbank Den Bosch

De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) moet direct een besluit nemen over het verblijfsrecht van een alleenstaande minderjarige asielzoeker als er geen terugkeerplicht kan worden opgelegd. De IND mag het baanbrekende arrest TQ van het Europese Hof van 14 januari 2021 niet omzeilen door alleen het terugkeerbesluit in te trekken ingeval adequate opvang in het land van herkomst ontbreekt. 

Dat bepaalde de rechtbank Den Bosch op 15 februari 2021 in de zaak van een alleenstaande minderjarige jongen uit Guinee. Het oordeel van de Bossche rechtbank houdt in dat de Nederlandse overheid het beleid met betrekking tot alleenstaande minderjarige asielzoekers daadwerkelijk moet aanpassen en niet mag volstaan met een lapmiddel. De rechtbank geeft aan dat de door de IND gevolgde handelswijze in strijd is met het Europese recht en het belang van het kind: ' (art. 24 Europees Handvest).'

Lees verder op de site van Defence for Children: https://defenceforchildren.nl/actueel/nieuws/migratie/2021/ind-mag-baanbrekend-arrest-europese-hof-van-justitie-niet-omzeilen-zegt-rechtbank-den-bosch/


 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. 

GezondheidGezondheid  

 

 

Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The invasion of the last free kingdom of Sri Lanka - And the love of a girl for an elephant - Review of "The Elephant Keeper's daughter"
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2021/02/the-invasion-of-last-free-kingdom-of.html


08 juli 2019

MK uitspraak: Terugkeerbesluit bij herhaalde aanvraag en Gnandi arrest

ECLI:NL:RBDHA:2019:6671

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 27-06-2019
Datum publicatie 08-07-2019
Zaaknummer NL19.3105






Gnandi
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet automatisch heeft opgeschort. Het door verweerder eerder opgelegde terugkeerbesluit herleeft weer door de niet-ontvankelijk verklaring van eisers opvolgende asielaanvraag. Indien daarin geen schorsende werking wordt toegekend, ontstaat een situatie die strijdig is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 (Hof) in de zaak van Gnandi, zaaknummer C-181/16, ECLI:EU:C:2018:465 (arrest Gnandi). Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 27 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12162.
7.1
De rechtbank overweegt dat uit het arrest Gnandi volgt dat het beroep tegen het (op een asielaanvraag volgende) terugkeerbesluit van rechtswege schorsende werking moet hebben, wat inhoudt dat, in afwachting van de uitkomst van dit beroep, alle rechtsgevolgen van dit terugkeerbesluit worden geschorst. Op die wijze heeft de derdelander de verzekering dat aan de vereisten van het beginsel van non-refoulement wordt voldaan en dat het rechtsmiddel tegen het terugkeerbesluit ten volle doeltreffend is, aldus het arrest Gnandi. Het arrest Gnandi ziet dus op de situatie dat de lidstaat in een asielprocedure een terugkeerbesluit uitvaardigt. Het in deze procedure bestreden besluit van
11 februari 2019, genomen op de opvolgende asielaanvraag van eiser, omvat echter geen terugkeerbesluit. Dit volgt uit punt 75 en 80 van het arrest van het Hof van 15 februari 2016 in de zaak J.N., zaaknummer C-601/15, ECLI:EU:C:2016:84 (arrest J.N.). Daarin heeft het Hof, kort samengevat, overwogen dat de indiening van een (volgend) verzoek om internationale bescherming niet meebrengt dat een eerder opgelegd terugkeerbesluit van rechtswege vervalt. Het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn vereist dat de terugkeerprocedure na de afwijzing van een (opvolgend) verzoek kan worden hervat in het stadium waarin zij is onderbroken als gevolg van de indiening van dat verzoek. Het opnieuw opleggen van een terugkeerbesluit na afwijzing van dat volgende verzoek past daarin niet. Dat zou de met de Terugkeerrichtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar brengen, aldus het arrest J.N..
Op het moment dat eiser zijn opvolgende asielverzoek indiende stond het in de eerste asielprocedure genomen terugkeerbesluit in rechte vast en was een einde gekomen aan de opschorting van rechtswege van de rechtsgevolgen van dat besluit in die eerdere beroepsprocedure. Uit het arrest J.N. volgt naar het oordeel van de rechtbank dat na afwijzing van de opvolgende asielaanvraag geen nieuw terugkeerbesluit met bijbehorende rechtsgevolgen ontstaat maar de terugkeerprocedure wordt hervat in het stadium waarin zij is onderbroken. De rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit herleven dus alleen als deze niet al waren uitgewerkt. De schorsing van rechtswege was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit echter wel al volledig uitgewerkt. Als deze steeds weer zou herleven, zou dat de doelstelling van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer in gevaar kunnen brengen, zoals in het arrest J.N. wordt overwogen. De rechtbank volgt het betoog van eiser dan ook niet dat het indienen van het beroep tegen het besluit op een opvolgende asielaanvraag van rechtswege tot gevolg moet hebben dat de rechtsgevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit (weer) moeten worden opgeschort. Deze waren al uitgewerkt en komen niet weer terug. Verweerder heeft zich dus op het standpunt mogen stellen dat eiser, teneinde het beroep in Nederland te mogen afwachten, een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen. De beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing


De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. drs. M.S.T. Belt en mr. R. Ortlep, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

24 juni 2018

Uitspraak: Terugkeerbesluit kan ook (onder voorwaarden) in een meeromvattende besluit asielbeslissing

ECLI:NL:RBDHA:2018:7396

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 20-06-2018
Datum publicatie 21-06-2018
Zaaknummer NL 19.9810
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Uit het arrest van het Hof in de zaak Gnandi van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de Terugkeerrichtlijn op zichzelf er niet aan in de weg staat dat ten aanzien van een vreemdeling die een asielverzoek heeft ingediend een terugkeerbesluit wordt vastgesteld tezamen met de afwijzing van dit verzoek door het bestuursorgaan in รฉรฉn meeromvattende beschikking, dus zonder de uitkomst van het beroep in rechte tegen die afwijzing af te wachten. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit, waarbij verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft afgewezen, in zoverre niet tevens geldt als een terugkeerbesluit.
Met zijn standpunt dat hij, in verband met het bepaalde in artikel 7.3, eerste lid, Vb, het terugkeerbesluit niet ten uitvoer zal leggen voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, heeft verweerder de waarborgen, dat alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in afwachting van de uitkomst van het beroep, onvoldoende in acht genomen. Voor zover eiser ter zitting erop heeft gewezen dat het besluit tot afwijzing van zijn asielaanvraag tot gevolg heeft gehad dat hij hangende beroep geen recht op opvang heeft gehad, heeft verweerder hem ten onrechte die opvang onthouden.
Omdat verweerder niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor het vaststellen van het terugkeerbesluit, is het terugkeerbesluit in zoverre onrechtmatig. Omdat het inreisverbod is gebaseerd op het terugkeerbesluit, is het inreisverbod in zoverre ook onrechtmatig.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, omdat het feitelijke gevolg dat eiser geen opvang heeft gehad tijdens de beroepsprocedure naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt en op zichzelf met het bestreden besluit een grondslag bestond voor het vaststellen van het terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrekverplichting, en daarmee voor het uitvaardigen van het inreisverbod.
 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:7396


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

01 september 2016

Prejudiciele vragen over Terugkeerbesluit en inreisverbod en Richtlijn 2004/38


C-184/16 Petrea

Prejudiciรซle hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het vollediger dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   24 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       10 juni 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   10 juli 2016
Trefwoorden: burgerschap; vrij verkeer personen/werknemers; recht vrije vestiging; verwijdering

Onderwerp:
- VWEU artikel 18 (non-discriminatie), 45 (vrij verkeer werknemers); artikel 49 (recht vrije vestiging)
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 (enz. Pb L 158, blz. 77);
- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Pb L 348, blz. 98)
Verzoeker is ROE staatsburger. Hij is in 2011 in GRI gearresteerd wegens medeplichtigheid aan diefstal en veroordeeld tot acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Omdat hij als gevaar voor de openbare orde en veiligheid wordt beschouwd krijgt hij een bevel tot terugkeer naar ROE. Hij staat gesignaleerd in zowel het nationale register van ongewenste vreemdelingen als in het SIS (tot en met 30-10-2018). Verzoeker heeft schriftelijk afstand gedaan van rechtsmiddelen en verklaard naar zijn land van herkomst terug te keren. Op 01-09-2013 keert verzoeker in GRI terug en wordt op verzoek ingeschreven als Unieburger. Na nader onderzoek wordt dit bij besluit van 14-10-2014 ongedaan gemaakt en hem tevens aangezegd het land binnen zes dagen (vrijwillig) te verlaten. Verzoeker maakt bezwaar omdat het terugkeerbesluit van 2011 hem niet in een begrijpelijke taal ter kennis gebracht zou zijn, hij niet op de hoogte is van zijn signalering, en dat hij thans geen gevaar meer vormt voor de openbare orde en veiligheid. Zijn bezwaar wordt 10-11-2014 afgewezen omdat verzoeker het eerdere besluit niet is nagekomen en hij nog steeds een gevaar voor de openbare orde/veiligheid zou zijn. Verzoeker dient een verzoek in tot nietigverklaring van het besluit waarbij hij stelt dat hij begin 2012 al is teruggekeerd naar GRI en daar sinds begin 2013 een handel in brandhout drijft. Hij is diverse malen door de politie gecontroleerd maar nooit op zijn signalering gewezen. Hij stelt strijd met het evenredigheidsbeginsel, de beginselen van behoorlijk bestuur en inbreuk op de GRI regelgeving voor wat zijn vrijwillig vertrek binnen de gestelde termijn van zes dagen betreft.
De verwijzende GRI rechter (Rb Thessaloniki) vraagt zich af of de redenen van openbare orde en veiligheid in geval van verzoeker nog aanwezig zijn gezien de verstreken periode van (bijna) drie jaar en of de GRI regelgeving verenigbaar is met EUrecht omdat in GRI recht de gronden en de procedure voor de verwijdering van burgers van de Unie gelijk worden geschakeld met de gronden en de procedure voor verwijdering van de onderdanen van derde landen. Bovendien is de instantie die de verklaring van inschrijving heeft ingetrokken en de terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst heeft bevolen, niet tot het bevoegde orgaan. Daarnaast heeft hij vragen over de wijze van in kennis stellen van het besluit aan verzoeker. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Moeten de artikelen 27 en 32 van richtlijn 2004/38/EG, gelezen in samenhang met de artikelen 45 en 49 VWEU en gelet op de procedurele autonomie van de lidstaten en de beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en van goed bestuur, aldus worden uitgelegd dat deze voorschrijven of toestaan dat een reeds krachtens artikel 8, lid 1, van presidentieel decreet nr. 106/2007 aan een onderdaan van een andere lidstaat verstrekte verklaring van inschrijving als burger van de Europese Unie wordt ingetrokken en dat jegens hem een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd, in het geval dat deze persoon, hoewel hij is ingeschreven in het register van ongewenste vreemdelingen en hem om redenen van openbare orde en veiligheid een inreisverbod is opgelegd, opnieuw de betrokken lidstaat is binnengekomen en zich daar als ondernemer heeft gevestigd zonder overeenkomstig artikel 32 van richtlijn 2004/38 een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod in te dienen, terwijl dit inreisverbod een zelfstandige reden van openbare orde vormt die als zodanig de intrekking van de verklaring van inschrijving als burger van een lidstaat rechtvaardigt?
2) Bij een bevestigend antwoord op de vorige vraag, staat deze situatie dan gelijk aan die waarin een burger van de Europese Unie niet rechtmatig op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst verblijft, zodat volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115/EG de instantie die bevoegd is tot intrekking van de verklaring van inschrijving als burger van de Unie een terugkeerbesluit kan uitvaardigen ondanks dat enerzijds de verklaring van inschrijving naar algemeen aanvaarde opvatting geen verblijfstitel vormt en anderzijds de personele werkingssfeer van richtlijn 2008/115 slechts onderdanen van derde landen omvat?
3) Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, kunnen dan de intrekking – om redenen van openbare orde en veiligheid – van de verklaring van inschrijving als burger van een andere lidstaat, die geen verblijfstitel vormt, door de bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst, handelend binnen het kader van de procedurele autonomie van de lidstaat van ontvangst, en de gelijktijdige vaststelling van een terugkeerbesluit worden beschouwd als รฉรฉn administratief besluit tot verwijdering in de zin van de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38, dat door de rechter getoetst kan worden aan deze bepalingen, die mogelijk de enige wijze beschrijven waarop burgers van de Unie administratiefrechtelijk van het grondgebied van de lidstaat van ontvangst kunnen worden verwijderd?
4) Ongeacht het antwoord op de eerste en de tweede vraag, verzet het doeltreffendheidsbeginsel zich tegen vaste nationale rechtspraak die verbiedt dat de administratieve instanties, en derhalve ook de bevoegde rechterlijke instanties, bij de behandeling van de intrekking van een verklaring van inschrijving als burger van de Europese Unie of de oplegging van een verwijderingsmaatregel op de grond dat in de betrokken lidstaat van ontvangst een inreisverbod geldt voor de onderdaan van een andere lidstaat, onderzoeken in hoeverre bij de uitvaardiging van het bewuste inreisverbod de procedurele waarborgen van de artikelen 30 en 31 van richtlijn 2004/38 in acht zijn genomen?
5) Bij een ontkennend antwoord op de vorige vraag, vloeit dan uit artikel 32 van richtlijn 2004/38 een verplichting voor de bevoegde administratieve instanties van de lidstaat voort om de betrokken onderdaan van een andere lidstaat altijd het verwijderingsbesluit ter kennis te brengen in een taal die hij begrijpt, zodat hij daadwerkelijk gebruik kan maken van de procedurele rechten die hij ontleent aan de genoemde bepalingen van de richtlijn, ongeacht of hij daarom zelf verzoekt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (zie pagina 3 / 4 van de verwijzingsbeschikking)
Specifiek beleidsterrein: VenJ

 http://www.minbuza.nl/ecer/hof-van-justitie/nieuwe-hofzaken-inclusief-verwijzingsuitspraak/2016/c-zaaknummers/c-184-16-petrea.html

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.


Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

06 januari 2016

ABRRvS: Terugkeerbesluit kan als EU-echtgenote nooit gebruik heeft gemaakt van haar vrij verkeer van werknemers en verblijfsvergunning Spanje helpt niet als je niet vertrekt


ECLI:NL:RVS:2015:4077

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 30-12-2015
Datum publicatie 06-01-2016
Zaaknummer 201505510/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:4077

Uitspraak

201505510/1/V3.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, burger van de Dominicaanse Republiek, woont naar eigen zeggen met zijn echtgenote van Spaanse nationaliteit in Spanje. De vreemdeling is in het bezit van een Spaans verblijfsdocument voor verblijf als familielid van een burger van de Unie, geldig tot 2 juni 2018. Op 6 november 2014 is de vreemdeling opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven. Niet in geschil is dat de vreemdeling hieraan geen gehoor heeft gegeven. Op 26 januari 2015 is aan de vreemdeling het terugkeerbesluit uitgereikt.
2. Volgens artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Volgens het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder "familielid" onder meer verstaan: de echtgenoot.
Volgens artikel 3, eerste lid, is de Richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gemeenschapsonderdanen verstaan:
1ยบ onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2ยบ familieleden van de onder 1ยบ genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, stelt de staatssecretaris de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
(…)
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf (…).
Ingevolge het derde lid wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu de echtgenote van de vreemdeling de Spaanse nationaliteit heeft, zij en de vreemdeling in Spanje wonen en de vreemdeling in het bezit is van een geldige Spaanse verblijfstitel, de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000, dat daaraan niet afdoet dat de echtgenote geen gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer binnen de Europese Unie en dat de staatssecretaris derhalve ten onrechte een terugkeerbesluit heeft genomen. Daartoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat niet is gesteld noch is gebleken dat de echtgenote van de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer, zodat de vreemdeling geen familielid van een burger van de Unie is, die zich tezamen met een burger van de Unie begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan de burger van de Unie de nationaliteit heeft. Derhalve is de vreemdeling niet aan te merken als een familielid van een gemeenschapsonderdaan en is aan hem terecht een terugkeerbesluit uitgereikt, aldus de staatssecretaris.
4. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn is deze alleen van toepassing op burgers van de Unie die zich begeven naar of verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, en op hun familieleden die hen begeleiden of zich bij hen voegen. De Richtlijn verleent aan familieleden van burgers van de Unie aldus geen volledig en fundamenteel recht op vrij verkeer, maar slechts een recht op vrij verkeer dat afhankelijk is van dat van de burger van de Unie (zie de uitspraak van 6 december 2010 in zaak nr. 200907934/1/V1).
5. De vreemdeling heeft blijkens een proces-verbaal van verhoor van 26 januari 2015 verklaard dat hij voor een vakantie naar Nederland is gekomen, dat hij sinds 15 oktober 2014 in een kapperszaak werkt, dat zijn vrouw in Spanje woont en dat hij zelf bij een vriend in Rotterdam woont. De vreemdeling heeft niet gesteld dat hij zich samen met zijn echtgenote naar Nederland heeft begeven en heeft evenmin gesteld dat hij zich in Nederland bij haar ging voegen, zodat de situatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn zich niet heeft voorgedaan. Gelet daarop betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling is aan te merken als een gemeenschapsonderdaan als gedefinieerd in artikel 1, onder gemeenschapsonderdanen, sub 2ยบ, van de Vw 2000. Nu de vreemdeling eerder is opgedragen zich onmiddellijk naar Spanje te begeven en hij zich niet aan dit bevel heeft gehouden, heeft de staatssecretaris jegens hem, gelet op het bepaalde in artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, terecht een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 januari 2015 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
7. De vreemdeling heeft betoogd dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij onrechtmatig in de Europese Unie verblijft. Uit het aan hem door Spanje afgegeven verblijfsdocument blijkt dat hij wel rechtmatig verblijf in de Europese Unie heeft, aldus de vreemdeling.
De vreemdeling klaagt terecht dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij geen rechtmatig in de Europese Unie heeft, nu hij op basis van het door de autoriteiten van Spanje afgegeven verblijfsdocument rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Dit laat echter onverlet dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hem, nu hij zich niet aan een eerdere aanzegging heeft gehouden zich onmiddellijk naar Spanje te begeven, tegen hem terecht een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
De beroepsgrond faalt.
8. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
345.




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

26 april 2015

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van motivering lichter middel vreemdelingenbewaring (jurisprudentieoverzicht) - mr Raspe

Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat ook in bij eerste beroepen in bewaringszaken moet worden gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Inmiddels zijn er ook twee uitspraken van lagere rechters hierop gevolgd.


ECLI:NL:RVS:2015:1309
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 10-04-2015
Datum publicatie 22-04-2015
Zaaknummer 201502024/1/V3
2.2. In het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320; hierna: het arrest Mahdi) heeft het Hof het volgende overwogen.
44. Uit al deze bepalingen volgt dat in artikel 15 van richtlijn 2008/115 enkel in lid 2 ervan uitdrukkelijk de vaststelling van een schriftelijk besluit wordt vereist, namelijk bij het vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden. Dit vereiste om een schriftelijk besluit vast te stellen, moet worden begrepen als noodzakelijkerwijs betrekking hebbend op elk besluit betreffende de verlenging van de bewaring, aangezien, ten eerste, de bewaring en de verlenging ervan soortgelijk zijn aangezien beide tot gevolg hebben dat de betrokken derdelander van zijn vrijheid wordt beroofd om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om over te gaan tot zijn verwijdering, en, ten tweede, deze onderdaan in beide gevallen de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem vastgestelde besluit.
45. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat deze verplichting tot mededeling van voornoemde redenen vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen […].
46. Iedere andere uitlegging van artikel 15, leden 2 en 6, van richtlijn 2008/115 zou het een derdelander moeilijker maken om de rechtmatigheid te betwisten van een ten aanzien van hem vastgesteld besluit tot verlengde bewaring en van een besluit tot de aanvankelijke inbewaringstelling, wat tot gevolg zou hebben dat het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte zou worden aangetast.
2.3. In de voormelde uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris, mede gelet op het gewicht dat het Hof in de punten 45 en 46 van het arrest Mahdi aan de belangen van de vreemdeling en de controlerende rechter heeft toegekend, in een verlengingsbesluit moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn omschreven vereisten.
Evenals in de voormelde uitspraak van 23 februari 2015, ziet de Afdeling geen aanleiding om in dit geval, dat de oplegging van een maatregel van bewaring betreft, anders te oordelen. Het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, heeft juist in de eerste plaats betrekking op de oplegging van een maatregel van bewaring. In punt 44 van het arrest Mahdi heeft het Hof het toepassingsbereik van deze bepaling uitgebreid tot verlengingsbesluiten, omdat de bewaring en de verlenging ervan soortgelijke maatregelen zijn.
Het betoog van de staatssecretaris dat de oplegging van de maatregel reeds impliceert dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt en de maatregel op dit punt derhalve geen motivering behoeft, verdraagt zich niet met het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste en de uitleg die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gegeven.
Voor zover de staatssecretaris heeft betoogd dat met de in de maatregel opgesomde bewaringsgronden in beginsel een belangenafweging is gegeven en hij niet uitdrukkelijk hoeft te motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel volstaat, kan hij daarin evenmin worden gevolgd. Hij dient immers in aanvulling op de bewaringsgronden te beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Dat de staatssecretaris in hoger beroep stelt dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij deze vaststelling niet in de maatregel heeft vermeld.
Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat dit besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
Zie hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1309

 In deze uitspraak van de Raad van State van dezelfde datum wordt er naar verwezen: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1310

Inmiddels zijn er twee uitspraken van lagere rechtbanken waar naar deze Afdelingsjurisprudentie wordt verwezen.

Rechtbank Amsterdam:
ECLI:NL:RBDHA:2015:4654
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer awb 15/7124
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Advocaat mr Seth Paul


Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit tot inbewaringstelling van 6 april 2015 een motiveringsgebrek heeft. In geschil is de vraag of dit gebrek kan worden opgeheven door middel van het aanvullende besluit zoals door verweerder in de procedure gebracht.
3.2 De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 10 april onder verwijzing naar de punten 44, 45 en 46 van het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320; het Mahdi-arrest) overwogen, dat verweerder niet alleen in het verlengingsbesluit maar ook bij de oplegging van een maatregel van bewaring moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L348, hierna: de Terugkeerrichtlijn) omschreven vereisten. De Afdeling heeft in deze uitspraak tevens overwogen onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 23 februari 2015 (nr. 201408880/1/V3) dat het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, juist in de eerste plaats betrekking heeft op oplegging van een maatregel van bewaring.
3.3 In punt 44 en 45 van het Mahdi-arrest heeft het Hof overwogen dat de betrokken derdelander de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem geldende besluit en dat de verplichting tot mededeling van voornoemde motivering vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijk omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
3.4 De Afdeling heeft voorts in haar uitspraak van 14 april 2015 (nr. 201501471/1/V3) ten aanzien van verlengingsbesluiten bepaald dat deze besluiten door verweerder niet nader mogen worden gemotiveerd door in beroep en hoger beroep te verwijzen naar andere op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat de motivering die verweerder in het verlengingsbesluit zelf heeft gegeven doorslaggevend is.
3.5 Gelet op het voorgaande en in het licht van de door eiser aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het motiveringsgebrek in het besluit tot oplegging van de maatregel niet kan repareren met een later genomen aanvullend besluit. Immers, niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregel heeft beoordeeld of een lichter middel kon worden toegepast en of sprake was van zicht op uitzetting, nu dat uit dit besluit zelf niet kenbaar blijkt. Voorts is eiser hierdoor, anders dan uit het arrest Mahdi volgt, op het moment waarop hij van zijn vrijheid werd beroofd niet de mogelijkheid geboden om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij had zich tot de bevoegde rechter te wenden. Daargelaten de omstandigheid dat in dit geval het aanvullende besluit niet aan eiser uitgereikt kan worden omdat hij reeds was uitgezet en om die reden de aanvullende motivering ook niet op een later moment kenbaar is geworden voor eiser, lijdt het besluit gelet op het voorgaande aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het moment van oplegging, dat wil zeggen met ingang van 6 april 2015, onrechtmatig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4654


En nu komen we bij de ongegrijpelijke uitspraak die eigenlijk de reden is dat ik zo in deze materie me op een zondagmiddag ben gaan verdiepen.

Rechtbank Utrecht
ECLI:NL:RBDHA:2015:4662



Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer AWB 15-6673
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Ook in deze zaak ontbrak de motivering ten aanzien van een lichter middel en werd hij later nog toegestuurd.


7. Eiser heeft verder de rechtmatigheid van het aanvullende stuk dat verweerder op 16 april 2015 aan de rechtbank heeft gezonden betwist, nu dat stuk is gedagtekend op 30 maart 2015 en volgens eiser op hetzelfde moment is genomen als de maatregel van bewaring. Nergens blijkt uit dat dit aanvullende stuk is uitgereikt aan eiser en voorts stelt eiser zich op het standpunt dat dit stuk ten onrechte aanvankelijk uit het dossier is gehouden. Als de genoemde datum in het aanvullende stuk niet juist is, is volgens eiser sprake van een vals document. Voorts heeft eiser betoogd dat nu verweerder achteraf nog met een extra motivering komt, dit impliceert dat de maatregel van bewaring een zodanige motivering ontbeerde en daarmee onrechtmatig was. Dat betekent volgens eiser dat hij in ieder geval vanaf de inbewaringstelling tot aan het toezenden van het nieuwe stuk onrechtmatig in bewaring heeft verbleven.
8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 (zaaknummer 201502024/1/V3), volgt, voor zover hier van belang, dat verweerder in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking moet brengen waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat dat in de onderhavige zaak niet in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking is gebracht. Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek.
9. Bij brief van 16 april 2015 heeft verweerder een aanvullend stuk overgelegd waarin een nadere motivering is gegeven. In dat aanvullende stuk heeft verweerder geconstateerd dat in het licht van de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015, het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. In verband hiermee wordt in het aanvullende besluit alsnog een kenbare motivering gegeven. Verweerder heeft in zijn aanvullende besluit, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Ten tijde van de oplegging van de maatregel is overwogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen.

Betrokkene heeft een vals/vervalst paspoort.
Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij naar Nederland is gekomen.
Betrokkene is al enige tijd illegaal in het Schengen gebied.
Betrokkene heeft een inreisverbod van 5 jaar.

Gezien de gronden en motiveringen van de maatregel is overwogen dat daarvan in het onderhavige geval in beginsel geen sprake (meer) is.
Door betrokkene is ook niet (overtuigend) gesteld dat een dergelijke minder dwingende maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor betrokkene onredelijk bezwarend maken.

Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat:
- niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt.
- betrokkene beschikt over een geldig reisdocument op basis waarvan hij uitgezet kan worden.
- niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.”
Gezien het procesverloop en de standpunten van partijen in deze zaak, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wat het rechtskarakter is van het op 16 april 2015 door verweerder aan de rechtbank toegezonden aanvullende stuk. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende motivering van verweerder is neergelegd in een formulier M110-A en is genaamd ‘Aanvullend besluit op de Maatregel van bewaring’. Blijkens de inhoud van dit stuk wordt eerst vastgesteld dat jegens eiser eerder een maatregel van bewaring is genomen alsmede dat in het licht van de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. Het stuk eindigt met een conclusie dat de maatregel is opgelegd op 30 maart 2015 te Schiphol om 16.45 uur. Het is ook ondertekend door een Hulpofficier van Justitie. Gezien de opmaak van dit onderdeel, begrijpt de rechtbank dat dit niet meer is dan een verwijzing naar de eerdere maatregel van bewaring en dat de dagtekening niet de dagtekening betreft van het zogenaamde aanvullende besluit. Het aanvullende stuk zelf is niet gedagtekend maar is bij de rechtbank op 16 april 2015 binnengekomen met een aanbiedingsbrief gedateerd op diezelfde dag. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het zogenoemde aanvullende besluit tegelijkertijd met de maatregel van bewaring is genomen en evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een vals document. Gezien het voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat het door verweerder overgelegde aanvullende stuk feitelijk niet meer is dan een aanvullende motivering op de eerder genomen maatregel van bewaring en dat het daarmee niet kan worden gezien als een nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens kan het aanvullende stuk naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu geen sprake is van een intrekking, wijziging of vervanging van de maatregel van bewaring. Er bestond dan ook geen verplichting voor verweerder om deze aanvullende motivering in persoon aan eiser uit te reiken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding het aanvullende stuk buiten beschouwing te laten of onrechtmatig te verklaren.
11. De rechtbank overweegt verder dat gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 9 is overwogen, verweerder alsnog tot uitdrukking heeft gebracht waarom in het geval van eiser niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom zicht op uitzetting binnen redelijk termijn niet ontbreekt. Gelet op de overweging “Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt (…)”, van de ABRvS in de hiervoor genoemde uitspraak van 10 april 2015, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet alsnog zijn aanvullende motivering op dit punt na het opleggen van de maatregel van bewaring naar voren kan brengen. De rechtbank stelt vast dat eiser inhoudelijk verweerders motivering over dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt, niet heeft betwist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet inhoudelijk heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende gevolg gegeven aan de vereisten die zijn neergelegd in de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015. Ook overigens heeft de rechtbank aan deze aanvullende motivering geen gebreken gezien.
12. De rechtbank ziet aanleiding het gebrek dat aan de maatregel van bewaring kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu verweerder alsnog een (deugdelijke) motivering heeft gegeven en gesteld noch gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft kunnen reageren op de toelichting van verweerder en verder is eiser ook in de gelegenheid gesteld te reageren op het aanvullende besluit van verweerder. Eiser is dan ook in staat gesteld om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en ook de rechter is ten volle in staat gesteld om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.225,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4662

In deze zaak heeft dus de vreemdeling en zijn gemachtigde over een periode van 30 maart tot de zitting van 13 april of wellicht zelfs tot na de toezending van stukken na de heropening niet geweten waarom hem geen lichter middel was opgelegd en zoals de Rechtbank Amsterdam overwoog is dat toch wel essentieel in het kader van het voeren van een procedure. Zeker wanneer een client wordt vervoerd tussen politiebureau en detentiecentrum en de advocaat niet even kan bellen en de client hooguit sporadisch kan proberen of de advocaat op kantoor is wordt in dit soort zaken veel bepaald door stukken. Wat nou als je er twee-en-halve week later achterkomt dat er wel een lichter middel had kunnen worden opgelegd? Heeft die persoon toch maar bijna 3 weken in een cel gezeten. Ik vraag me af hoe zich dat verhoudt tot artikel 5 EVRM en het principe van Fair Trial.. Maar ook zeker de Terugkeerrichtlijn die het in de Preembule onder 16 nadrukkelijk meldt:
Inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet
worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte
middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenre­
digheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstel­
ling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te
bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien min­
der dwingende middelen niet afdoende zouden zijn
en artikel 15 - 4 van de Terugkeerrichtlijn:

Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere over­
wegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of
dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voor­
doen (WR Risico voor onderduiking), is de bewaring niet langer
 gerechtvaardigd en wordt de  betrokkene onmiddellijk vrijgelaten
Nou daar kan je je dus niet tegen verweren als niet duidelijk is waarom een lichter middel niet wordt toegepast.

(wordt vervolgd....)


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

22 januari 2014

De opdracht Nederland onmiddellijk te verlaten is geen besluit dus geen Hoger Beroep mogelijk (Uitspraak Raad van State)


Uitspraak 201303504/2/V1

Datum van uitspraak dinsdag 21 januari 2014
Tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied Vreemdelingenkamer - Overige
201303504/2/V1.
Datum uitspraak: 21 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK


(...)

3. Bij besluit van 2 mei 2012 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Het terugkeerbesluit is met de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201303504/1/V1 (reeds in bezit van partijen) in rechte onaantastbaar geworden.
4. Met de in de brief van 31 juli 2013 vervatte opdracht dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten is geen ander, verderstrekkend, rechtsgevolg ingetreden dan met het terugkeerbesluit, nu de staatsecretaris daarmee niet de aan de vreemdeling gestelde vertrektermijn heeft gewijzigd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2012 in zaak nr. 201203301/1/V3). Dat de staatssecretaris in die brief - anders dan in het terugkeerbesluit - het standpunt heeft ingenomen dat de vreemdeling bij terugkeer naar Somaliรซ niet langer een reรซel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is evenmin gericht op rechtsgevolg, nu dit niet wegneemt dat de staatssecretaris hem reeds in het terugkeerbesluit heeft verplicht Nederland onmiddellijk te verlaten. De opdracht Nederland onmiddellijk te verlaten is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld.
5. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Bron: http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=77501

Maar dat hoeft toch ook niet in het Vreemdelingenrecht? Dat kent als lex specialis toch artikel 72 lid 3 Vw???? Of wordt tussen de regels door ("rechtsgevolg")wel iets in die richting overwogen?



In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

10 maart 2013

Nieuw terugkeerbesluit nodig (uitspraak)

LJN: BZ3530, Rechtbank 's-Gravenhage, 12/14103
Datum uitspraak: 07-03-2013
Datum publicatie: 07-03-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Tegen eiser is eerder een TKB uitgevaardigd waaraan hij zich niet heeft gehouden. De rechtbank stelt voorts vast dat het afwijzende asielbeschikking van 22 april 2012 zelf geen TKB inhoudt, maar dat aangenomen moet worden dat verweerder er in dit besluit van is uitgegaan (zie onderdeel 5 daarvan: “Rechtsgevolgen van deze beschikking”) dat het bestreden besluit ingevolge artikel 45 van de Vw 2000 tevens wordt aangemerkt als TKB en dat de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen zullen intreden. Op grond van artikel 45, eerste lid van de Vw 2000, voor zover hier van belang, geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, wordt afgewezen, als TKB (en zijn hieraan de in artikel 45 genoemde rechtsgevolgen verbonden), "tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan". Deze laatste bijzin - beginnend met "tenzij" - is aan artikel 45 van de Vw 2000 toegevoegd per 31 december 2011. Met deze toevoeging is beoogd te voorkomen dat een nieuwe vertrektermijn gaat lopen, zoals de rechtbank afleidt uit de Derde Nota van Wijziging van 21 oktober 2011 betreffende het wetsvoorstel (nummer 32420, TK 32 420, 16). Deze bedoeling van de wetgever heeft niet op sluitende wijze vorm gekregen in artikel 45 van de Vw 2000. In de gewijzigde tekst van artikel 45 van de Vw 2000 is niet onderkend dat een eerder terugkeerbesluit niet "herleeft" bij afwijzing van een asielaanvraag maar een nieuw TKB nodig is, zoals in jurisprudentie van de Afdeling is uiteengezet. Hieruit volgt dat de afwijzende asielbeschikking van 22 april 2012 niet van rechtswege kan gelden als TKB en derhalve evenmin gelden als grondslag voor het aan eiser opgelegde IRV.

bron:rechtspraak.nl


-------------------------- Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak.

07 oktober 2012

Terugkeerbesluit: Dat iemand elders in Europa asiel heeft gevraagd en daar tijdens procedure mocht blijven maakt niet dat Nld vervolgens nieuw terugkeerbesluit moet nemen (uitspraak)

Het gaat hier om een Chinees die na in Nederland te zijn uitgeprocedeerd, ongewenst verklaard en in vreemdelingenbewaring heeft gezeten naar Duitsland is gegaan en daar asiel heeft aangevraagd (en blijkbaar tijdens die procedure daar mocht verblijven).
Vervolgens gaat hij terug naar Nederland en wordt weer in bewaring gesteld. Hij voert in hoger beroep aan dat de Minister een nieuw terugkeerbesluit had moeten nemen. De Raad van State stelt hem in het ongelijk:

LJN: BX9308, Raad van State , 201205209/1/V3
Datum uitspraak: 18-07-2012
Datum publicatie: 05-10-2012


2.1. De vreemdeling klaagt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister niet opnieuw een terugkeerbesluit behoefde te nemen na zijn terugkeer uit Duitsland. Hij betoogt daartoe dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij daardoor enige tijd rechtmatig in Duitsland heeft verbleven. Gelet op dit rechtmatige verblijf was de minister in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 in zaak nr. 201102602/1/V2 (www.raadvanstate.nl) gehouden om – alvorens tot inbewaringstelling over te gaan – opnieuw een terugkeerbesluit te nemen, aldus de vreemdeling.
2.1.1. De minister stelt zich op het standpunt dat, daargelaten welke vorm van rechtmatig verblijf de vreemdeling in Duitsland zou hebben genoten, zodanig verblijf in Duitsland geen recht schept op rechtmatig verblijf in Nederland en niet van invloed kan zijn op de rechtspositie van de vreemdeling hier te lande. In de situatie dat een vreemdeling, nadat hem door Nederland door middel van een terugkeerbesluit kenbaar is gemaakt dat hij aldaar geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij de Europese Unie dient te verlaten, zich begeeft naar een andere lidstaat en daar enige vorm van rechtmatig verblijf verkrijgt, kan niet worden aangenomen dat het eerder door Nederland genomen terugkeerbesluit daarmee zijn werking heeft verloren, aldus de minister. Hij wijst er in dit verband op dat richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) geen bepalingen bevat die het mogelijk maken dat een lidstaat een door een andere lidstaat genomen terugkeerbesluit intrekt.
2.1.2. De vreemdeling bezit de Chinese nationaliteit en een door hem ingediende asielaanvraag is op 6 mei 2009 afgewezen. Op 30 maart 2010 is hij ongewenst verklaard. Van 5 augustus 2010 tot 3 augustus 2011 heeft hij in vreemdelingenbewaring verbleven. Daarna is hij naar Duitsland gereisd.
2.1.3. Vaststaat, gezien overweging 2.1.2., dat ten aanzien van de vreemdeling voor zijn vertrek naar Duitsland in Nederland een terugkeerbesluit is genomen. Eveneens staat vast dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij door Duitsland aan Nederland is overgedragen op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.1.4. In de door de vreemdeling ingeroepen uitspraak van 12 april 2012 heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat een vreemdeling bij de afwijzing van een asielaanvraag reeds een terugkeerbesluit heeft ontvangen, dat hem daarbij een vertrektermijn is gegund en dat hij Nederland niet binnen die termijn uit eigen beweging heeft verlaten, niet met zich brengt dat de minister bij de afwijzing van een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel niet opnieuw een terugkeerbesluit, met een daarbij behorende vertrektermijn, hoeft uit te vaardigen. Als gevolg van het indienen van zijn - opvolgende - asielaanvraag heeft de vreemdeling alsdan opnieuw rechtmatig verblijf gekregen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Nu uit artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet alleen een terugkeerverplichting binnen een daartoe, overeenkomstig artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn, gestelde termijn wordt opgelegd, doch hiermee in de eerste plaats, vรณรณrdat tot het opleggen van die terugkeerverplichting kan worden overgegaan, wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard, is de minister in een zodanige situatie gehouden bij de afwijzing van de opvolgende aanvraag opnieuw vast te stellen dat het rechtmatig verblijf, dat de betrokken vreemdeling in afwachting van de beslissing op die aanvraag had, is geรซindigd.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2011 in zaak nr. 201105819/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft een vreemdeling eerst aan zijn terugkeerverplichting voldaan indien hij is teruggekeerd naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Zolang van een zodanige terugkeer geen sprake is, komt de werking aan een eerder genomen terugkeerbesluit niet te ontvallen.
2.1.5. Allereerst is van belang dat de vreemdeling niet is teruggekeerd naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en dat hij aldus niet aan de hem opgelegde terugkeerverplichting heeft voldaan.
De uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 waarop de vreemdeling zich beroept, ziet op de situatie waarin een vreemdeling in Nederland een al dan niet opvolgend asielverzoek heeft ingediend. In het geval van de vreemdeling gaat het evenwel om een asielverzoek in Duitsland. Anders dan de vreemdeling lijkt te betogen, heeft hij als gevolg van dit asielverzoek geen rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. De minister was derhalve, alvorens tot de inbewaringstelling van de vreemdeling over te gaan, niet gehouden tot het opnieuw nemen van een terugkeerbesluit.



Bron: rechtspraak.nl

Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...