Uitspraak over verzoek om opvang en leefgeld
ECLI:NL:RBDHA:2015:10660 Rechtbank Den Haag, 08-09-2015, AWB 15/1924
- Datum uitspraak: 08-09-2015
- Datum publicatie: 10-09-2015
- Rechtsgebieden: Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig
- Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
- Inhoudsindicatie: verzoek om opvang en leefgeld; bevoegdheid; uitspraak ECSR; resolutie Comité van Ministers van de Raad van Europa De vreemdelingenrechter is, op grond van artikel 72, derde lid, Vw bevoegd het geschil te beoordelen. Op grond van het koppelingsbeginsel dat is neergelegd in artikel 10, eerste lid, Vw kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft geen aanspraak kan maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De vraag is aan de orde of artikel 8 EVRM niettemin de verplichting met zich kan brengen om aan eiseres, als niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, onderdak en leefgeld te verstrekken. Zoals de Afdeling eerder bij uitspraak van 22 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2098) heeft overwogen, kan uit artikel 8 EVRM noch uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat voor de Staat een algemene verplichting bestaat om aan een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling opvang te verlenen. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan echter wel worden afgeleid dat het in artikel 8 EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven - dat mede de fysieke en psychische integriteit van een persoon omvat - onder omstandigheden verplichtingen voor de Staat meebrengt om dat recht te waarborgen. Het artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborg van het recht op privéleven. Derhalve kan in een voorkomend geval het recht op respect voor het privéleven van een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling relevant zijn voor de vraag of op de Staat een verplichting rust om die vreemdeling opvang te verlenen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het ECSR in de beslissing van 1 juli 2014, gepubliceerd op 10 november 2014, heeft bepaald dat Nederland in strijd met artikel 13, vierde lid en artikel 31, tweede lid, van het ESH, handelt door vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben uit te sluiten van toegang tot onderdak, eten en kleding. De rechtbank overweegt in dit verband, dat de beslissingen van het ECSR, zoals die van 1 juli 2014 inzake CEC v. the Netherlands, niet rechtstreeks bindend zijn voor de (verdrags)partij(en), omdat artikel 13 ESH, waarop de beslissing van het ECSR van 1 juli 2014 is gebaseerd, niet kan worden beschouwd als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. In genoemd verdragsartikel is immers sprake van algemeen omschreven sociale doelstellingen, waaruit geen onvoorwaardelijk en nauwkeurig bepaalbaar subjectief recht in de vorm van een (afdwingbare) aanspraak op voorzieningen valt te ontlenen. Dergelijke beslissingen van het ECSR zijn echter wel gezaghebbend (vergelijk het advies van de vice-president van de Raad van State van 13 december 2013 (Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 183), alsmede het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328 en ECLI:NL:HR:2012:BX9968)). Het is aan de nationale rechter om in een concreet geval tot oordeelsvorming te komen. Voorts verwijst de rechtbank naar de onder 4 genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRvB van 17 december 2014, waarin het mogelijke belang van de beslissing van het ECSR voor de rechtsvinding in het licht van de toepassing van onder meer artikel 8 EVRM is genoemd. Het standpunt van verweerder, dat het ECSR niet bevoegd is om te beoordelen welke rechten en verplichtingen uit artikel 8 EVRM voortvloeien en evenmin om de aan de Staat in het kader van artikel 8 EVRM toekomende ‘margin of appreciation’ voor de Staat in te vullen, laat onverlet dat beslissingen van het ECSR gezaghebbende oordelen zijn en van betekenis zijn bij bijvoorbeeld de interpretatie van de artikelen 3 en 8 EVRM. Het voorgaande blijkt ook uit jurisprudentie van het EHRM, waarin is geoordeeld dat het EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van andere internationale verdragen en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de interpretaties van toezichthoudende organen bij die verdragen, zoals het ECSR (vergelijk het arrest van het EHRM van 12 november 2008, Demir and Baykara tegen Turkije, no. 34503/97). Nu eiseres op grond van het ontbreken van een verblijfsrecht in Nederland niet zelfstandig in haar levensonderhoud kan voorzien en in beginsel evenmin aanspraak heeft op bestaande sociale voorzieningen, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiseres onder de groep te scharen is die valt onder de reikwijdte van de beslissing van het ECSR en voor wie geldt dat het onthouden van onderdak, eten en kleding in strijd kan komen met de verplichtingen ingevolge artikel 8 EVRM. Nu het ECSR voorts in voormelde beslissing heeft geoordeeld dat de Staat geen voorwaarden mag stellen aan de toegang tot onderdak, eten en kleding en dat het ECSR daarin ook nadrukkelijk de door verweerder genoemde mogelijkheid van het opleggen van een maatregel op grond van artikel 56 Vw heeft betrokken, is de rechtbank van oordeel, mede gelet op het vrijheidsbeperkende karakter van die maatregel en de daaraan verbonden voorwaarde dat de vreemdeling dient te werken aan zijn vertrek uit Nederland, dat verweerder ter voldoening van haar jegens eiseres bestaande verdragsverplichtingen niet heeft kunnen volstaan met verwijzing naar de VBL te Ter Apel. De beroepsgrond slaagt. De resolutie van het Comité van Ministers van 15 april 2015, waarnaar door verweerder in beroep is verwezen en die door de rechtbank wordt aangemerkt als een nadere onderbouwing van het in het bestreden besluit door verweerder ingenomen standpunt, doet niet af aan het onder rechtsoverweging 4.2.5 en 4.2.7 gegeven oordeel van de rechtbank. De rechtbank betrekt hierbij het gegeven dat de beslissing van het ECSR concreet en ondubbelzinnig ziet op de Nederlandse situatie van opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers/ongedocumenteerden en tot stand is gekomen na gericht onderzoek van de standpunten van partijen die om die beslissing hebben gevraagd en gehoord de Nederlandse Staat. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat uit artikel 9 van het aanvullend protocol bij het ESH ‘providing for a system of collective complaints’ volgt dat het Comité van Ministers aanbevelingen doet aan de lidstaat over de uitvoering van de beslissing van het ECSR. De beslissingen van het ECSR zijn in zoverre bindend voor het Comité van Ministers, dat het Comité van Ministers dient uit te gaan van de juistheid van het juridisch inhoudelijke oordeel van het ECSR (aantekening 46 van het explanatory report bij artikel 9 van voornoemd aanvullend protocol). Verder merkt de rechtbank op dat het ECSR, net als het Comité van Ministers in de resolutie, ook de beperking in de personele reikwijdte van het ESH aanhaalt (r.o. 65). Het ECSR overweegt echter dat, als de menselijke waardigheid in geding is, de beperking van de personele werkingssfeer niet zo mag worden geïnterpreteerd dat het tot gevolg heeft dat niet legaal verblijvende vreemdelingen bescherming van fundamentele rechten uit het ESH worden onthouden noch hun fundamentele rechten, zoals het recht op leven of geestelijke en fysieke integriteit of menselijke waardigheid, worden geschonden. In die zin heeft het ECSR de beperking in de personele reikwijdte van het ESH expliciet onderkend en hierop voor deze situatie een uitzondering aanvaard, en daarmee het door de Nederlandse Staat in de procedure bij het ECSR ingenomen standpunt verworpen, hetgeen voor het Comité van Ministers bij het doen van zijn aanbeveling als uitgangspunt heeft gegolden. Beroep gegrond.
De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10660
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties