ECLI:NL:RVS:2015:284
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 28-01-2015
- Datum publicatie 04-02-2015
- Zaaknummer 201409829/1/V3
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Uitspraak
201409829/1/V3.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Datum uitspraak: 28 januari 2015
(...)
In het hoger beroep voor zover gericht tegen de aangevallen uitspraak in zaak nr. 14/24915
3. De vreemdeling klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu het ongedateerde verlengingsbesluit op 7 oktober 2014 aan hem is uitgereikt en derhalve in werking is getreden, het verlengingsbesluit binnen twee weken voor het verstrijken van de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 is genomen.
Daartoe voert hij aan dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012 in zaak nr. 201200367/1/V3, voor de beoordeling of de noodzaak bestaat om de bewaring voort te zetten niet de datum van uitreiking, maar de datum van het nemen van het verlengingsbesluit relevant is.
3.1. Niet in geschil is dat met het opleggen van de maatregel van bewaring op 14 april 2014 de termijn van zes maanden, bedoeld in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000, op 11 oktober 2014 is geëindigd.
Het verlengingsbesluit, dat niet is gedateerd, is, naar de staatssecretaris blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank heeft verklaard, genomen op 26 september 2014.
3.2. Naar volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012 kan de beslissing om de maximale bewaringsduur van zes maanden met toepassing van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 te verlengen slechts worden genomen indien de voortzetting van de bewaring noodzakelijk is met het oog op de uitzetting. Bij de beoordeling of deze noodzaak bestaat, moet de staatssecretaris uitgaan van de actuele stand van zaken. Hiermee is in beginsel niet verenigbaar dat een verlengingsbesluit eerder dan twee weken voor het verstrijken van de termijn van zes maanden wordt genomen. Een verlengingsbesluit dat eerder dan twee weken voor het verstrijken van de termijn van zes maanden is genomen, is daarom onrechtmatig.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van de door de staatssecretaris ter zitting genoemde datum waarop het verlengingsbesluit is genomen, 26 september 2014, maar van de datum waarop dat besluit aan de vreemdeling is uitgereikt. Nu de staatssecretaris het verlengingsbesluit eerder dan twee weken voor het verstrijken van de termijn van zes maanden heeft genomen, is de bewaring van de vreemdeling met ingang van 11 oktober 2014 onrechtmatig. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris ingestelde beroep tegen het verlengingsbesluit alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 11 oktober 2014 tot 22 december 2014, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep voor zover gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 november 2014 in zaak nr. 14/25047 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 november 2014 in zaak nr. 14/24915;
IV. verklaart het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris aanhangig gemaakte beroep bij de rechtbank in die zaak gegrond;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.760,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderdzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:284
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten