Volledige 8 EVRM toest bij beoordeling of mvv vereiste kan worden tegengeworpen (uitspraak)
LJN: BY0005,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 12/11818 & 12/24275
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 12-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
8.1 Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 27 oktober 2010, LJN: BO2098) volgt dat, gelet op de toevoeging van onderdeel l aan artikel 3.71, tweede lid, Vb en de toelichting van de staatssecretaris daarbij, bij de beoordeling of het ontbreken van een geldige mvv in een concreet geval kan worden tegengeworpen uit een op die zaak toegespitste belangenafweging dient te blijken dat de uitzetting van de vreemdeling verenigbaar is met artikel 8 van het EVRM. Bij deze beoordeling dient derhalve een volledige toets aan artikel 8 van het EVRM plaats te vinden, aldus de Afdeling.
8.2 Tussen partijen is niet in geschil dat tussen verzoekster en haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot], die tevens afkomstig is uit Azerbeidzjan, gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat en dat toepassing van het mvv-vereiste geen inmenging op dit gezinsleven tot gevolg heeft nu verzoekster niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond waarvan zij in staat was dit gezinsleven uit te oefenen. Tussen partijen is in geschil is of op verweerder een positieve verplichting rust om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, dat is herhaald en ingelast in het bestreden besluit, zowel op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van objectieve belemmeringen (zie pag. 4 laatste alinea) als op het standpunt dat gebleken is dat de echtgenoot van verzoekster, vanwege zijn medische situatie, eerder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en dat derhalve sprake is van een (sterk) vermoeden van een objectieve belemmering om het gezinsleven in ieder geval in Azerbeidzjan uit te oefenen (zie pag. 5 tweede alinea).
Van een situatie, als benoemd in B2/10.2.3.2 Vc, dat de belangenafweging indien sprake is van een objectieve belemmering al op voorhand uitvalt in het voordeel van verzoekster is volgens verweerder niet gebleken nu (nog) geen sprake is van een uitzichtloze situatie. Niet is vast komen te staan dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan en waarin het vragen van inspanningen om alsnog aan de voorwaarden te voldoen zinloos is.
8.3 De voorzieningenrechter gaat er van uit, vanwege de verwijzing door verweerder naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, dat sprake is van een (sterk) vermoeden van een objectieve belemmering om het gezinsleven in ieder geval in Azerbeidzjan uit te oefenen. Bij die stand van zaken vergt een deugdelijke en volledige belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM dat niet wordt volstaan met te bezien of de belangenafweging in verband met het bestaan van een objectieve belemmering op voorhand in het voordeel van verzoekster dient uit te vallen. Evenmin kan verweerder zich bedienen van het argument dat (nog) niet gebleken is van een uitzichtloze situatie omdat niet is komen vast te staan dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan. Het voorgaande geeft geen blijk van een volledige toets aan artikel 8 EVRM, zoals deze door de Afdeling, in onder meer voormelde uitspraak, wordt voorgestaan.
8.4 De beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vw.
9. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 Awb. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
10. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid genoemd in artikel 8:51 a van de Awb, nu bij niet tegenwerping van het mvv-vereiste, de aanvraag vermoedelijk nog aan de overige vereisten of voorwaarden van artikel 16 Vw zal worden getoetst.
11. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
12. Nu verweerders standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste ook is neergelegd in het primaire besluit en tot gevolg heeft dat het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft, terwijl gelet op het vorenstaande niet kan worden uitgesloten dat verzoekster in aanmerking dient te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb, ziet de voorzieningenrechter aanleiding ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder zal worden verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift heeft beslist.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 12-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
8.1 Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 27 oktober 2010, LJN: BO2098) volgt dat, gelet op de toevoeging van onderdeel l aan artikel 3.71, tweede lid, Vb en de toelichting van de staatssecretaris daarbij, bij de beoordeling of het ontbreken van een geldige mvv in een concreet geval kan worden tegengeworpen uit een op die zaak toegespitste belangenafweging dient te blijken dat de uitzetting van de vreemdeling verenigbaar is met artikel 8 van het EVRM. Bij deze beoordeling dient derhalve een volledige toets aan artikel 8 van het EVRM plaats te vinden, aldus de Afdeling.
8.2 Tussen partijen is niet in geschil dat tussen verzoekster en haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot], die tevens afkomstig is uit Azerbeidzjan, gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat en dat toepassing van het mvv-vereiste geen inmenging op dit gezinsleven tot gevolg heeft nu verzoekster niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond waarvan zij in staat was dit gezinsleven uit te oefenen. Tussen partijen is in geschil is of op verweerder een positieve verplichting rust om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, dat is herhaald en ingelast in het bestreden besluit, zowel op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van objectieve belemmeringen (zie pag. 4 laatste alinea) als op het standpunt dat gebleken is dat de echtgenoot van verzoekster, vanwege zijn medische situatie, eerder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en dat derhalve sprake is van een (sterk) vermoeden van een objectieve belemmering om het gezinsleven in ieder geval in Azerbeidzjan uit te oefenen (zie pag. 5 tweede alinea).
Van een situatie, als benoemd in B2/10.2.3.2 Vc, dat de belangenafweging indien sprake is van een objectieve belemmering al op voorhand uitvalt in het voordeel van verzoekster is volgens verweerder niet gebleken nu (nog) geen sprake is van een uitzichtloze situatie. Niet is vast komen te staan dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan en waarin het vragen van inspanningen om alsnog aan de voorwaarden te voldoen zinloos is.
8.3 De voorzieningenrechter gaat er van uit, vanwege de verwijzing door verweerder naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, dat sprake is van een (sterk) vermoeden van een objectieve belemmering om het gezinsleven in ieder geval in Azerbeidzjan uit te oefenen. Bij die stand van zaken vergt een deugdelijke en volledige belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM dat niet wordt volstaan met te bezien of de belangenafweging in verband met het bestaan van een objectieve belemmering op voorhand in het voordeel van verzoekster dient uit te vallen. Evenmin kan verweerder zich bedienen van het argument dat (nog) niet gebleken is van een uitzichtloze situatie omdat niet is komen vast te staan dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan. Het voorgaande geeft geen blijk van een volledige toets aan artikel 8 EVRM, zoals deze door de Afdeling, in onder meer voormelde uitspraak, wordt voorgestaan.
8.4 De beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vw.
9. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 Awb. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
10. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid genoemd in artikel 8:51 a van de Awb, nu bij niet tegenwerping van het mvv-vereiste, de aanvraag vermoedelijk nog aan de overige vereisten of voorwaarden van artikel 16 Vw zal worden getoetst.
11. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
12. Nu verweerders standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste ook is neergelegd in het primaire besluit en tot gevolg heeft dat het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft, terwijl gelet op het vorenstaande niet kan worden uitgesloten dat verzoekster in aanmerking dient te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, Vb, ziet de voorzieningenrechter aanleiding ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder zal worden verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift heeft beslist.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Reacties