ECLI:NL:RVS:2015:4075
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 30-12-2015
- Datum publicatie 06-01-2016
- Zaaknummer 201507479/1/V3
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie Bij besluit van 2 september 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
-
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
201507479/1/V3.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen
de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van
18 september 2015 in zaak nr. 15/16381 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij
uitspraak van 18 september 2015 heeft de rechtbank het daartegen door
de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de
maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling
schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.
De vreemdeling heeft op 3 augustus 2015 een aanvraag om hem een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ingediend. De
vreemdeling is, voor zover thans van belang, krachtens artikel 59b,
eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de
Vw 2000) in bewaring gesteld, omdat hij een gevaar vormt voor de
openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder e,
van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26
juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om
internationale bescherming (PB 2013 L 180; hierna: de Opvangrichtlijn).
De vreemdeling is bij arrest van 15 februari 2015 van het gerechtshof
Amsterdam veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf.
2.
De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat geen ruimte bestaat
om het begrip 'openbare orde' in artikel 8, derde lid, aanhef en onder
e, van de Opvangrichtlijn anders uit te leggen dan het begrip 'gevaar
voor de openbare orde' in artikel 7, vierde lid, van Richtlijn
2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008
over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de
terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun
grondgebied verblijven (Pb 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn),
zoals uitgelegd door het Hof van Justitie (hierna: het Hof) in het
arrest van 11 juni 2015, C-554/13, Z. Zh. en I.O. (ECLI:EU:C:2015:377;
hierna: het arrest van 11 juni 2015). Gelet op dit arrest kon de
staatssecretaris in de maatregel van bewaring niet volstaan met louter
een verwijzing naar de strafbare feiten waarvoor de vreemdeling is
veroordeeld, maar had hij moeten motiveren dat en waarom de vreemdeling
een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt. De
maatregel van bewaring is derhalve onvoldoende gemotiveerd en van meet
af aan onrechtmatig, aldus de rechtbank.
3.
In de enige grief klaagt de staatssecretaris primair dat de rechtbank
heeft miskend dat voor de uitleg van het begrip 'openbare orde' in
artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn niet
noodzakelijkerwijs moet worden aangesloten bij de uitleg van het begrip
'gevaar voor de openbare orde' in artikel 7, vierde lid, van de
Terugkeerrichtlijn in het arrest van 11 juni 2015. Het op de voet van
artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn onthouden van een
vertrektermijn vormt immers volgens dat arrest een uitzondering op de
hoofdregel in artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dat een
vreemdeling een vertrektermijn van zeven tot dertig dagen wordt gegund.
Artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn vormt
geen uitzondering op een hoofdregel. Voorts is deze bepaling juist
bedoeld voor een situatie als in deze zaak en dat vraagt om een andere
beoordeling dan de situatie waarbij aan een vreemdeling een
vertrektermijn wordt onthouden. Bij de uitleg van artikel 8, derde lid,
aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn is daarom, zoals ook volgt uit
paragraaf A5/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de enkele
verwijzing naar een veroordeling voldoende om het gevaar voor de
openbare orde te motiveren.
3.1.
Met artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is
artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn omgezet
in nationaal recht (zie TK 2014-2015, 34 088, nr. 3, p. 33-35 en 49).
Uit de, in onderlinge samenhang gelezen, onderdelen a. tot en met f. van
artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn en gegeven de combinatie
van 'openbare orde' en 'nationale veiligheid' in onderdeel e, kan worden
afgeleid dat dit onderdeel betrekking heeft op het plegen van naar
nationaal recht als misdrijven strafbaar gestelde feiten.
3.2.
Voor zover de staatssecretaris betoogt dat het arrest van 11 juni 2015
niet van toepassing is omdat het betrekking heeft op een
terugkeerbesluit, kan dat betoog niet worden gevolgd.
In
punt 42 van het arrest van 11 juni 2015 herinnert het Hof immers aan
zijn vaste rechtspraak dat de betekenis en de draagwijdte van normen
waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, zoals in dit geval het
begrip 'openbare orde', worden bepaald in overeenstemming met hun in de
omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context
waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de
regeling waarvan zij deel uitmaken. Komen deze normen voor in een
bepaling die een afwijking vormt van een beginsel, dan moeten zij aldus
worden geïnterpreteerd dat deze bepaling strikt kan worden uitgelegd.
Bovendien kan de considerans van een Uniehandeling de inhoud ervan
preciseren.
3.3. Hoofdstuk II van
de Opvangrichtlijn bevat algemene bepalingen betreffende de
opvangvoorzieningen. De bepalingen over bewaring, artikel 8 tot en met
artikel 11, volgen onmiddellijk op de bepaling over verblijf en
bewegingsvrijheid, artikel 7.
Volgens
artikel 1 heeft de Opvangrichtlijn tot doel normen vast te stellen voor
verzoekers, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van deze
richtlijn. Deze normen moeten volgens overweging 11, voor zover thans
van belang, voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard te
waarborgen.
Volgens overweging
15, voor zover thans van belang, mag bewaring van een verzoeker alleen
onder in de Opvangrichtlijn zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke
voorwaarden, moet aan de beginselen van noodzakelijkheid en
evenredigheid worden voldaan en moet volgens overweging 20, voor zover
thans van belang, teneinde de fysieke en psychische integriteit van een
verzoeker beter te waarborgen, zijn bewaring een maatregel zijn die pas
in laatste instantie wordt genomen.
Voorts
eerbiedigt de Opvangrichtlijn volgens overweging 35, voor zover thans
van belang, de grondrechten en beoogt deze meer bepaald te waarborgen
dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te
bevorderen dat de artikelen 1 en 6 van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie (hierna: het Handvest) worden toegepast.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat een bewaring, als bedoeld
in artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn niet
alleen een uitzondering vormt op de in artikel 7 van deze richtlijn
gestelde vrijheid van beweging, maar ook een beperking op de in artikel 1
en 6 van het Handvest erkende rechten. Deze uitzondering dient derhalve
restrictief te worden opgevat.
Uit
hetgeen hiervoor is overwogen volgt ook dat de Opvangrichtlijn andere
doelen nastreeft dan de Terugkeerrichtlijn, zoals uiteengezet in het
arrest van 11 juni 2015, en de lidstaten vrij blijven om de eisen van
openbare orde af te stemmen op hun nationale behoeften, die per lidstaat
en per tijdsgewricht kunnen verschillen. Dit neemt niet weg dat de
omvang van de bescherming die een samenleving aan haar fundamentele
belangen wenst te bieden, niet mag verschillen naargelang van de
juridische status van de persoon die deze belangen schaadt (zie punt 77
van het arrest van het Hof van 24 juni 2015, C-373/13, H.T.;
ECLI:EU:C:2015:413).
Voorts volgt
uit artikel 8, tweede lid, van de Opvangrichtlijn dat voor een bewaring
van een asielzoeker een individuele beoordeling is vereist en moet deze
bewaring volgens overweging 15 ook voldoen aan het
evenredigheidsbeginsel.
3.5. Dat
een asielzoeker in bewaring mag worden gesteld wanneer de bescherming
van de openbare orde dat vereist veronderstelt dat deze asielzoeker een
gevaar voor de openbare orde vormt.
Gelet
op hetgeen hiervoor onder 3.3. en 3.4. is overwogen moet 'openbare
orde' in artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn
aldus worden uitgelegd dat de persoonlijke gedragingen van een
asielzoeker een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde
moeten vormen. Daarbij kan, volgens punt 50 van het arrest van 11 juni
2015, niet worden volstaan met het steunen op een algemene praktijk om
vast te stellen dat sprake is van een gevaar voor de openbare orde.
Artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn kan
daarom niet aldus worden uitgelegd dat mag worden volstaan met een
enkele verwijzing naar een veroordeling om het gevaar voor de openbare
orde te motiveren.
3.6. De
rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen ruimte bestaat om
het begrip 'openbare orde' in artikel 8, derde lid, aanhef en onder e,
van de Opvangrichtlijn anders uit te leggen dan het begrip 'gevaar voor
de openbare orde' in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
De primaire klacht faalt.
3.7.
De staatssecretaris klaagt subsidiair dat de rechtbank ten onrechte de
opsomming in de maatregel van bewaring van de door de vreemdeling
gepleegde strafbare feiten heeft opgevat als een loutere verwijzing naar
deze feiten, omdat uit deze opsomming volgt dat de vreemdeling ernstige
geweldsdelicten, opiumdelicten en delicten, als omschreven in de Wet
wapens en munitie, heeft gepleegd, waarvoor hij zeer recentelijk is
veroordeeld.
3.7.1. De Afdeling
heeft in overweging 7. van de uitspraak van 20 november 2015 in zaak nr.
201407197/1/V3 uit het arrest van 11 juni 2015 afgeleid dat, voor zover
thans van belang, de staatssecretaris vóór het nemen van een
terugkeerbesluit moet onderzoeken of de persoonlijke gedragingen van de
desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de
openbare orde vormen en dat het resultaat van dat onderzoek moet blijken
uit de motivering van dat terugkeerbesluit: de staatssecretaris moet
motiveren dat en waarom de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijk
en actueel gevaar voor de openbare orde vormt.
Gelet
op hetgeen hiervoor in 3.5. is overwogen, is het vorenstaande ook van
toepassing op een besluit waarbij een asielzoeker krachtens artikel 59b,
eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld.
In
het besluit van 2 september 2015 heeft de staatssecretaris louter
vermeld voor welke strafbare feiten de vreemdeling is veroordeeld.
Daarmee heeft de staatssecretaris niet kenbaar gemotiveerd dat en waarom
deze persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een daadwerkelijk en
actueel gevaar voor de openbare orde vormen.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het besluit van 2 september 2015 onvoldoende is gemotiveerd.
De subsidiaire klacht faalt.
4. De grief faalt. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.
veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot
vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het
hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge:
vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus
vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der
Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de
Kolk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van de Kolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:4075
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak.
Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.