Inreisverbod: vreemdeling moet kan krijgen aan tegeven waarom de duur van het verbod korter zou moeten zijn (uistpraak Raad van State)
LJN: BX9306, Raad van State , 201204261/1/V4
Datum uitspraak: 28-09-2012
Datum publicatie: 05-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
5.1. De Afdeling heeft over de duur van het inreisverbod eerder, bij uitspraken van 15 juni 2012 in zaken nrs. 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3 (www.raadvanstate.nl), overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de benadering van de minister, waarin hij behoudens het geval dat zich omstandigheden als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid van artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 dan wel bijzondere individuele omstandigheden voordoen - een inreisverbod voor twee jaar oplegt, in strijd is met tekst of strekking van de Terugkeerrichtlijn.
Dit laat onverlet dat, zoals eveneens in deze uitspraken is overwogen, uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, voortvloeit dat de minister de betrokken vreemdeling in de gelegenheid moet stellen om bedoelde individuele omstandigheden, in verband waarmee volgens de betrokken vreemdeling aanleiding zou bestaan voor een verdere verkorting van de duur van het inreisverbod, aan te voeren. Indien een vreemdeling zodanige omstandigheden heeft aangevoerd, zal de minister, indien hij daarin geen aanleiding ziet om de duur van het inreisverbod verder te verkorten, ingevolge artikel 3:46 van de Awb dit standpunt dienen te motiveren.
5.2. Uit de dossierstukken, waaronder het proces-verbaal van gehoor van 9 mei 2012, blijkt niet dat in de bestuurlijke fase aan vreemdeling 1 kenbaar is gemaakt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot afzien van het opleggen van een inreisverbod dan wel tot verkorting van de duur van het op te leggen inreisverbod en dat het aan vreemdeling 1 is dergelijke individuele omstandigheden naar voren te brengen. Evenmin blijkt uit voormeld proces-verbaal dat tijdens dat gehoor enige specifiek hierop gerichte vraag is gesteld. Daardoor heeft de minister eventuele individuele omstandigheden aan de zijde van vreemdeling 1 niet bij zijn beoordeling en bij de motivering van het besluit van 9 mei 2012 kunnen betrekken. Dit besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb genomen.
De beroepsgrond slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
Datum uitspraak: 28-09-2012
Datum publicatie: 05-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
5.1. De Afdeling heeft over de duur van het inreisverbod eerder, bij uitspraken van 15 juni 2012 in zaken nrs. 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3 (www.raadvanstate.nl), overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de benadering van de minister, waarin hij behoudens het geval dat zich omstandigheden als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid van artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 dan wel bijzondere individuele omstandigheden voordoen - een inreisverbod voor twee jaar oplegt, in strijd is met tekst of strekking van de Terugkeerrichtlijn.
Dit laat onverlet dat, zoals eveneens in deze uitspraken is overwogen, uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, voortvloeit dat de minister de betrokken vreemdeling in de gelegenheid moet stellen om bedoelde individuele omstandigheden, in verband waarmee volgens de betrokken vreemdeling aanleiding zou bestaan voor een verdere verkorting van de duur van het inreisverbod, aan te voeren. Indien een vreemdeling zodanige omstandigheden heeft aangevoerd, zal de minister, indien hij daarin geen aanleiding ziet om de duur van het inreisverbod verder te verkorten, ingevolge artikel 3:46 van de Awb dit standpunt dienen te motiveren.
5.2. Uit de dossierstukken, waaronder het proces-verbaal van gehoor van 9 mei 2012, blijkt niet dat in de bestuurlijke fase aan vreemdeling 1 kenbaar is gemaakt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot afzien van het opleggen van een inreisverbod dan wel tot verkorting van de duur van het op te leggen inreisverbod en dat het aan vreemdeling 1 is dergelijke individuele omstandigheden naar voren te brengen. Evenmin blijkt uit voormeld proces-verbaal dat tijdens dat gehoor enige specifiek hierop gerichte vraag is gesteld. Daardoor heeft de minister eventuele individuele omstandigheden aan de zijde van vreemdeling 1 niet bij zijn beoordeling en bij de motivering van het besluit van 9 mei 2012 kunnen betrekken. Dit besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb genomen.
De beroepsgrond slaagt.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Reacties