Onderwerp: (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, meent de Afdeling dat het geldende Unierecht, met name de richtlijn en artikelen 20 en 21 van het VWEU en de jurisprudentie van het Hof, met name de arresten Singh en Eind en het arrest Carpenter, er niet op wijst dat de vreemdelingen in Nederland recht op verblijf hebben. Zij sluit echter niet uit dat een dergelijk verblijfsrecht op het Unierecht gebaseerd zou kunnen worden.
Vragen:
1) In zaak nr. 201108230/1/V4: Kan een familielid met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie die woont in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, maar werkt in een andere lidstaat voor een in die andere lidstaat gevestigde werkgever, in omstandigheden als in het geding, een verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen?
2) In zaak nr. 201007849/1/V2: Kan een familielid met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie die woont in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, maar in het kader van zijn werkzaamheden voor een in diezelfde lidstaat gevestigde werkgever naar een andere lidstaat heen en weer reist, in omstandigheden als in het geding, een verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen?
UIT: Nieuwsbrief Rechtspraak Europa van het gerechtshof Amsterdam, eerste jaargang, no. 10 (november 2012)
Raad van State – 5 oktober 2012 - verwijzingsbeslissing
Onderwerp: België-route, arresten C-370/90, Surinder Singh en C-291/05, Eind, Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) no. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap
Vragen:
1) Dient de richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG wat betreft de voorwaarden voor het recht op verblijf voor familieleden met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie analoog te worden toegepast, zoals in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, C-370/90, Surinder Singh en C-291/05, Eind, als een burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit terugkeert, nadat hij in het kader van artikel 21, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, alsmede als ontvanger van diensten in de zin van artikel 56 van dit Verdrag, in een andere lidstaat heeft verbleven?
2) Zo ja, geldt als vereiste dat het verblijf van de burger van de Unie in een andere lidstaat een bepaalde minimale duur heeft gehad, wil na terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit aan zijn familielid met de nationaliteit van een derde land in die lidstaat een verblijfsrecht toekomen?
3) Zo ja, kan dan ook aan dit vereiste worden voldaan, indien geen sprake is geweest van aaneengesloten verblijf, maar van een bepaalde frequentie van verblijf, zoals tijdens wekelijks verblijf in het weekend of tijdens regelmatige bezoeken?
4) Zijn als gevolg van tijdsverloop tussen de terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit en de overkomst van het familielid uit een derde land naar die lidstaat, in de omstandigheden als in het geding, de mogelijke aanspraken van het familielid met de nationaliteit van een derde land op een verblijfsrecht ontleend aan het Unierecht vervallen?
Bron: http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Gerechtshoven/Amsterdam/OverHetGerechtshof/Publicaties/Documents/Nieuwsbrieven%20GCE%202012/Nieuwsbrief-GCE-Rechtspraak-Europa-2012-10.pdf
Law blog
Tweet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten