MK uitspraak: Terugkeerbesluit bij herhaalde aanvraag en Gnandi arrest
ECLI:NL:RBDHA:2019:6671
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 27-06-2019
- Datum publicatie 08-07-2019
- Zaaknummer NL19.3105
Gnandi
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de
rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet automatisch heeft
opgeschort. Het door verweerder eerder opgelegde terugkeerbesluit
herleeft weer door de niet-ontvankelijk verklaring van eisers opvolgende
asielaanvraag. Indien daarin geen schorsende werking wordt toegekend,
ontstaat een situatie die strijdig is met het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 (Hof) in de zaak van
Gnandi, zaaknummer C-181/16, ECLI:EU:C:2018:465 (arrest Gnandi). Eiser
verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
Middelburg van 27 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12162.
7.1
De rechtbank overweegt dat uit het arrest Gnandi volgt dat
het beroep tegen het (op een asielaanvraag volgende) terugkeerbesluit
van rechtswege schorsende werking moet hebben, wat inhoudt dat, in
afwachting van de uitkomst van dit beroep, alle rechtsgevolgen van dit
terugkeerbesluit worden geschorst. Op die wijze heeft de derdelander de
verzekering dat aan de vereisten van het beginsel van non-refoulement
wordt voldaan en dat het rechtsmiddel tegen het terugkeerbesluit ten
volle doeltreffend is, aldus het arrest Gnandi. Het arrest Gnandi ziet
dus op de situatie dat de lidstaat in een asielprocedure een
terugkeerbesluit uitvaardigt. Het in deze procedure bestreden besluit
van
11 februari 2019, genomen op de opvolgende asielaanvraag van eiser, omvat echter geen terugkeerbesluit. Dit volgt uit punt 75 en 80 van het arrest van het Hof van 15 februari 2016 in de zaak J.N., zaaknummer C-601/15, ECLI:EU:C:2016:84 (arrest J.N.). Daarin heeft het Hof, kort samengevat, overwogen dat de indiening van een (volgend) verzoek om internationale bescherming niet meebrengt dat een eerder opgelegd terugkeerbesluit van rechtswege vervalt. Het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn vereist dat de terugkeerprocedure na de afwijzing van een (opvolgend) verzoek kan worden hervat in het stadium waarin zij is onderbroken als gevolg van de indiening van dat verzoek. Het opnieuw opleggen van een terugkeerbesluit na afwijzing van dat volgende verzoek past daarin niet. Dat zou de met de Terugkeerrichtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar brengen, aldus het arrest J.N..
Op het moment dat eiser zijn opvolgende asielverzoek indiende stond het in de eerste asielprocedure genomen terugkeerbesluit in rechte vast en was een einde gekomen aan de opschorting van rechtswege van de rechtsgevolgen van dat besluit in die eerdere beroepsprocedure. Uit het arrest J.N. volgt naar het oordeel van de rechtbank dat na afwijzing van de opvolgende asielaanvraag geen nieuw terugkeerbesluit met bijbehorende rechtsgevolgen ontstaat maar de terugkeerprocedure wordt hervat in het stadium waarin zij is onderbroken. De rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit herleven dus alleen als deze niet al waren uitgewerkt. De schorsing van rechtswege was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit echter wel al volledig uitgewerkt. Als deze steeds weer zou herleven, zou dat de doelstelling van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer in gevaar kunnen brengen, zoals in het arrest J.N. wordt overwogen. De rechtbank volgt het betoog van eiser dan ook niet dat het indienen van het beroep tegen het besluit op een opvolgende asielaanvraag van rechtswege tot gevolg moet hebben dat de rechtsgevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit (weer) moeten worden opgeschort. Deze waren al uitgewerkt en komen niet weer terug. Verweerder heeft zich dus op het standpunt mogen stellen dat eiser, teneinde het beroep in Nederland te mogen afwachten, een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen. De beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
11 februari 2019, genomen op de opvolgende asielaanvraag van eiser, omvat echter geen terugkeerbesluit. Dit volgt uit punt 75 en 80 van het arrest van het Hof van 15 februari 2016 in de zaak J.N., zaaknummer C-601/15, ECLI:EU:C:2016:84 (arrest J.N.). Daarin heeft het Hof, kort samengevat, overwogen dat de indiening van een (volgend) verzoek om internationale bescherming niet meebrengt dat een eerder opgelegd terugkeerbesluit van rechtswege vervalt. Het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn vereist dat de terugkeerprocedure na de afwijzing van een (opvolgend) verzoek kan worden hervat in het stadium waarin zij is onderbroken als gevolg van de indiening van dat verzoek. Het opnieuw opleggen van een terugkeerbesluit na afwijzing van dat volgende verzoek past daarin niet. Dat zou de met de Terugkeerrichtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar brengen, aldus het arrest J.N..
Op het moment dat eiser zijn opvolgende asielverzoek indiende stond het in de eerste asielprocedure genomen terugkeerbesluit in rechte vast en was een einde gekomen aan de opschorting van rechtswege van de rechtsgevolgen van dat besluit in die eerdere beroepsprocedure. Uit het arrest J.N. volgt naar het oordeel van de rechtbank dat na afwijzing van de opvolgende asielaanvraag geen nieuw terugkeerbesluit met bijbehorende rechtsgevolgen ontstaat maar de terugkeerprocedure wordt hervat in het stadium waarin zij is onderbroken. De rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit herleven dus alleen als deze niet al waren uitgewerkt. De schorsing van rechtswege was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit echter wel al volledig uitgewerkt. Als deze steeds weer zou herleven, zou dat de doelstelling van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer in gevaar kunnen brengen, zoals in het arrest J.N. wordt overwogen. De rechtbank volgt het betoog van eiser dan ook niet dat het indienen van het beroep tegen het besluit op een opvolgende asielaanvraag van rechtswege tot gevolg moet hebben dat de rechtsgevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit (weer) moeten worden opgeschort. Deze waren al uitgewerkt en komen niet weer terug. Verweerder heeft zich dus op het standpunt mogen stellen dat eiser, teneinde het beroep in Nederland te mogen afwachten, een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen. De beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. drs. M.S.T. Belt en mr. R. Ortlep, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Reacties