Dit artikel is overgenomen van: http://dirkzwagerieit.nl/2012/03/19/prejudiciele-vragen-over-begrip-persoonsgegeven-en-reikwijdte-inzagerecht/
De rechtbank Middelburg stelt vast dat het privacyrechtelijke inzagerecht door twee hoogste rechtscolleges van Nederland anders wordt uitgelegd. Vandaar dat het aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen stelt (uitleg vraagt) over de strekking en reikwijdte van zowel het begrip persoonsgegevens als het privacyrechtelijke inzagerecht. Die kwestie is voor het privacyrecht van (groot) belang.
Asielaanvraag afgewezen
De uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 maart 2012 gaat over een asielzoeker die op 13 januari 2009 een aanvraag voor een verblijfvergunning heeft ingediend. De aanvraag wordt op 9 juni 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen.
Beroep op privacyrechtelijke inzagerecht
Daarop vraagt de asielzoeker inzage in de minuut (de juridische analyse) die aan de afwijzing ten grondslag ligt. Hiervoor doet de asielzoeker een beroep op het inzagerecht uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Op grond van artikel 35 Wbp heeft een ieder namelijk het recht zich “tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt“. Een inzageverzoek moet volgens de wet in beginsel worden beantwoord met een “volledig overzicht” van de verwerkte persoonsgegevens met daarbij vermeld “een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens“.
Inzageverzoek afgewezen; beroep bij de rechter
Het inzageverzoek wordt door de IND afgewezen. De IND stelt dat de minuut geen persoonsgegevens bevat, maar alleen een juridische analyse. Die juridische analyse zelf zou niet bestaan uit persoonsgegevens, de analyse zou alleen ondersteunend zijn aan een bepaalde beslissing (die op zichzelf wel persoonsgegevens bevat, namelijk o.a. de naam van de asielzoeker). De asielzoeker stelt beroep in tegen de weigering van de IND om afschrift van de minuut te verstrekken.
Rechtbank: hoogste rechtscolleges oordelen verschillend over inzagerecht
Er is al regelmatig geprocedeerd over een beroep op het inzagerecht in het kader van asielprocedures. De rechtbank zet in de uitspraak dan ook allereerst de juridische uitgangspunten op een rij. In dit bericht zal ik deze niet allemaal behandelen.
Interessant is dat de rechtbank vaststelt dat twee van de hoogste rechtscolleges in Nederland ogenschijnlijk verschillend oordelen over de precieze strekking van het inzagerecht.
Hoge Raad: ruim inzagerecht
De Hoge Raad, de hoogste rechter in civiele procedures, stelt namelijk in de bekende Dexia-uitspraken dat het inzagerecht een ruime strekking heeft en dat het verschaffen van kopieën van een dossier vereist kan zijn om aan het inzagerecht te voldoen:
Raad van State: beperkt inzagerecht
De Raad van State, de hoogste rechter in veel bestuursrechtelijke procedures, stelt daarentegen in een uitspraak van 2 februari 2011 juist als uitgangspunt dat niet altijd kopieën van documenten te hoeven worden verschaft:
De asielprocedure betreft een bestuursrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat wanneer de asielzoeker en/of de IND in hoger beroep gaan van de uitspraak van de rechtbank, de zaak (uiteindelijk) voor zal komen bij de Raad van State. Gezien de hiervoor geciteerde interpretatie die dit rechtscollege aan de Wbp geeft, lijkt het dus logisch dat de rechtbank de strenge leer volgt en het verzoek van de asielzoeker afwijst. Het lijkt immers weinig zinvol om als lagere rechter een wet (in dit geval de Wbp) ruimer uit te leggen dan de hogere rechter al enkele keren expliciet heeft gedaan. Een dergelijke beslissing wordt immers in hoger beroep zeer waarschijnlijk vernietigd.
De rechtbank twijfelt echter openlijk aan de juistheid van het oordeel van de Raad van State. Redengevend hiervoor lijkt vooral te zijn dat de “artikel 29 werkgroep” in haar opinie 4/2007 over het begrip persoonsgegevens een (zeer) ruime uitleg aan het begrip “persoonsgegevens” geeft.
Vandaar dat de rechtbank ervoor kiest om het Europese Hof van Justitie, de hoogste Europese rechter, prejudiciële vragen te stellen. Dat wil zeggen dat aan het Hof enkele vragen worden gesteld over de betekenis van het begrip “persoonsgegevens” en de precieze strekking en reikwijdte van het inzagerecht. Dat is (zeer) interessant, omdat zo voor het eerst en in hoogste instantie duidelijk zal worden wie er gelijk heeft: de Hoge Raad en/of de Raad van State en/of de artikel 29 werkgroep (lees: de privacytoezichthouders).
Het kan overigens tot wel twee jaar duren voordat de vragen ook daadwerkelijk door het Hof van Justitie zijn beantwoord. Tot die tijd is het afwachten. Wij houden u op de hoogte.
De rechtbank Middelburg stelt vast dat het privacyrechtelijke inzagerecht door twee hoogste rechtscolleges van Nederland anders wordt uitgelegd. Vandaar dat het aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen stelt (uitleg vraagt) over de strekking en reikwijdte van zowel het begrip persoonsgegevens als het privacyrechtelijke inzagerecht. Die kwestie is voor het privacyrecht van (groot) belang.
Asielaanvraag afgewezen
De uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 maart 2012 gaat over een asielzoeker die op 13 januari 2009 een aanvraag voor een verblijfvergunning heeft ingediend. De aanvraag wordt op 9 juni 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen.
Beroep op privacyrechtelijke inzagerecht
Daarop vraagt de asielzoeker inzage in de minuut (de juridische analyse) die aan de afwijzing ten grondslag ligt. Hiervoor doet de asielzoeker een beroep op het inzagerecht uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Op grond van artikel 35 Wbp heeft een ieder namelijk het recht zich “tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt“. Een inzageverzoek moet volgens de wet in beginsel worden beantwoord met een “volledig overzicht” van de verwerkte persoonsgegevens met daarbij vermeld “een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens“.
Inzageverzoek afgewezen; beroep bij de rechter
Het inzageverzoek wordt door de IND afgewezen. De IND stelt dat de minuut geen persoonsgegevens bevat, maar alleen een juridische analyse. Die juridische analyse zelf zou niet bestaan uit persoonsgegevens, de analyse zou alleen ondersteunend zijn aan een bepaalde beslissing (die op zichzelf wel persoonsgegevens bevat, namelijk o.a. de naam van de asielzoeker). De asielzoeker stelt beroep in tegen de weigering van de IND om afschrift van de minuut te verstrekken.
Rechtbank: hoogste rechtscolleges oordelen verschillend over inzagerecht
Er is al regelmatig geprocedeerd over een beroep op het inzagerecht in het kader van asielprocedures. De rechtbank zet in de uitspraak dan ook allereerst de juridische uitgangspunten op een rij. In dit bericht zal ik deze niet allemaal behandelen.
Interessant is dat de rechtbank vaststelt dat twee van de hoogste rechtscolleges in Nederland ogenschijnlijk verschillend oordelen over de precieze strekking van het inzagerecht.
Hoge Raad: ruim inzagerecht
De Hoge Raad, de hoogste rechter in civiele procedures, stelt namelijk in de bekende Dexia-uitspraken dat het inzagerecht een ruime strekking heeft en dat het verschaffen van kopieën van een dossier vereist kan zijn om aan het inzagerecht te voldoen:
3.6 (…) volgt dat de betrokkene recht heeft op toegang tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de over hem opgeslagen informatie kan vergewissen. Hieruit vloeit voort dat de verantwoordelijke (in de zin van de Wbp) specifieke informatie behoort te verstrekken aan de betrokkene waardoor deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. (…) [de betrokkene] mag verwachten dat de vervolgens aan te reiken informatie transparant en volledig zal zijn. Verder zal de verantwoordelijke bij de voldoening aan de door art. 35 lid 2 Wbp op haar gelegde verplichting om aan de betrokkene een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verschaffen niet mogen volstaan met de verstrekking van globale informatie, doch zal zij alle relevante informatie over de betrokkene moeten verschaffen, hetgeen, afhankelijk van de omstandigheden, vaak zal kunnen – en zo nodig op aanwijzing van de rechter zal moeten – gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels. (…) Het in art. 35 gebruikte begrip “volledig overzicht” moet veeleer als een ruime aanduiding van de verplichting tot het verschaffen van de gegevens en niet als een beperking worden beschouwd.Het oordeel van het Gerechtshof in de daaraan voorafgaande procedure, dat de betrokkene onder meer recht hadden op afschrift van volledige bandopnames van met de bank gevoerde telefoongesprekken, bleef dan ook overeind staan.
Raad van State: beperkt inzagerecht
De Raad van State, de hoogste rechter in veel bestuursrechtelijke procedures, stelt daarentegen in een uitspraak van 2 februari 2011 juist als uitgangspunt dat niet altijd kopieën van documenten te hoeven worden verschaft:
Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007 in zaak nr. 200600780/1 volgt, voorziet de Wbp niet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen.In de uitspraak van 19 oktober 2011 stelt de Raad van State zelfs dat het beroep op in het inzagerecht niet openstaat wanneer de stukken ook op andere wijze kunnen worden verkregen.
(…)
Volstaan kan worden met het doen van mededeling van persoonsgegevens, voor zover deze stukken deze bevatten. De staatssecretaris was op grond van de Wbp niet gehouden tot het verstrekken van afschriften van alle gevraagde stukken en heeft het verzoek om verstrekking van de stukken reeds daarom kunnen weigeren. Dat voorheen op verzoek minuten aan betrokkenen zijn verstrekt, doet daar niet aan af. Het betoog slaagt in zoverre.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 januari 2007 in zaak nr. 200600780/1), voorziet de Wbp niet in een onverkorte aanspraak op inzage in alle stukken, waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Die inzage is slechts geboden, indien niet op andere wijze adequaat in kennisgeving van die gegevens kan worden voorzien, dan wel mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden.En in de uitspraak van 2 november 2011 stelt de Raad van State dat de minuut in het geheel geen persoonsgegevens in de zin van de Wbp bevat:
2.3.1. (…) gegevens die een neerslag vormen van een over een bepaalde persoon genomen beslissing als deze persoon betreffende persoonsgegevens worden beschouwd. De in de minuut neergelegde redenen, waarom aan [verzoeker] een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘het uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ wordt verleend zijn geen persoonsgegeven in de zin van de Wbp. De daarbij betrokken gegevens vormen geen neerslag van het over [verzoeker] omtrent haar verblijfsvergunning genomen besluit. Van belang daarbij is dat deze gegevens weliswaar bij de totstandkoming van het uiteindelijk genomen besluit zijn betrokken, maar daar geen deel van uitmaken.Rechtbank twijfelt aan juistheid uitleg Raad van State
De asielprocedure betreft een bestuursrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat wanneer de asielzoeker en/of de IND in hoger beroep gaan van de uitspraak van de rechtbank, de zaak (uiteindelijk) voor zal komen bij de Raad van State. Gezien de hiervoor geciteerde interpretatie die dit rechtscollege aan de Wbp geeft, lijkt het dus logisch dat de rechtbank de strenge leer volgt en het verzoek van de asielzoeker afwijst. Het lijkt immers weinig zinvol om als lagere rechter een wet (in dit geval de Wbp) ruimer uit te leggen dan de hogere rechter al enkele keren expliciet heeft gedaan. Een dergelijke beslissing wordt immers in hoger beroep zeer waarschijnlijk vernietigd.
De rechtbank twijfelt echter openlijk aan de juistheid van het oordeel van de Raad van State. Redengevend hiervoor lijkt vooral te zijn dat de “artikel 29 werkgroep” in haar opinie 4/2007 over het begrip persoonsgegevens een (zeer) ruime uitleg aan het begrip “persoonsgegevens” geeft.
Vandaar dat de rechtbank ervoor kiest om het Europese Hof van Justitie, de hoogste Europese rechter, prejudiciële vragen te stellen. Dat wil zeggen dat aan het Hof enkele vragen worden gesteld over de betekenis van het begrip “persoonsgegevens” en de precieze strekking en reikwijdte van het inzagerecht. Dat is (zeer) interessant, omdat zo voor het eerst en in hoogste instantie duidelijk zal worden wie er gelijk heeft: de Hoge Raad en/of de Raad van State en/of de artikel 29 werkgroep (lees: de privacytoezichthouders).
Het kan overigens tot wel twee jaar duren voordat de vragen ook daadwerkelijk door het Hof van Justitie zijn beantwoord. Tot die tijd is het afwachten. Wij houden u op de hoogte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten