ECLI:NL:RBDHA:2015:11174
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak15-09-2015
- Datum publicatie 28-09-2015
- Zaaknummer 15 / 3809
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Inhoudsindicatievovo hangende bezwaar, gezinsleven, artikel 8 EVRM.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/3809
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3]
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3]
uitspraak
van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 15 september 2015
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1], verzoekster,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2],
[naam 3],
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2],
[naam 3],
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.
Procesverloop
Bij
besluit van 12 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de
aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde tijd onder de beperking ‘familie en gezin op grond van artikel 8
van het EVRM’ afgewezen.
Verzoekster
heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het
onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2013.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren
aanwezig de heer [naam 4], de echtgenoot van verzoekster, en hun twee
minderjarige kinderen, alsmede mevrouw N. Meliefste, maatschappelijk
werker bij Maatschappelijk werk Walcheren (MWW).
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Op
grond van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beslist de
voorzieningenrechter, indien een verzoek is gedaan teneinde uitzetting
te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar dat is gericht tegen de
beschikking tot afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning,
zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar.
2.
Verzoekster heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 1]
(toegekende geboortedatum is [geboortedatum 1]) en de Burundische
nationaliteit te bezitten. Zij verblijft sinds maart 2005 in Nederland.
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft verweerder aan haar een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 29
maart 2005 en geldig tot 29 maart 2010, op grond van het categoriale
beschermingsbeleid dat voor asielzoekers afkomstig uit Burundi werd
gevoerd. Per 19 juni 2006 heeft verweerder dit beleid beëindigd. Bij
besluit van 23 april 2010 is de verleende verblijfsvergunning met
terugwerkende kracht per 19 juni 2006 ingetrokken. Deze rechtbank en
zittingsplaats heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van
16 december 2010 (AWB 10/18190) ongegrond verklaard. Hiertegen is geen
rechtsmiddel aangewend.
De op 10 maart 2010
ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde
tijd is door verweerder bij besluit 5 januari 2011 afgewezen.
Gelet hierop heeft verzoekster van 29 maart 2005 tot 19 juni 2006 rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
3.
Verzoekster heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij in
Nederland gezinsleven uitoefent met haar partner [naam 4] (hierna:
referent), van gestelde Angolese nationaliteit, en hun twee minderjarige
dochters [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] en [naam 3], geboren op
[geboortedatum 3] en beiden van onbekende nationaliteit. De kinderen
zijn in het bezit van een ‘cédula pessoal’ van de Angolese ambassade in
Rotterdam. Referent bezit een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd op grond van de Pardonregeling. Gelet hierop heeft verzoekster van 29 maart 2005 tot 19 juni 2006 rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge
artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in samenhang
met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het
verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt
over een geldig document voor grensoverschrijding.
Op
grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000
kan bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de
Vw 2000, alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden
verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (EVRM).
Op
grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000
is van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld de vreemdeling van
wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn. Ingevolge
het derde lid, kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten,
voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een
onbillijkheid van overwegende aard.
Op
grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder, voor
zover hier van belang, recht op respect voor zijn privéleven en familie-
en gezinsleven.
Het
tweede lid bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is
toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is
voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het
belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het
economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en
strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of
voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.
Bij de beoordeling of het ontbreken van een geldige mvv in een concreet
geval kan worden tegengeworpen dient uit een op de zaak toegespitste
belangenafweging te blijken dat de uitzetting van de vreemdeling niet in
strijd is met artikel 8 van het EVRM. 6. De voorzieningenrechter dient - voorlopig oordelend - te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De gehanteerde maatstaf van de fair balance impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is, nu verzoekster sinds 5 jaar gezinsleven uitoefent zonder dat zij in Nederland mag verblijven. Verder heeft verzoekster ruim 17 jaar in Burundi gewoond, zodat de banden met Burundi niet volledig verbroken zijn. Zij kan zich daarom met haar kinderen zelfstandig handhaven in Burundi. Verder weegt zwaar dat haar partner een uitkering geniet op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alles op alles zet om een passende werkkring te vinden. Dat referent in het bezit is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland op grond van de pardonregeling en de kinderen in Nederland zijn geboren, brengt niet met zich mee dat verzoekster automatische verblijf in Nederland moet worden toegestaan. Er is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in Burundi of Angola uit te oefenen. Gelet op de zeer jeugdige leeftijd van de minderjarige kinderen, ten tijde van het primaire besluit 4 en 2 jaar oud, is nog geen sprake van een zodanige worteling in Nederland dat toekomstmogelijkheden elders voor hen niet aanwezig zijn. Verder weegt in het nadeel van verzoekster dat zij niet in het bezit is van een geldig paspoort en niet heeft aangetoond dat zij door de autoriteiten van haar land niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerder ziet voorts geen aanleiding verzoekster op grond van de hardheidsclausule alsnog vrij te stellen van het mvv-vereiste.
8. Verzoekster voert aan dat zij dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de verschillende belangen die hier spelen onvoldoende betrokken in de beoordeling. Verzoekster stelt dat zij in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dat zij gezinsleven is aangegaan ten tijde van haar rechtmatig verblijf. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen inmenging op het gezinsleven aangenomen. Er is wel degelijk een belemmering om het gezinsleven in Burundi of Angola uit te oefenen. Verzoekster stelt dat zij niet in het bezit is van een origineel Burundees paspoort, zodat het voor haar onmogelijk is terug te keren naar Burundi dan wel naar Angola te reizen en op basis van dit paspoort eventueel in aanmerking te kunnen komen
voor verblijf in Angola bij
haar partner. Verder heeft zij een brief van de ambassade van Burundi
uit 2009 overgelegd waaruit blijkt dat een paspoort alleen in Burundi
zelf kan worden aangevraagd, eventueel met behulp van een volmacht.
Verzoekster stelt dat zij geen netwerk in Burundi heeft, zodat zij
hiervan geen gebruik kan maken. Evenmin is zij in het bezit van een oud
paspoort, zodat zij niet aan de voorwaarden kan voldoen om in het bezit
te geraken van een nieuw paspoort. Referent is ook niet in het bezit van
een Angolees paspoort, waardoor de beide kinderen evenmin op een
reisdocument van hem kunnen worden ingeschreven. De kinderen bezitten
slecht een ‘cédula pessoal’ van de Angolese ambassade, maar die kunnen
niet gelijkgesteld worden met een zelfstandig reisdocument.
Daarnaast zijn de belangen van de kinderen onvoldoende meegewogen. Beide kinderen zijn in Nederland geboren en hebben geen banden met Burundi of met Angola. Zij spreken slechts de Nederlandse taal, zijn hier te lande schoolgaand en geworteld in de Nederlandse samenleving.
Het gezin is financieel niet in staat om de kosten van een reis en verblijf in Burundi dan wel Angola te voldoen. Ter onderbouwing van bovengenoemd standpunt heeft verzoekster op 24 augustus 2015 de volgende stukken overgelegd: een brief van 20 augustus 2015 van het MWW, een brief van 20 november 2014 van een algemeen maatschappelijk werker, een brief van 3 november 2014 van een jeugdverpleegkundige GGD, brieven van de huisarts van 27 maart 2015 en 16 september 2014, twee aktes van erkenning door referent (de vader van de beide kinderen) en een - tijdelijk - arbeidscontract van referent dat is ingegaan op 10 augustus 2015.
9.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 20 augustus 2015 op het
standpunt gesteld dat ten onrechte geen inmenging is aangenomen op het
gezinsleven, maar dat het primaire besluit voor het overige wordt
gehandhaafd. Daarnaast zijn de belangen van de kinderen onvoldoende meegewogen. Beide kinderen zijn in Nederland geboren en hebben geen banden met Burundi of met Angola. Zij spreken slechts de Nederlandse taal, zijn hier te lande schoolgaand en geworteld in de Nederlandse samenleving.
Het gezin is financieel niet in staat om de kosten van een reis en verblijf in Burundi dan wel Angola te voldoen. Ter onderbouwing van bovengenoemd standpunt heeft verzoekster op 24 augustus 2015 de volgende stukken overgelegd: een brief van 20 augustus 2015 van het MWW, een brief van 20 november 2014 van een algemeen maatschappelijk werker, een brief van 3 november 2014 van een jeugdverpleegkundige GGD, brieven van de huisarts van 27 maart 2015 en 16 september 2014, twee aktes van erkenning door referent (de vader van de beide kinderen) en een - tijdelijk - arbeidscontract van referent dat is ingegaan op 10 augustus 2015.
10. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat gelet op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting niet meer in geschil is dat sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven van verzoekster.
11. De voorzieningenrechter is verder – enigszins terughoudend toetsend – van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van verzoekster tegenwerping van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM dan wel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van verzoekster kunnen betrekken dat zij haar gezinsleven in Nederland heeft gecontinueerd na de intrekking van haar verblijfsvergunning asiel in 2010, wetende dat haar verblijf in Nederland onrechtmatig was. Verweerder heeft daarbij eveneens kunnen betrekken dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Burundi of Angola uit te oefenen. De omstandigheid dat geen van de gezinsleden in het bezit is van een geldig paspoort is geen objectieve belemmering, omdat niet is aangetoond dat verzoekster en haar gezinsleden door de autoriteiten van het land van herkomst niet in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. De brief van de ambassade van Burundi van 31 augustus 2009 is in het algemeen gesteld en ziet niet op verzoekster persoonlijk. Verweerder heeft voorts kunnen overwegen dat de kinderen gezien hun jonge leeftijd ook elders toekomstmogelijkheden hebben. Ook heeft verweerder zwaar kunnen laten wegen dat referent een WWB-uitkering heeft ontvangen. Dat referent sinds 10 augustus 2015 een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft is positief, maar maakt niet dat sprake is van een objectieve belemmering. Gelet op het samenstel van factoren heeft verweerder kunnen besluiten dat de Staat een zwaarwegend belang heeft de ontstane situatie voor rekening en risico van verzoekster te laten komen. Het beroep van verzoekster ter zitting op het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014 inzake Jeunesse tegen Nederland (12738/10) leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit het arrest Jeunesse volgt dat in de belangenafweging zwaar gewicht dient te worden toegekend aan het feit dat Jeunesse toen zij werd geboren de Nederlandse nationaliteit had, hetgeen bij verzoekster of haar kinderen niet het geval is. De voorzieningenrechter overweegt verder onder verwijzing naar paragraaf 119 van het arrest Jeunesse dat het beroep van verzoekster hierop faalt, omdat, zoals verweerder terecht heeft gesteld, van vergelijkbare omstandigheden geen sprake is. Het EHRM heeft van belang geacht dat de kinderen van Jeunesse diep geworteld (deeply rooted) in Nederland waren en dat zij de Nederlandse nationaliteit hadden. In deze zaak is daarvan geen sprake nu de kinderen, geboren op [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3], niet de Nederlandse nationaliteit hebben en dermate jong zijn dat van een diepe geworteldheid nog niet kan worden gesproken.
12. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de medische problemen van verzoekster evenmin aanleiding geven tot verblijfsaanvaarding, reeds omdat niet is gebleken dat verzoekster hiervoor onder behandeling staat.
13. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak worden het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 ongegrond verklaard.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de bezwaar ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze
uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, in
aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het
openbaar uitgesproken op 15 september 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover het betreft de ongegrondverklaring van het beroep binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.Vindplaats: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:11174
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten