Rechtbank over Zambranozaak en verplicht moeten indienen van reguliere aanvraag (uitspraak)
LJN: BY0179, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 12 / 5126
Datum uitspraak: 09-08-2012
Datum publicatie: 16-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Tussenuitspraak, motiveringsgebrek Eiseres heeft een aanvraag ingediend “Toetsing aan het EU-recht”. Eiseres heeft een beroep gedaan op het arrest in de zaak Ruiz Zambrano. De rechtbank leidt uit dit arrest af dat wanneer een beroep op dit arrest slaagt, aan de ouder met de nationaliteit van een derde land van een jong kind met de nationaliteit van een van de lidstaten een verblijfsrecht toekomt rechtstreeks op grond van artikel 20 van het VWEU. De wetgever heeft niet in nationale wetgeving uitgewerkt hoe een dergelijk verblijfsrecht ter toetsing aan verweerder kan worden voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat een beroep op artikel 20 van het VWEU niet ook met een aanvraag “Toetsing aan het EU-recht” kan worden ingeleid. Het komt de rechtbank voorts onjuist voor om een vreemdeling te dwingen een reguliere aanvraag in te dienen met de daarbij behorende leges, terwijl het gaat om een gestelde aanspraak op verblijf op grond van het Unierecht. Een redelijke wetsuitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat een vreemdeling ook rechtmatig verblijf houdt in Nederland als gemeenschapsonderdaan zolang hij verblijf houdt op grond van het VWEU zelf. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd.
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BY0179
Datum uitspraak: 09-08-2012
Datum publicatie: 16-10-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Tussenuitspraak, motiveringsgebrek Eiseres heeft een aanvraag ingediend “Toetsing aan het EU-recht”. Eiseres heeft een beroep gedaan op het arrest in de zaak Ruiz Zambrano. De rechtbank leidt uit dit arrest af dat wanneer een beroep op dit arrest slaagt, aan de ouder met de nationaliteit van een derde land van een jong kind met de nationaliteit van een van de lidstaten een verblijfsrecht toekomt rechtstreeks op grond van artikel 20 van het VWEU. De wetgever heeft niet in nationale wetgeving uitgewerkt hoe een dergelijk verblijfsrecht ter toetsing aan verweerder kan worden voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat een beroep op artikel 20 van het VWEU niet ook met een aanvraag “Toetsing aan het EU-recht” kan worden ingeleid. Het komt de rechtbank voorts onjuist voor om een vreemdeling te dwingen een reguliere aanvraag in te dienen met de daarbij behorende leges, terwijl het gaat om een gestelde aanspraak op verblijf op grond van het Unierecht. Een redelijke wetsuitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat een vreemdeling ook rechtmatig verblijf houdt in Nederland als gemeenschapsonderdaan zolang hij verblijf houdt op grond van het VWEU zelf. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd.
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BY0179
"
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres heeft een zoon genaamd [naam zoon], geboren op [geboortedatum], met de Nederlandse nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij haar zoon en beroept zich daartoe op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 maart 2011 (LJN: BP9130) in de zaak Ruiz Zambrano.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. De door eiseres ingediende aanvraag zou bij inwilliging leiden tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 Vw. Uit zo’n document blijkt het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, Vw. In de zaak Ruiz Zambrano heeft het Hof overwogen dat richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (richtlijn 2004/38) niet (naar analogie) van toepassing is op een situatie als in het hoofdgeding. Gelet daarop zal een geslaagd beroep op het arrest Ruiz Zambrano leiden tot rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, Vw. Eiseres kan daartoe een reguliere aanvraag indienen. In het kader van de onderhavige aanvraag wordt het beroep op het arrest Ruiz Zambrano derhalve niet inhoudelijk getoetst.
3. Eiseres voert aan dat de omstandigheid dat in het arrest Ruiz Zambrano is overwogen dat richtlijn 2004/38 niet (naar analogie) van toepassing is op een situatie als in het hoofdgeding, nog niet met zich meebrengt dat het niet in de rede ligt om toch een verblijfsrecht toe te kennen op grond van artikel 8, onder e, Vw. Er wordt immers niet zozeer toegekend als wel erkend. De Nederlandse overheid zou zich moeten onthouden van uitzettingsmaatregelen, hetgeen een verblijfsrecht van rechtswege impliceert. Voor de vraag of eiseres een aanspraak heeft op een EU-verblijfskaart dan wel een verblijfsvergunning moet aanvragen is, anders dan verweerder overwoog, niet beslissend of een verblijfsrecht voortvloeit uit richtlijn 2004/38.
4. In zijn arrest van 8 maart 2011 heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen. De rechtbank leidt hieruit af dat in een dergelijk geval aan de ouder met de nationaliteit van een derde land van een jong kind met de nationaliteit van een van de lidstaten dus een verblijfsrecht toekomt rechtstreeks op grond van artikel 20 van het VWEU.
5. De wetgever heeft niet in nationale wetgeving uitgewerkt hoe een dergelijk verblijfsrecht ter toetsing aan verweerder kan worden voorgelegd. Eiseres heeft een aanvraag ingediend “Toetsing aan het EU-recht”, hetgeen de rechtbank op voorhand logisch voorkomt, nu dat precies is waar het om gaat. Naar het oordeel van de rechtbank valt derhalve niet in te zien dat een beroep op artikel 20 van het VWEU niet ook met een aanvraag “Toetsing aan het EU-recht” kan worden ingeleid. Het komt de rechtbank voorts onjuist voor om een vreemdeling te dwingen een reguliere aanvraag in te dienen met de daarbij behorende leges, terwijl het gaat om een gestelde aanspraak op verblijf op grond van het Unierecht. Het feit dat een dergelijke aanvraag alleen kan leiden tot rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vw vormt naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel. Een redelijke wetsuitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat een vreemdeling ook rechtmatig verblijf houdt in Nederland als gemeenschapsonderdaan zolang hij verblijf houdt op grond van het VWEU zelf. Nu verweerder heeft nagelaten het beroep van eiseres op het arrest Ruiz Zambrano inhoudelijke te toetsen, is het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd.
6. Nu er aan het besluit gebreken kleven, zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid stellen het onder 6 aangeduide gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder beoordelen of eiseres hier te lande een verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het VWEU. Hiertoe zal verweerder eiseres in de gelegenheid moeten stellen, bijvoorbeeld door het houden van een hoorzitting, de daartoe van belang zijnde feiten en omstandigheden, waaronder de situatie van de vader van de zoon van eiseres, die, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, in Frans Guyana in detentie zou verblijven, naar voren te brengen en te onderbouwen.
7. Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb dat verweerder, mede gelet op de mogelijk te houden hoorzitting, binnen acht weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel moet zijn overgegaan.
8. Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiseres binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk haar zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
9. Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
10. Indien verweerder aangeeft geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel, dan wel de termijn van acht weken voor het herstellen van het gebrek ongebruikt verstrijkt, zal de rechtbank binnen zes weken na het ontvangen van het bericht van verweerder of na het verstrijken van de gestelde termijn einduitspraak doen.
11. Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
12. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
Beslissing
De rechtbank:
heropent het onderzoek;
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S. de Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2012.
"
Law blog
Tweet
Reacties