Verzoeker wil naar Nederland komen om familie te bezoeken en een bruiloft bij te wonen. De aanvraag wordt afgewezen en verzoeker krijgt bericht dat de Visadienst drie maanden nodig heeft om op bezwaar te beslissen en dan is de bruiloft al geweest. Volgens verweerder in haar verweerschrift - want er wordt niet naar de zitting gekomen - had verzoeker veel eerder om een visum kunnen vragen. Nou heeft die dat twee maanden voor tijd gedaan en je kan het maar maximaal drie maanden van tevoren doen dus ik snap de Visadienst daar niet helemaal. Zeker omdat ze zelf de maximale termijn van drie maanden willen gebruiken voor een beschikking op bezwaar waardoor verzoeker NOOIT binnen die drie maanden en zijn aanvraag en zijn bezwaar kon zien worden behandeld.
Doordat verweerder niet op zitting is mist die de kans om uit te leggen waarom blijkbaar het dossier niet is gelezen. De rechtbank heeft een hoop stukken niet en uit de beschikking en het verweer lijkt ook op te maken dat die stukken die verzoeker op zitting laat zien als het dossier niet zijn gelezen. Kijk hier had verweerder nu wat kunnen betekenen op zitting!
Inderdaad heeft meneer zijn verzoek zo te zien goed onderbouwd. Waar was verweerder? Was er een goede verklaring waarom die dossierstukken niet waren meegenomen? Kon er niet nog snel worden beslist? Waarom de rechtbank onnodig werk bezorgen?
ECLI:NL:RBDHA:2019:3360
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 05-04-2019
- Datum publicatie 10-04-2019
- Zaaknummer awb 19/1911
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
-
Voorlopige voorziening
- Inhoudsindicatienspoedvovo, spoedeisend belang, bijwonen
bruiloft, ontbreken dossierstukken, geen inhoudelijk verweerschrift,
niet verschenen, zelf voorzien, visum
-
- VindplaatsenRechtspraak.nl
-
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/1911
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Sarrari,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Aboulouafa.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft
verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlenen van een visum kort
verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast
de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening
te bepalen dat een visum kort verblijf wordt afgegeven, dan wel dat
verzoeker wordt aangemerkt als ware hij in het bezit van het gevraagde
visum. Indien dat niet mogelijk is wordt gevraagd verweerder op te
dragen vóór 8 april 2019, althans 13 april 2019, te beslissen op het
bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een spoedeisend belang.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2019.
Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank
tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de
rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel
8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op verzoek een
voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft de visumaanvraag op 19 februari 2019 ingediend
en verweerder heeft de aanvraag ontvangen op 22 februari 2019.
Verzoeker wenst verblijf in Nederland voor een periode van 14 dagen voor
het bijwonen van de bruiloft van zijn neef [naam 2] op 13 april 2019 en
voor bezoek aan zijn familie.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een spoedeisend
belang ontbreekt, omdat de visumaanvraag pas op 22 februari 2019 is
ingediend, amper twee maanden vóór de bruiloft en mag worden aangenomen
dat de datum van de bruiloft eerder bekend was. Dit dient daarom voor
rekening en risico van verzoeker te komen. Het toewijzen van het verzoek
als ware verzoeker in het bezit van een visum zou neerkomen op een
impliciet gegrond verklaren van het bezwaarschrift omdat verweerder
daarmee voor een voldongen feit wordt gesteld. Slechts indien sprake is
van een zwaarwegend spoedeisend belang en sterk getwijfeld dient te
worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is voor een
dergelijke vergaande beslissing aanleiding. In dit geval is hiervan geen
sprake.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend
belang van verzoeker in dit geval volgt uit de periode waarvoor
verzoeker naar Nederland wenst te komen en de omstandigheid dat
verweerder de termijn voor het beslissen op het bezwaar bij brief van 13
maart 2019 heeft verlengd tot twaalf weken na het verstrijken van de
bezwaartermijn. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek om
voorlopige voorziening niet alsnog een voornemen bekend gemaakt om vóór 8
april 2019, althans 13 april 2019, te beslissen op het bezwaar. Het
moment waarop de aanvraag is ingediend kan van belang zijn bij de vraag
naar de toewijsbaarheid van de gevraagde voorziening, maar leidt niet op
voorhand tot het ontbreken van een spoedeisend belang aan de zijde van
verzoeker.
5. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de
volgende gronden. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen
verblijf zijn onvoldoende aangetoond.
De relatie tussen verzoeker en de door hem opgegeven referent is
niet aannemelijk gemaakt dan wel aangetoond middels objectiveerbare
bewijsstukken. Verder heeft verzoeker niet aangetoond over voldoende
middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het
voorgenomen verblijf als voor de terugreis. Niet is aangetoond dat
verzoeker vrijelijk en zelfstandig kan beschikken over het door de
grensbewakingsautoriteiten als uitgangspunt gehanteerde richtbedrag per
persoon per dag. Evenmin heeft verzoeker aannemelijk gemaakt dat hij
tijdig, voor het verstrijken van het visum, het grondgebied van de
lidstaten zal verlaten. In dat verband heeft verweerder overwogen dat de
sociale en/of economische binding met het land van herkomst niet
voldoende is aangetoond, dan wel zeer gering is gebleken. Niet is
gebleken, dan wel aannemelijk gemaakt, dat verzoeker over een regelmatig
en substantieel inkomen in het land van herkomst beschikt om
zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien.
6. De gemachtigde van verzoeker heeft in de gronden van bezwaar
opgemerkt dat verzoeker de visumaanvraag heeft ingediend om familie,
kennissen, referent en vrienden te bezoeken en om de bruiloft van zijn
neef [naam 2] bij te wonen, ten bewijze waarvan hij een afschrift van de
uitnodiging heeft overgelegd. In de gronden van het verzoek heeft de
gemachtigde gewezen op de uitnodiging en garantstelling door [naam 3] .
Ook heeft hij gewezen op een overgelegde bankverklaring, een
werkgeversverklaring en bankafschriften en op de aanwezigheid van zijn
familie en vriendenkring in Marokko.
7. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting verschillende
stukken overgelegd. Het betreft onder meer een werkgeversverklaring van
[naam 4] inhoudende dat verzoeker daar vanaf 10 mei 2018 werkzaam is,
een verklaring van deze werkgever over de hoogte van het salaris dat
verzoeker ontvangt (3000 Dirham per maand), salarisspecificaties van
verzoeker over de periode november 2018 tot en met januari 2019, een
toestemmingsverklaring van de werkgever voor verzoekers verlof van 8
april 2019 tot 21 april 2019, inkomensgegevens van CNSS (Caisse
Nationale de Securite Sociale) betreffende verzoeker vanaf december
2007, bankafschriften van Attijariwafa Bank / Tanger Branes Extension
over de periode november 2018 tot en met januari 2019, een verklaring
van deze bank van 15 februari 2019 over het saldo van de bankrekening
van verzoeker (70.729 Dirham) en een garantverklaring ondertekend door
referent [naam 3] , met als bijlagen diens arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd en salarisspecificaties over november 2018 tot en met
januari 2019 (3578,22 Euro per maand), alsmede een verklaring van het
Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken over de familierelatie
tussen referent en verzoeker (cousin).
8. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting desgevraagd
verklaard dat hij genoemde stukken van verweerder heeft ontvangen als
behorend bij de aanvraag en het bestreden besluit. De
voorzieningenrechter stelt vast dat de hiervoor genoemde stukken geen
deel uitmaken van de door verweerder aan de rechtbank toegezonden
stukken. Verder wordt in het bestreden besluit, noch in het
verweerschrift concreet ingegaan op de bij de aanvraag overgelegde
stukken. Evenmin wordt bestreden dat de in het bezwaar- en
verzoekschrift genoemde stukken bij de aanvraag zijn overgelegd.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op de
concrete tegenwerpingen van verweerder heeft gereageerd, ondersteund met
documenten. Het bestreden besluit zal dan ook niet zonder nadere
motivering kunnen worden gehandhaafd. Gelet op de specifieke door
verzoeker overgelegde stukken kan daarbij niet op voorhand worden
uitgesloten dat in bezwaar alsnog aan hem het gevraagde visum kan worden
verleend.
10. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift, noch ter
zitting uitgelaten over de inhoudelijke heroverweging van het bestreden
besluit. Het ligt verder niet in de lijn der verwachting dat verweerder
op tijd zal beslissen op het bezwaar van verzoeker. Hierin ziet de
voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening
toe te wijzen in die zin dat verzoeker tot na de bekendmaking van de
beslissing op het bezwaar zal moeten worden behandeld als ware hij in
het bezit van het gevraagde visum.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door
verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de
voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €
1024,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-- en een
wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker wordt
behandeld als ware hij in het bezit van een visum tot na de bekendmaking
van de beslissing op bezwaar;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan verzoeker te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1024,-- (duizendvierentwintigeuro), te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack,
voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De
beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Vindplaats:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:3360
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email