Posts tonen met het label fair trial. Alle posts tonen
Posts tonen met het label fair trial. Alle posts tonen

26 april 2015

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van motivering lichter middel vreemdelingenbewaring (jurisprudentieoverzicht) - mr Raspe

Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat ook in bij eerste beroepen in bewaringszaken moet worden gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Inmiddels zijn er ook twee uitspraken van lagere rechters hierop gevolgd.


ECLI:NL:RVS:2015:1309
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 10-04-2015
Datum publicatie 22-04-2015
Zaaknummer 201502024/1/V3
2.2. In het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320; hierna: het arrest Mahdi) heeft het Hof het volgende overwogen.
44. Uit al deze bepalingen volgt dat in artikel 15 van richtlijn 2008/115 enkel in lid 2 ervan uitdrukkelijk de vaststelling van een schriftelijk besluit wordt vereist, namelijk bij het vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden. Dit vereiste om een schriftelijk besluit vast te stellen, moet worden begrepen als noodzakelijkerwijs betrekking hebbend op elk besluit betreffende de verlenging van de bewaring, aangezien, ten eerste, de bewaring en de verlenging ervan soortgelijk zijn aangezien beide tot gevolg hebben dat de betrokken derdelander van zijn vrijheid wordt beroofd om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om over te gaan tot zijn verwijdering, en, ten tweede, deze onderdaan in beide gevallen de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem vastgestelde besluit.
45. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat deze verplichting tot mededeling van voornoemde redenen vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen […].
46. Iedere andere uitlegging van artikel 15, leden 2 en 6, van richtlijn 2008/115 zou het een derdelander moeilijker maken om de rechtmatigheid te betwisten van een ten aanzien van hem vastgesteld besluit tot verlengde bewaring en van een besluit tot de aanvankelijke inbewaringstelling, wat tot gevolg zou hebben dat het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte zou worden aangetast.
2.3. In de voormelde uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris, mede gelet op het gewicht dat het Hof in de punten 45 en 46 van het arrest Mahdi aan de belangen van de vreemdeling en de controlerende rechter heeft toegekend, in een verlengingsbesluit moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn omschreven vereisten.
Evenals in de voormelde uitspraak van 23 februari 2015, ziet de Afdeling geen aanleiding om in dit geval, dat de oplegging van een maatregel van bewaring betreft, anders te oordelen. Het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, heeft juist in de eerste plaats betrekking op de oplegging van een maatregel van bewaring. In punt 44 van het arrest Mahdi heeft het Hof het toepassingsbereik van deze bepaling uitgebreid tot verlengingsbesluiten, omdat de bewaring en de verlenging ervan soortgelijke maatregelen zijn.
Het betoog van de staatssecretaris dat de oplegging van de maatregel reeds impliceert dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt en de maatregel op dit punt derhalve geen motivering behoeft, verdraagt zich niet met het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde motiveringsvereiste en de uitleg die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gegeven.
Voor zover de staatssecretaris heeft betoogd dat met de in de maatregel opgesomde bewaringsgronden in beginsel een belangenafweging is gegeven en hij niet uitdrukkelijk hoeft te motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel volstaat, kan hij daarin evenmin worden gevolgd. Hij dient immers in aanvulling op de bewaringsgronden te beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Dat de staatssecretaris in hoger beroep stelt dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, laat onverlet dat hij deze vaststelling niet in de maatregel heeft vermeld.
Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat dit besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
Zie hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1309

 In deze uitspraak van de Raad van State van dezelfde datum wordt er naar verwezen: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:1310

Inmiddels zijn er twee uitspraken van lagere rechtbanken waar naar deze Afdelingsjurisprudentie wordt verwezen.

Rechtbank Amsterdam:
ECLI:NL:RBDHA:2015:4654
Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer awb 15/7124
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Advocaat mr Seth Paul


Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit tot inbewaringstelling van 6 april 2015 een motiveringsgebrek heeft. In geschil is de vraag of dit gebrek kan worden opgeheven door middel van het aanvullende besluit zoals door verweerder in de procedure gebracht.
3.2 De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 10 april onder verwijzing naar de punten 44, 45 en 46 van het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320; het Mahdi-arrest) overwogen, dat verweerder niet alleen in het verlengingsbesluit maar ook bij de oplegging van een maatregel van bewaring moet motiveren of is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L348, hierna: de Terugkeerrichtlijn) omschreven vereisten. De Afdeling heeft in deze uitspraak tevens overwogen onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 23 februari 2015 (nr. 201408880/1/V3) dat het in artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden, juist in de eerste plaats betrekking heeft op oplegging van een maatregel van bewaring.
3.3 In punt 44 en 45 van het Mahdi-arrest heeft het Hof overwogen dat de betrokken derdelander de motivering moet kunnen kennen voor het ten aanzien van hem geldende besluit en dat de verplichting tot mededeling van voornoemde motivering vereist is, zowel om de betrokken derdelander de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijk omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden, als om deze laatste ten volle in staat te stellen om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
3.4 De Afdeling heeft voorts in haar uitspraak van 14 april 2015 (nr. 201501471/1/V3) ten aanzien van verlengingsbesluiten bepaald dat deze besluiten door verweerder niet nader mogen worden gemotiveerd door in beroep en hoger beroep te verwijzen naar andere op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat de motivering die verweerder in het verlengingsbesluit zelf heeft gegeven doorslaggevend is.
3.5 Gelet op het voorgaande en in het licht van de door eiser aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het motiveringsgebrek in het besluit tot oplegging van de maatregel niet kan repareren met een later genomen aanvullend besluit. Immers, niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregel heeft beoordeeld of een lichter middel kon worden toegepast en of sprake was van zicht op uitzetting, nu dat uit dit besluit zelf niet kenbaar blijkt. Voorts is eiser hierdoor, anders dan uit het arrest Mahdi volgt, op het moment waarop hij van zijn vrijheid werd beroofd niet de mogelijkheid geboden om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij had zich tot de bevoegde rechter te wenden. Daargelaten de omstandigheid dat in dit geval het aanvullende besluit niet aan eiser uitgereikt kan worden omdat hij reeds was uitgezet en om die reden de aanvullende motivering ook niet op een later moment kenbaar is geworden voor eiser, lijdt het besluit gelet op het voorgaande aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het moment van oplegging, dat wil zeggen met ingang van 6 april 2015, onrechtmatig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4654


En nu komen we bij de ongegrijpelijke uitspraak die eigenlijk de reden is dat ik zo in deze materie me op een zondagmiddag ben gaan verdiepen.

Rechtbank Utrecht
ECLI:NL:RBDHA:2015:4662



Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-04-2015
Datum publicatie 23-04-2015
Zaaknummer AWB 15-6673
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Ook in deze zaak ontbrak de motivering ten aanzien van een lichter middel en werd hij later nog toegestuurd.


7. Eiser heeft verder de rechtmatigheid van het aanvullende stuk dat verweerder op 16 april 2015 aan de rechtbank heeft gezonden betwist, nu dat stuk is gedagtekend op 30 maart 2015 en volgens eiser op hetzelfde moment is genomen als de maatregel van bewaring. Nergens blijkt uit dat dit aanvullende stuk is uitgereikt aan eiser en voorts stelt eiser zich op het standpunt dat dit stuk ten onrechte aanvankelijk uit het dossier is gehouden. Als de genoemde datum in het aanvullende stuk niet juist is, is volgens eiser sprake van een vals document. Voorts heeft eiser betoogd dat nu verweerder achteraf nog met een extra motivering komt, dit impliceert dat de maatregel van bewaring een zodanige motivering ontbeerde en daarmee onrechtmatig was. Dat betekent volgens eiser dat hij in ieder geval vanaf de inbewaringstelling tot aan het toezenden van het nieuwe stuk onrechtmatig in bewaring heeft verbleven.
8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 (zaaknummer 201502024/1/V3), volgt, voor zover hier van belang, dat verweerder in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking moet brengen waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat dat in de onderhavige zaak niet in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering tot uitdrukking is gebracht. Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek.
9. Bij brief van 16 april 2015 heeft verweerder een aanvullend stuk overgelegd waarin een nadere motivering is gegeven. In dat aanvullende stuk heeft verweerder geconstateerd dat in het licht van de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015, het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. In verband hiermee wordt in het aanvullende besluit alsnog een kenbare motivering gegeven. Verweerder heeft in zijn aanvullende besluit, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Ten tijde van de oplegging van de maatregel is overwogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen.

Betrokkene heeft een vals/vervalst paspoort.
Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij naar Nederland is gekomen.
Betrokkene is al enige tijd illegaal in het Schengen gebied.
Betrokkene heeft een inreisverbod van 5 jaar.

Gezien de gronden en motiveringen van de maatregel is overwogen dat daarvan in het onderhavige geval in beginsel geen sprake (meer) is.
Door betrokkene is ook niet (overtuigend) gesteld dat een dergelijke minder dwingende maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor betrokkene onredelijk bezwarend maken.

Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat:
- niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt.
- betrokkene beschikt over een geldig reisdocument op basis waarvan hij uitgezet kan worden.
- niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.”
Gezien het procesverloop en de standpunten van partijen in deze zaak, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wat het rechtskarakter is van het op 16 april 2015 door verweerder aan de rechtbank toegezonden aanvullende stuk. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende motivering van verweerder is neergelegd in een formulier M110-A en is genaamd ‘Aanvullend besluit op de Maatregel van bewaring’. Blijkens de inhoud van dit stuk wordt eerst vastgesteld dat jegens eiser eerder een maatregel van bewaring is genomen alsmede dat in het licht van de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 het bevel tot oplegging van de maatregel niet kenbaar gemotiveerd is geweest. Het stuk eindigt met een conclusie dat de maatregel is opgelegd op 30 maart 2015 te Schiphol om 16.45 uur. Het is ook ondertekend door een Hulpofficier van Justitie. Gezien de opmaak van dit onderdeel, begrijpt de rechtbank dat dit niet meer is dan een verwijzing naar de eerdere maatregel van bewaring en dat de dagtekening niet de dagtekening betreft van het zogenaamde aanvullende besluit. Het aanvullende stuk zelf is niet gedagtekend maar is bij de rechtbank op 16 april 2015 binnengekomen met een aanbiedingsbrief gedateerd op diezelfde dag. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het zogenoemde aanvullende besluit tegelijkertijd met de maatregel van bewaring is genomen en evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een vals document. Gezien het voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat het door verweerder overgelegde aanvullende stuk feitelijk niet meer is dan een aanvullende motivering op de eerder genomen maatregel van bewaring en dat het daarmee niet kan worden gezien als een nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens kan het aanvullende stuk naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu geen sprake is van een intrekking, wijziging of vervanging van de maatregel van bewaring. Er bestond dan ook geen verplichting voor verweerder om deze aanvullende motivering in persoon aan eiser uit te reiken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding het aanvullende stuk buiten beschouwing te laten of onrechtmatig te verklaren.
11. De rechtbank overweegt verder dat gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 9 is overwogen, verweerder alsnog tot uitdrukking heeft gebracht waarom in het geval van eiser niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan en waarom zicht op uitzetting binnen redelijk termijn niet ontbreekt. Gelet op de overweging “Nu in de aan de inbewaringstelling ten grondslag gelegde motivering niet tot uitdrukking is gebracht, en ook niet tot uitdrukking komt, waarom de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan en waarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt (…)”, van de ABRvS in de hiervoor genoemde uitspraak van 10 april 2015, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet alsnog zijn aanvullende motivering op dit punt na het opleggen van de maatregel van bewaring naar voren kan brengen. De rechtbank stelt vast dat eiser inhoudelijk verweerders motivering over dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt, niet heeft betwist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet inhoudelijk heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende gevolg gegeven aan de vereisten die zijn neergelegd in de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015. Ook overigens heeft de rechtbank aan deze aanvullende motivering geen gebreken gezien.
12. De rechtbank ziet aanleiding het gebrek dat aan de maatregel van bewaring kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu verweerder alsnog een (deugdelijke) motivering heeft gegeven en gesteld noch gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting heeft kunnen reageren op de toelichting van verweerder en verder is eiser ook in de gelegenheid gesteld te reageren op het aanvullende besluit van verweerder. Eiser is dan ook in staat gesteld om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en ook de rechter is ten volle in staat gesteld om de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling uit te oefenen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.225,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:4662

In deze zaak heeft dus de vreemdeling en zijn gemachtigde over een periode van 30 maart tot de zitting van 13 april of wellicht zelfs tot na de toezending van stukken na de heropening niet geweten waarom hem geen lichter middel was opgelegd en zoals de Rechtbank Amsterdam overwoog is dat toch wel essentieel in het kader van het voeren van een procedure. Zeker wanneer een client wordt vervoerd tussen politiebureau en detentiecentrum en de advocaat niet even kan bellen en de client hooguit sporadisch kan proberen of de advocaat op kantoor is wordt in dit soort zaken veel bepaald door stukken. Wat nou als je er twee-en-halve week later achterkomt dat er wel een lichter middel had kunnen worden opgelegd? Heeft die persoon toch maar bijna 3 weken in een cel gezeten. Ik vraag me af hoe zich dat verhoudt tot artikel 5 EVRM en het principe van Fair Trial.. Maar ook zeker de Terugkeerrichtlijn die het in de Preembule onder 16 nadrukkelijk meldt:
Inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet
worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte
middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenre­
digheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstel­
ling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te
bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien min­
der dwingende middelen niet afdoende zouden zijn
en artikel 15 - 4 van de Terugkeerrichtlijn:

Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere over­
wegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of
dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voor­
doen (WR Risico voor onderduiking), is de bewaring niet langer
 gerechtvaardigd en wordt de  betrokkene onmiddellijk vrijgelaten
Nou daar kan je je dus niet tegen verweren als niet duidelijk is waarom een lichter middel niet wordt toegepast.

(wordt vervolgd....)


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

25 februari 2014

Hoe via EU recht toch artikel 6 EVRM (fair trial) in immigratiezaken aan de orde kan komen

 "But it was held by Strasbourg in Maaouia v France [2000] 33 EHRR 1037 that Article 6 does not apply to immigration proceedings, primarily because it is limited to the determination of “civil rights and obligations” or a “criminal charge”.
ZZ’s case was however unusual in that because he held dual nationality, the refusal to admit him into the United Kingdom restricted the rights of free movement and residence that he enjoyed as a citizen of the European Union by virtue of his French nationality. The essential question was whether in the SIAC proceedings he had sufficient disclosure of the case against him to comply with the procedural requirements of EU law, in particular Article 47, which reads very similarly to Article 6:
“Everyone whose rights and freedoms guaranteed by the law of the Union are violated has the right to an effective remedy before a tribunal in compliance with the conditions laid down in this Article ….”"

 
 Lees het hele artikel hier: http://eutopialaw.com/2014/02/24/uncharted-territory-the-european-charter-and-fair-trial-rights/#more-2403

 Uncharted territory? The European Charter and Fair Trial Rights







In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

11 september 2012

Nieuwe opzet van uitspraak schrijven? Veel leesbaarder! (uitspraak over valse documenten bij asielaanvraag)

LJN: BX7006, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats 's-Hertogenbosch , AWB 11/26398
Datum uitspraak: 06-09-2012
Datum publicatie: 11-09-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Asiel, geen cirkelredenering, rapporten van Bureau Documenten inzichtelijk, geen sprake van schending van beginsel van fair trial.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/26398

Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2012

inzake

[eiser],
geboren op [datum] 1981,
eiser,
van Nepalese nationaliteit,
gemachtigde mr. J. de Jong,

tegen

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. F.S. Schoot.


Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.

Eiser heeft op 12 augustus 2011 tegen dit besluit beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 14 juni 2012, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.


Overwegingen

1. Aan de orde is of het besluit van 14 juli 2011 in rechte stand kan houden.

Asielrelaas

2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Eiser is sinds 2005 actief lid van de Nepali Congress Party (NCP). Vanaf dat moment ondervond eiser problemen van de zijde van de Maoïsten, die hem verweten dat eiser hen met door hem georganiseerde activiteiten tegenwerkte. Op 4 juli 2010 heeft eiser van de Maoïsten een dreigbrief ontvangen, waarin stond dat eiser het dorp binnen tien dagen moest verlaten. Op 16 juli 2010 werd eiser meegenomen naar een bos, waar hij werd mishandeld door de Maoïsten. Eiser kwam terecht in het ziekenhuis, waar hij opnieuw door een Maoïst met de dood werd bedreigd. Toen besloot eiser om het land te verlaten. Het vertrek van eiser is bespoedigd doordat iemand van de Young Communist League (YCL) op zoek was naar eiser in het hotel van de zus van eiser, waar eiser zich had verstopt in de voorraadkamer. Dezelfde dag is eiser vertrokken.

Toerekenbaar documentloos?


3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onder meer onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen. Eiser is in dit verband aangerekend dat hij het gebruikte paspoort na aankomst en controle in Parijs aan de reisagent heeft afgestaan.

5. Volgens vaste jurisprudentie heeft verweerder zich vanwege de afgifte van deze documenten aan de reisagent in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van reisdocumenten, aangezien eiser op het moment van afgifte van zijn documenten in een veilig land was waar hij de bescherming van de autoriteiten in had kunnen roepen, onder gelijktijdige overlegging van deze documenten. Dat eiser wel verklaringen over zijn reis heeft afgelegd, doet hieraan verder niet af. Nu verweerder al op grond hiervan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser kon tegenwerpen, komt de vraag of eiser gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd omtrent de reisroute niet meer aan de orde en behoeven de beroepsgronden dienaangaande geen bespreking meer. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 december 2008, LJN: BG9599. Voorts geldt ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2003, JV 2003, 552 en paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten. Om deze reden behoeft evenmin te worden ingegaan op de standpunten van partijen aangaande het niet overleggen van documenten ter onderbouwing van de identiteit en nationaliteit.

6. Het vorenstaande leidt er volgens vaste jurisprudentie toe dat van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.

Positieve overtuigingskracht?

7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert om de volgende redenen. Eiser heeft zijn identiteit niet aannemelijk gemaakt, waardoor ernstig afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Voorts heeft Bureau Documenten in het documentenonderzoeksrapport van 17 november 2010 geconcludeerd dat de door eiser overgelegde documenten ter ondersteuning van zijn asielrelaas, te weten zijn rijbewijs, een lidmaatschapskaart van de NCP, een dreigbrief van de YCL, een brief van het wijkpolitiebureau te [plaats], district Dhading, een medische verklaring van het ziekenhuis in Kathmandoe en een brief van zijn echtgenote, waarschijnlijk niet echt zijn dan wel niet in de huidige gewijzigde staat zijn opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde instanties. Hierdoor wordt zodanig afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid, dat eisers verklaringen inzake de problemen met de Maoïsten niet geloofwaardig worden bevonden. Daarbij geldt dat de dreigbrief van de YCL en de brief van zijn echtgenote niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. De documenten die eiser bij brief van 16 maart 2011 heeft overgelegd, te weten een brief van het kantoor van de districtspolitie Dhading, een brief van de NCP en een bewijs van actief lidmaatschap van de NCP, leiden verweerder, gelet op het documentenonderzoeksrapport van Bureau Documenten van 9 juni 2011, niet tot een andere conclusie. Met de door eiser overgelegde geboorteakte - die volgens Bureau Documenten mogelijk een echt document betreft - kan eiser zijn identiteit niet aantonen. Het aantonen van de gestelde identiteit kan alleen bereikt worden door middel van documenten die door de overheid zijn afgegeven met daarop tenminste een pasfoto en vermelding van de geboorteplaats- en datum van de asielzoeker.

8. Eiser is van mening dat de rapporten van Bureau Documenten onvoldoende inzichtelijk zijn. Verweerder heeft hierdoor niet kunnen voldoen aan de vergewisplicht en ten onrechte geconcludeerd dat de documenten vals zijn. Voorts is er sprake van een cirkelredenering omdat de motivering van de ongeloofwaardigheid enkel berust op de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2010, zaaknummer 200906409/1/V3 en van 29 juli 2002, zaaknummer 200202959/1, blijkt dat een relaas niet uitsluitend op grond van het ontbreken van documenten en het niet hebben van echte documenten mag worden afgewezen, maar dat ook de verklaringen moet worden meegewogen. Het aanvankelijk ingenomen standpunt dat de rapporten van Bureau Documenten niet als deskundigenbericht kunnen worden aangemerkt, heeft eiser ter zitting verlaten.

Inzichtelijkheid rapporten Bureau Documenten


9. De rechtbank stelt op grond van de rapporten van Bureau Documenten van 17 november 2010 en 9 juni 2011 en verweerders toelichting hierbij ter zitting vast dat de door eiser overgelegde documenten zijn onderzocht op drie aspecten, te weten de echtheid van het document, de wijze waarop het document is opgemaakt en afgegeven en de inhoud van het document. Er is op drie manieren onderzoek verricht, te weten technisch, tactisch (onderzoek met behulp van referentiemateriaal) en empirisch (onderzoek op basis van ervaringsgegevens).

10. De rapporten van Bureau Documenten vermelden het volgende.

11. Het rijbewijs is volgens het rapport zeer wel mogelijk echt, maar er zijn op dat document op technisch gebied afwijkingen geconstateerd, te weten afwijkende fotobeveiliging, het is opnieuw gelamineerd en de foto is afkomstig van een ander document. Bovendien vertoont het document afwijkingen met betrekking tot de opmaak en afgifte.
Op de verklaring van het wijkpolitiebureau te [plaats], district Dhading van 19 juli 2010 – volgens welke verklaring de politie geen bescherming kan bieden tegen de aanvallen op eiser van de YCL - zijn de basisgegevens aangebracht middels een afwijkende techniek. Gelet hierop, alsmede op het beschikbare vergelijkingsmateriaal en de ervaringen met soortgelijke documenten is het document volgens het rapport waarschijnlijk niet echt. Niet kan worden vastgesteld of het is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie of autoriteit, en of het inhoudelijk juist is.
Op de medische verklaring van het ziekenhuis in Kathmandoe nummer 067/4/0123 zijn ter hoogte van de datum (067-4-1) sporen van mechanische radering zichtbaar. Eerder ingevulde gegevens zijn verwijderd. Technisch onderzoek heeft opgeleverd dat bij de invulling van de medische verklaring gebruik is gemaakt van meerdere inkten, waarvan er maar één overeen stemt met de waarde van de inkt die voor het jaartal is gebruikt. De maand en de dag vertonen een andere waarde dan het jaartal. Er is geen waarmerk aangebracht bij de wijziging. Gelet op het voorgaande is geconcludeerd door Bureau Documenten dat het document waarschijnlijk niet in de huidige gewijzigde staat is opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde instanties en wordt getwijfeld aan de juistheid van de inhoud ervan.
De dreigbrief van YCL van 4 juli 2010 wijkt volgens het rapport voor wat betreft de verschijningsvorm af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Omdat betrouwbaar refertemateriaal ontbreekt kan niet met voldoende zekerheid een uitspraak worden gedaan over de echtheid van het document. Niet kan worden vastgesteld of het document ook door de YCL is opgemaakt en afgegeven en of het inhoudelijk juist is.
Op de lidmaatschapskaart van de Nepali Congres Party lidnummer 904 zijn bij de rubriek datumgegevens verwijderd, waarschijnlijk de datum- of jaaraanduiding. Voorts heeft de inkt waarmee het lidnummer 904 is aangebracht een afwijkende waarde vergeleken met de overige gebruikte inkt. Bovendien is de foto niet voorzien van een fotobeveiliging. Deze onderzoeksresultaten hebben tot de conclusie geleid dat wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal niet met voldoende zekerheid een uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van de lidmaatschapskaart, dat niet kan worden vastgesteld of deze is opgemaakt en afgegeven door de Nepali Congress Party en of het document inhoudelijk juist is.
Betreffende de handgeschreven brief van de echtgenote van eiser kan geen uitspraak worden gedaan over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud.
Op de brief van het Ministry of Labour & Transport Management van 28 december 2010 met daarbij een kopie van het rijbewijs van eiser - in welke brief wordt bevestigd dat de informatie op het rijbewijs “true and correct” is - zijn de basisgegevens aangebracht middels een reproductietechniek. Omdat het origineel van het rijbewijs eerder hoogstwaarschijnlijk niet echt is bevonden, alsmede gelet op de ervaring met soortgelijke documenten, is deze brief waarschijnlijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie/autoriteit en wordt getwijfeld aan de juistheid van de inhoud van het document.
Op de brief van het kantoor districtspolitie Dhading van 4 januari 2011 zijn de basisgegevens aangebracht middels een techniek die niet gebruikelijk is voor dit soort documenten. Daarom, alsmede gelet op intern bekende informatie is het document zeer wel mogelijk niet echt en zeer wel mogelijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit of instantie. Tevens wordt getwijfeld aan de juistheid van de inhoud van deze brief.
Voor wat betreft de brief van het Nepalees Congres in verband met het lidmaatschap van 2 januari 2011 met nummer 148 heeft Bureau Documenten geconstateerd dat in voormelde brief van het districtskantoor Dhading van 4 januari 2011 is verwezen naar dit document en dat het bewijs van lidmaatschap - dat zich volgens deze brief nog altijd in het dossier van het partijkantoor bevindt - van het Nepalees Congres niet ter onderzoek is aangeboden. Daarom, alsmede wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal, kan niet met zekerheid een uitspraak worden gedaan over de echtheid van het document, is het mogelijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie en kan niet worden vastgesteld of het inhoudelijk juist is.
Betreffende een brief van eveneens 2 januari 2011 van het Nepalees Congres met nummer 149 zijn geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen. Wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal kan niet met voldoende zekerheid een uitspraak worden gedaan over de echtheid, kan niet worden vastgesteld of het document is opgemaakt door de daartoe bevoegde autoriteit/instantie en of het inhoudelijk juist is.

12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten voldoende inzichtelijk en kunnen de - uitgebreide - onderzoeksbevindingen de daarin getrokken conclusies dragen. Uit voormelde rapporten blijkt dat met uitzondering van laatstgenoemde brief van 2 januari 2011 met nummer 149, alle documenten afwijkingen vertonen, danwel dat niet is vast te stellen of ze in de huidige toestand zijn opgemaakt. Verweerder heeft daarom, mede gelet op het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal, geen overwegend belang hoeven hechten aan laatstgenoemde brief van het Nepalees Congres met nummer 149.

13. Al het voorgaande in aanmerking nemend ziet de rechtbank geen aanleiding met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht de door Bureau Documenten onderzochte documenten op te vragen of een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten.

Cirkelredenering?


14. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser heeft gesteld, geen sprake van een niet toelaatbare cirkelredenering. In de uitspraken van de Afdeling waar eiser ter onderbouwing van zijn stelling een beroep op heeft gedaan, heeft verweerder het standpunt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is louter gebaseerd op het feit dat eiser valse documenten heeft overgelegd, nadat verweerder eerder reeds artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw had tegengeworpen. In de onderhavige zaak is het hesluit echter niet mede gebaseerd op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit wel het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser tegengeworpen. Deze tegenwerping is onder meer gebaseerd op het ontbreken van documenten betreffende de reisroute, te weten het gebruikte paspoort. Reeds op grond van het ontbreken van dit document heeft verweerder, zoals eerder overwogen, het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser mogen tegenwerpen. Het standpunt van verweerder dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, heeft verweerder echter niet gebaseerd op het ontbreken van bepaalde documenten, maar op de valsheid van bepaalde documenten. Voorts betreffen de door verweerder vals bevonden documenten andere documenten dan het door eiser bij zijn reis gebruikte paspoort. Overigens is de rechtbank van oordeel dat ook als de in het bestreden besluit in het kader van de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 naast het paspoort genoemde documenten (het rijbewijs, voornoemde verklaring van 28 december 2010 en de geboorte-akte) zouden worden daargelaten, verweerder nog voldoende andere argumenten heeft aangevoerd die zijn conclusie dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is kunnen dragen. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2009, LJN BK8672, rechtsoverweging 2.3.4.

Nieuw voornemen vereist?

15. Eiser heeft gesteld dat verweerder gehouden was na het documentenonderzoek van 9 juni 2011 een aanvullend voornemen uit te brengen. Hierin wordt eiser niet gevolgd. De enkele omstandigheid dat eiser na het uitbrengen van het voornemen nog documenten heeft ingebracht die verweerder heeft laten onderzoeken door Bureau Documenten, maakt niet dat verweerder tot een nieuw voornemen had moeten komen. Verweerder heeft al in het voornemen gemotiveerd waarom de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden van de YCL ongeloofwaardig worden geacht. De nadien door eiser ingebrachte documenten zijn weliswaar onderzocht door Bureau Documenten, maar omdat ook aan deze documenten volgens Bureau Documenten verschillende gebreken kleven, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zij geen nieuw licht werpen op de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Het bestreden besluit is dan ook niet gebaseerd op nieuwe of anders gewogen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Schending van de beginselen van gelijkheid der wapenen en hoor en wederhoor?


16. Eiser heeft tot slot betoogd dat het onmogelijk is zich te verweren tegen de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten omdat zijn verzoek om vergoeding van de kosten voor een contra-expertise is afgewezen. Daarbij heeft eiser zich beroepen op artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het EU Handvest) en op artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

17. In artikel 47 van het EU Handvest en artikel 6 van het EVRM zijn onder meer de beginselen van de gelijkheid der wapenen (‘equality of arms’) en tegensprakelijkheid (‘adversarial proceedings’) gewaarborgd. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom in deze zaak deze beginselen niet zouden zijn nageleefd. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat eiser de gelegenheid heeft gekregen bezwaren tegen de rapporten van Bureau Documenten in te brengen. Eiser heeft voorts wel degelijk de mogelijkheid gehad een contra-expertise te laten verrichten, maar heeft in het kader van zijn aanvraag tot vergoeding van deze kosten vragen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de deskundigheid van de contra-expert niet inhoudelijk beantwoord, zodat niet vastgesteld kon worden of de te verrichten contra-expertise aangemerkt kon worden als een volwaardig tegenonderzoek. Dit is de reden geweest dat zijn verzoek tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise bij besluit van 3 maart 2011 is afgewezen. De weg naar een contra-expertise heeft dus wel opengestaan voor eiser, maar is door toedoen van eiser zelf afgesloten. Bovendien zijn, zoals hiervoor reeds is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten inzichtelijk en kunnen zij de daarin getrokken conclusies dragen. De gehele procedure in ogenschouw nemend is niet gebleken dat het beginsel van een eerlijk proces als bedoeld in de artikelen 6 EVRM en 47 EU Handvest, is geschaad.

Slotsom

18. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hij, gelet op de onderzoeksbevindingen, geen geloof hecht aan eisers asielrelaas. Gezien het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.

19. Hetgeen overigens naar voren is gebracht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.


Aldus gedaan door mr. H.J.M. Baldinger als voorzitter en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. H.J.M. Baldinger en mr. T. van de Woestijne als leden in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2012.



Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:

Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.

Afschriften verzonden:






Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...