Vervolgens gaat hij terug naar Nederland en wordt weer in bewaring gesteld. Hij voert in hoger beroep aan dat de Minister een nieuw terugkeerbesluit had moeten nemen. De Raad van State stelt hem in het ongelijk:
LJN: BX9308, Raad van State , 201205209/1/V3
Datum uitspraak: 18-07-2012
Datum publicatie: 05-10-2012
2.1. De vreemdeling klaagt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister niet opnieuw een terugkeerbesluit behoefde te nemen na zijn terugkeer uit Duitsland. Hij betoogt daartoe dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij daardoor enige tijd rechtmatig in Duitsland heeft verbleven. Gelet op dit rechtmatige verblijf was de minister in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 in zaak nr. 201102602/1/V2 (www.raadvanstate.nl) gehouden om – alvorens tot inbewaringstelling over te gaan – opnieuw een terugkeerbesluit te nemen, aldus de vreemdeling.
2.1.1. De minister stelt zich op het standpunt dat, daargelaten welke vorm van rechtmatig verblijf de vreemdeling in Duitsland zou hebben genoten, zodanig verblijf in Duitsland geen recht schept op rechtmatig verblijf in Nederland en niet van invloed kan zijn op de rechtspositie van de vreemdeling hier te lande. In de situatie dat een vreemdeling, nadat hem door Nederland door middel van een terugkeerbesluit kenbaar is gemaakt dat hij aldaar geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij de Europese Unie dient te verlaten, zich begeeft naar een andere lidstaat en daar enige vorm van rechtmatig verblijf verkrijgt, kan niet worden aangenomen dat het eerder door Nederland genomen terugkeerbesluit daarmee zijn werking heeft verloren, aldus de minister. Hij wijst er in dit verband op dat richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) geen bepalingen bevat die het mogelijk maken dat een lidstaat een door een andere lidstaat genomen terugkeerbesluit intrekt.
2.1.2. De vreemdeling bezit de Chinese nationaliteit en een door hem ingediende asielaanvraag is op 6 mei 2009 afgewezen. Op 30 maart 2010 is hij ongewenst verklaard. Van 5 augustus 2010 tot 3 augustus 2011 heeft hij in vreemdelingenbewaring verbleven. Daarna is hij naar Duitsland gereisd.
2.1.3. Vaststaat, gezien overweging 2.1.2., dat ten aanzien van de vreemdeling voor zijn vertrek naar Duitsland in Nederland een terugkeerbesluit is genomen. Eveneens staat vast dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij door Duitsland aan Nederland is overgedragen op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.1.4. In de door de vreemdeling ingeroepen uitspraak van 12 april 2012 heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat een vreemdeling bij de afwijzing van een asielaanvraag reeds een terugkeerbesluit heeft ontvangen, dat hem daarbij een vertrektermijn is gegund en dat hij Nederland niet binnen die termijn uit eigen beweging heeft verlaten, niet met zich brengt dat de minister bij de afwijzing van een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel niet opnieuw een terugkeerbesluit, met een daarbij behorende vertrektermijn, hoeft uit te vaardigen. Als gevolg van het indienen van zijn - opvolgende - asielaanvraag heeft de vreemdeling alsdan opnieuw rechtmatig verblijf gekregen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Nu uit artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet alleen een terugkeerverplichting binnen een daartoe, overeenkomstig artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn, gestelde termijn wordt opgelegd, doch hiermee in de eerste plaats, vóórdat tot het opleggen van die terugkeerverplichting kan worden overgegaan, wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard, is de minister in een zodanige situatie gehouden bij de afwijzing van de opvolgende aanvraag opnieuw vast te stellen dat het rechtmatig verblijf, dat de betrokken vreemdeling in afwachting van de beslissing op die aanvraag had, is geëindigd.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2011 in zaak nr. 201105819/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft een vreemdeling eerst aan zijn terugkeerverplichting voldaan indien hij is teruggekeerd naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Zolang van een zodanige terugkeer geen sprake is, komt de werking aan een eerder genomen terugkeerbesluit niet te ontvallen.
2.1.5. Allereerst is van belang dat de vreemdeling niet is teruggekeerd naar een land als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en dat hij aldus niet aan de hem opgelegde terugkeerverplichting heeft voldaan.
De uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 waarop de vreemdeling zich beroept, ziet op de situatie waarin een vreemdeling in Nederland een al dan niet opvolgend asielverzoek heeft ingediend. In het geval van de vreemdeling gaat het evenwel om een asielverzoek in Duitsland. Anders dan de vreemdeling lijkt te betogen, heeft hij als gevolg van dit asielverzoek geen rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. De minister was derhalve, alvorens tot de inbewaringstelling van de vreemdeling over te gaan, niet gehouden tot het opnieuw nemen van een terugkeerbesluit.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten