ECLI:NL:RVS:2015:4077
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 30-12-2015
- Datum publicatie 06-01-2016
- Zaaknummer 201505510/1/V3
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:4077
Uitspraak
201505510/1/V3.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, burger van de Dominicaanse Republiek, woont naar eigen zeggen met zijn echtgenote van Spaanse nationaliteit in Spanje. De vreemdeling is in het bezit van een Spaans verblijfsdocument voor verblijf als familielid van een burger van de Unie, geldig tot 2 juni 2018. Op 6 november 2014 is de vreemdeling opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven. Niet in geschil is dat de vreemdeling hieraan geen gehoor heeft gegeven. Op 26 januari 2015 is aan de vreemdeling het terugkeerbesluit uitgereikt.
2. Volgens artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Volgens het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder "familielid" onder meer verstaan: de echtgenoot.
Volgens artikel 3, eerste lid, is de Richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gemeenschapsonderdanen verstaan:
1º onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2º familieleden van de onder 1º genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, stelt de staatssecretaris de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
(…)
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf (…).
Ingevolge het derde lid wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu de echtgenote van de vreemdeling de Spaanse nationaliteit heeft, zij en de vreemdeling in Spanje wonen en de vreemdeling in het bezit is van een geldige Spaanse verblijfstitel, de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000, dat daaraan niet afdoet dat de echtgenote geen gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer binnen de Europese Unie en dat de staatssecretaris derhalve ten onrechte een terugkeerbesluit heeft genomen. Daartoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat niet is gesteld noch is gebleken dat de echtgenote van de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer, zodat de vreemdeling geen familielid van een burger van de Unie is, die zich tezamen met een burger van de Unie begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan de burger van de Unie de nationaliteit heeft. Derhalve is de vreemdeling niet aan te merken als een familielid van een gemeenschapsonderdaan en is aan hem terecht een terugkeerbesluit uitgereikt, aldus de staatssecretaris.
4. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn is deze alleen van toepassing op burgers van de Unie die zich begeven naar of verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, en op hun familieleden die hen begeleiden of zich bij hen voegen. De Richtlijn verleent aan familieleden van burgers van de Unie aldus geen volledig en fundamenteel recht op vrij verkeer, maar slechts een recht op vrij verkeer dat afhankelijk is van dat van de burger van de Unie (zie de uitspraak van 6 december 2010 in zaak nr. 200907934/1/V1).
5. De vreemdeling heeft blijkens een proces-verbaal van verhoor van 26 januari 2015 verklaard dat hij voor een vakantie naar Nederland is gekomen, dat hij sinds 15 oktober 2014 in een kapperszaak werkt, dat zijn vrouw in Spanje woont en dat hij zelf bij een vriend in Rotterdam woont. De vreemdeling heeft niet gesteld dat hij zich samen met zijn echtgenote naar Nederland heeft begeven en heeft evenmin gesteld dat hij zich in Nederland bij haar ging voegen, zodat de situatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn zich niet heeft voorgedaan. Gelet daarop betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling is aan te merken als een gemeenschapsonderdaan als gedefinieerd in artikel 1, onder gemeenschapsonderdanen, sub 2º, van de Vw 2000. Nu de vreemdeling eerder is opgedragen zich onmiddellijk naar Spanje te begeven en hij zich niet aan dit bevel heeft gehouden, heeft de staatssecretaris jegens hem, gelet op het bepaalde in artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, terecht een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 januari 2015 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
7. De vreemdeling heeft betoogd dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij onrechtmatig in de Europese Unie verblijft. Uit het aan hem door Spanje afgegeven verblijfsdocument blijkt dat hij wel rechtmatig verblijf in de Europese Unie heeft, aldus de vreemdeling.
De vreemdeling klaagt terecht dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij geen rechtmatig in de Europese Unie heeft, nu hij op basis van het door de autoriteiten van Spanje afgegeven verblijfsdocument rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Dit laat echter onverlet dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hem, nu hij zich niet aan een eerdere aanzegging heeft gehouden zich onmiddellijk naar Spanje te begeven, tegen hem terecht een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
De beroepsgrond faalt.
8. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
345.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, burger van de Dominicaanse Republiek, woont naar eigen zeggen met zijn echtgenote van Spaanse nationaliteit in Spanje. De vreemdeling is in het bezit van een Spaans verblijfsdocument voor verblijf als familielid van een burger van de Unie, geldig tot 2 juni 2018. Op 6 november 2014 is de vreemdeling opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven. Niet in geschil is dat de vreemdeling hieraan geen gehoor heeft gegeven. Op 26 januari 2015 is aan de vreemdeling het terugkeerbesluit uitgereikt.
2. Volgens artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Volgens het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder "familielid" onder meer verstaan: de echtgenoot.
Volgens artikel 3, eerste lid, is de Richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
Ingevolge artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gemeenschapsonderdanen verstaan:
1º onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2º familieleden van de onder 1º genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, stelt de staatssecretaris de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
(…)
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf (…).
Ingevolge het derde lid wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu de echtgenote van de vreemdeling de Spaanse nationaliteit heeft, zij en de vreemdeling in Spanje wonen en de vreemdeling in het bezit is van een geldige Spaanse verblijfstitel, de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000, dat daaraan niet afdoet dat de echtgenote geen gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer binnen de Europese Unie en dat de staatssecretaris derhalve ten onrechte een terugkeerbesluit heeft genomen. Daartoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat niet is gesteld noch is gebleken dat de echtgenote van de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer, zodat de vreemdeling geen familielid van een burger van de Unie is, die zich tezamen met een burger van de Unie begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan de burger van de Unie de nationaliteit heeft. Derhalve is de vreemdeling niet aan te merken als een familielid van een gemeenschapsonderdaan en is aan hem terecht een terugkeerbesluit uitgereikt, aldus de staatssecretaris.
4. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn is deze alleen van toepassing op burgers van de Unie die zich begeven naar of verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, en op hun familieleden die hen begeleiden of zich bij hen voegen. De Richtlijn verleent aan familieleden van burgers van de Unie aldus geen volledig en fundamenteel recht op vrij verkeer, maar slechts een recht op vrij verkeer dat afhankelijk is van dat van de burger van de Unie (zie de uitspraak van 6 december 2010 in zaak nr. 200907934/1/V1).
5. De vreemdeling heeft blijkens een proces-verbaal van verhoor van 26 januari 2015 verklaard dat hij voor een vakantie naar Nederland is gekomen, dat hij sinds 15 oktober 2014 in een kapperszaak werkt, dat zijn vrouw in Spanje woont en dat hij zelf bij een vriend in Rotterdam woont. De vreemdeling heeft niet gesteld dat hij zich samen met zijn echtgenote naar Nederland heeft begeven en heeft evenmin gesteld dat hij zich in Nederland bij haar ging voegen, zodat de situatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn zich niet heeft voorgedaan. Gelet daarop betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling is aan te merken als een gemeenschapsonderdaan als gedefinieerd in artikel 1, onder gemeenschapsonderdanen, sub 2º, van de Vw 2000. Nu de vreemdeling eerder is opgedragen zich onmiddellijk naar Spanje te begeven en hij zich niet aan dit bevel heeft gehouden, heeft de staatssecretaris jegens hem, gelet op het bepaalde in artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, terecht een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 januari 2015 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
7. De vreemdeling heeft betoogd dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij onrechtmatig in de Europese Unie verblijft. Uit het aan hem door Spanje afgegeven verblijfsdocument blijkt dat hij wel rechtmatig verblijf in de Europese Unie heeft, aldus de vreemdeling.
De vreemdeling klaagt terecht dat in het terugkeerbesluit ten onrechte is vastgesteld dat hij geen rechtmatig in de Europese Unie heeft, nu hij op basis van het door de autoriteiten van Spanje afgegeven verblijfsdocument rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Dit laat echter onverlet dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hem, nu hij zich niet aan een eerdere aanzegging heeft gehouden zich onmiddellijk naar Spanje te begeven, tegen hem terecht een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
De beroepsgrond faalt.
8. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juni 2015 in zaak nr. 15/2771;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
345.
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten