ECLI:NL:RBDHA:2015:10740
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 09-09-2015
- Datum publicatie 14-09-2015
- Zaaknummer AWB 15-8927
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie Een verzoek om afgifte van een artikel 9-document kan, anders dan eiseres heeft betoogd, worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu eiseres verweerder door middel van deze aanvraag heeft verzocht een besluit te nemen.
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/8927 (beroep)
AWB 15/8928 (voorlopige voorziening)
AWB 15/8928 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 9 september 2015 in de zaak tussen
[eiseres]
geboren op [geboortedag] 1969, van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. F. Kilic),
(gemachtigde: mr. F. Kilic),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).
(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).
Procesverloop
Bij
besluit van 18 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de
aanvraag van eiseres van 4 september 2014 tot afgifte van een document
als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000,
waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt,
afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 april
2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op
30 april 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres
ontvangen. Bij brief van gelijke datum is verzocht een voorlopige
voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden
totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Het
onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015. Eiseres
is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is
vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting
aanwezig de heer [persoon 1] . De rechtbank, tevens voorzieningenrechter
(hierna: rechtbank), heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1.1.Eiseres
is op onbekende datum Nederland ingereisd en heeft op 11 mei 2009 een
aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste
lid, van de Vw 2000 ingediend. Eiseres stelt de ongehuwde partner van
[naam partner] (referent) te zijn. Bij beschikking van 4 augustus 2009
heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het daartegen ingediende
bezwaarschrift van 10 augustus 2009 is bij beschikking van 26 september
2009 gegrond verklaard. Eiseres is in het bezit gesteld van het
gevraagde document met een geldigheidsduur van vijf jaren. Bij
beschikking van 10 december 2013 heeft verweerder het verstrekte
document ingetrokken, omdat uit informatie van de vreemdelingenpolitie
te Amsterdam-Amstelland is gebleken dat eiseres en referent niet hebben
aangetoond dat zij een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben. Het
op 23 december 2013 hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij
beschikking van 5 maart 2014 ongegrond verklaard. Eiseres heeft
hiertegen op 1 april 2014 beroep ingesteld en een verzoek gedaan tot het
treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van deze
rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 juni 2014 is het beroep
ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening afgewezen (AWB 14/7863 en AWB 14/7864). Tegen deze uitspraak
is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.Eiseres
heeft op 4 september 2014 onderhavige aanvraag tot afgifte van een
document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De beschikking van 10 december 2013, waarin het verblijfsrecht van eiseres is beëindigd, moet worden beschouwd als een geheel of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van 11 mei 2009. Gelet hierop is eiseres ingevolge artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden. De door eiseres overgelegde stukken die niet reeds in de vorige procedure zijn overgelegd, kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als nova. Deze dateren immers van voor de onder 1.1 genoemde uitspraak van 27 juni 2014. Gelet hierop hadden de stukken bij de eerdere procedure redelijkerwijs bekend kunnen zijn en kunnen worden overgelegd. Derhalve is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft miskend dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie die valt onder artikel 4:6 van de Awb. Er is immers geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, nu het een toetsing aan het gemeenschapsrecht betreft.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De beschikking van 10 december 2013, waarin het verblijfsrecht van eiseres is beëindigd, moet worden beschouwd als een geheel of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van 11 mei 2009. Gelet hierop is eiseres ingevolge artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden. De door eiseres overgelegde stukken die niet reeds in de vorige procedure zijn overgelegd, kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als nova. Deze dateren immers van voor de onder 1.1 genoemde uitspraak van 27 juni 2014. Gelet hierop hadden de stukken bij de eerdere procedure redelijkerwijs bekend kunnen zijn en kunnen worden overgelegd. Derhalve is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft miskend dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie die valt onder artikel 4:6 van de Awb. Er is immers geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, nu het een toetsing aan het gemeenschapsrecht betreft.
4.1.Ingevolge
artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan
een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
4.2.Ingevolge
artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt aan de vreemdeling, die
rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f
tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig
verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan
is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, 4 en 6, een document of
schriftelijke verklaring verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf
blijkt.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en toepassing van artikel 4:6 van de Awb in gevallen die het recht van de Europese Unie betreffen, geoorloofd is. Verweerder verwijst ter onderbouwing hiervan naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 juni 2011
(nr. 201011351/1) en 24 december 2013 (nr. 201300497), waarin de Afdeling aangeeft dat ook in gedingen betreffende het Unierecht artikel 4:6 van de Awb kan worden toegepast. Ook heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in diverse uitspraken geoordeeld dat het nationale kader kan worden toegepast, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en toepassing van artikel 4:6 van de Awb in gevallen die het recht van de Europese Unie betreffen, geoorloofd is. Verweerder verwijst ter onderbouwing hiervan naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 juni 2011
(nr. 201011351/1) en 24 december 2013 (nr. 201300497), waarin de Afdeling aangeeft dat ook in gedingen betreffende het Unierecht artikel 4:6 van de Awb kan worden toegepast. Ook heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in diverse uitspraken geoordeeld dat het nationale kader kan worden toegepast, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.Eiseres heeft op 4 september 2014 een aanvraag ingediend om afgifte van een
artikel 9-document. Deze aanvraag kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu eiseres verweerder door middel van deze aanvraag heeft verzocht een besluit te nemen. De beroepsgrond op dat punt slaagt niet.
artikel 9-document. Deze aanvraag kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu eiseres verweerder door middel van deze aanvraag heeft verzocht een besluit te nemen. De beroepsgrond op dat punt slaagt niet.
6.2.
Uit
de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 12 maart
2009 in zaak nr. 200804660/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat de
nationale procedureregels evenzeer gelden, indien beroep wordt ingesteld
tegen een besluit dat verband houdt met een verblijfsrecht waarvan het
bestaan, naar de desbetreffende vreemdeling stelt, niet afhankelijk is
van enig genomen besluit, doch rechtstreeks voortvloeit uit het
Unierecht. Hierbij zijn van belang de arresten van het Hof van Justitie
van de Europese Gemeenschappen van
13 januari 2004, nr. C 453/00, Kühne & Heitz N.V., 16 maart 2006, nr. C 234/04, Kapferer,
19 september 2006, nrs. C-392/04 en C-422/04, i-21 Germany GmbH, en 12 februari 2008, nr. C 2/06, Willy Kempter KG (www.curia.europa.eu). Uit punten 22 en 23 van het arrest Kapferer en punten 51 en 52 van het arrest i 21 Germany GmbH volgt dat ook in gedingen betreffende aanspraken ontleend aan Unierecht de toepassing van nationale procedureregels in beginsel slechts onderworpen is aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid en dat aan het rechtszekerheidsbeginsel zwaarwegende betekenis toekomt; slechts bij bijzondere omstandigheden als aan de orde in het arrest Kühne & Heitz N.V. bestaat voor een bestuursorgaan de verplichting om vanwege aan het gemeenschapsrecht ontleende materiële aanspraken terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit. Deze omstandigheden zijn als volgt. Het bestuursorgaan dient naar nationaal recht bevoegd te zijn om op het besluit terug te komen. Tevens dient het in geding zijnde besluit definitief te zijn geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep en deze uitspraak berust, gelet op latere rechtspraak van het Hof, op een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht gegeven zonder dat het Hof overeenkomstig artikel 234, derde alinea, EG is verzocht om een prejudiciële beslissing. Eiseres dient zich vervolgens onmiddellijk na van die rechtspraak kennis te hebben genomen, gewend te hebben tot het bestuursorgaan.
13 januari 2004, nr. C 453/00, Kühne & Heitz N.V., 16 maart 2006, nr. C 234/04, Kapferer,
19 september 2006, nrs. C-392/04 en C-422/04, i-21 Germany GmbH, en 12 februari 2008, nr. C 2/06, Willy Kempter KG (www.curia.europa.eu). Uit punten 22 en 23 van het arrest Kapferer en punten 51 en 52 van het arrest i 21 Germany GmbH volgt dat ook in gedingen betreffende aanspraken ontleend aan Unierecht de toepassing van nationale procedureregels in beginsel slechts onderworpen is aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid en dat aan het rechtszekerheidsbeginsel zwaarwegende betekenis toekomt; slechts bij bijzondere omstandigheden als aan de orde in het arrest Kühne & Heitz N.V. bestaat voor een bestuursorgaan de verplichting om vanwege aan het gemeenschapsrecht ontleende materiële aanspraken terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit. Deze omstandigheden zijn als volgt. Het bestuursorgaan dient naar nationaal recht bevoegd te zijn om op het besluit terug te komen. Tevens dient het in geding zijnde besluit definitief te zijn geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep en deze uitspraak berust, gelet op latere rechtspraak van het Hof, op een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht gegeven zonder dat het Hof overeenkomstig artikel 234, derde alinea, EG is verzocht om een prejudiciële beslissing. Eiseres dient zich vervolgens onmiddellijk na van die rechtspraak kennis te hebben genomen, gewend te hebben tot het bestuursorgaan.
6.3.De
rechtbank stelt vast dat eiseres in haar voorgaande procedure tegen de
uitspraak van 27 juni 2014 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Voorts
doet eiseres geen beroep op uitspraken van het Hof van Justitie die
dateren van na voormelde uitspraak. De rechtbank is dan ook van oordeel
dat in het onderhavige geval, gelet op bovengenoemde arresten van het
Hof van Justitie en de Afdeling, de nationale procedureregels geoorloofd
toepassing kunnen vinden op de aanvraag van het document als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, nu niet is voldaan aan de
bijzondere omstandigheden als aan de orde in het arrest Kühne &
Heitz N.V.. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Eiseres voert voorts aan dat ook indien een relatie in het verleden
niet als deugdelijk bewezen is komen vast te staan, op een later moment
alsnog kan worden vastgesteld dat sprake is van een verblijfsrecht op
grond van voornoemde richtlijn. Eiseres verwijst ter onderbouwing
hiervan naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014
(nr. 201400426/1/V3). Verweerder kan niet tot in de eeuwigheid verwijzen naar een eerdere afwijkende beschikking. Eiseres en referent verdienen het recht op nader onderzoek, althans bevestiging van het verblijfsrecht. Hierbij is van belang dat het verblijfsrecht ontleend aan de Richtlijn 2004/38/EG van rechtswege ontstaat. De aard van het recht van de Europese Unie staat om die reden in de weg aan een weigering van het verblijfsrecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Eiseres heeft diverse (aanvullende) objectieve bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij een daadwerkelijke relatie met referent heeft.
(nr. 201400426/1/V3). Verweerder kan niet tot in de eeuwigheid verwijzen naar een eerdere afwijkende beschikking. Eiseres en referent verdienen het recht op nader onderzoek, althans bevestiging van het verblijfsrecht. Hierbij is van belang dat het verblijfsrecht ontleend aan de Richtlijn 2004/38/EG van rechtswege ontstaat. De aard van het recht van de Europese Unie staat om die reden in de weg aan een weigering van het verblijfsrecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Eiseres heeft diverse (aanvullende) objectieve bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij een daadwerkelijke relatie met referent heeft.
8.1.Uit
de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 maart
2008 in zaak nr. 200706839/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat,
indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking
wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit
niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als
ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de
bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
(nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden
afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft
voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop
het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
8.2.Onder
nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden
begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn
voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden
te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde
feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere
besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan
voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die
een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand
is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het
eerdere besluit kan afdoen.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755) vloeit voort dat op zichzelf niet valt uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnrelatie of schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie tussen eiseres en referent kan zijn ontstaan. Eiseres dient haar stelling dat thans sprake is van een daadwerkelijke relatie echter wel te onderbouwen door middel van nova, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een herhaalde aanvraag, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres overgelegde stukken dateren van voor de uitspraak van 27 juni 2014, dan wel reeds zijn beoordeeld in de eerdere procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van nova die kunnen leiden tot een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit door de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat de bewijslast in het onderhavige geval onredelijk hoog is. Verweerder miskent dat in de uitspraken van het Hof van Justitie van 25 mei 2000,
C-424/98 en 9 januari 2007, C-1/05 algemene regels van bewijsrecht zijn geformuleerd die erop neer komen dat de bewijsregels in de nationale wetgeving geen migratie-ontmoedigend effect mogen hebben. Door de toepassing van artikel 4:6 van de Awb in combinatie met tegenwerping van de processen-verbaal van de vreemdelingenpolitie Amsterdam-Amstelland van 15 november 2010, 24 januari 2013 en 20 november 2012 wordt het eiseres onmogelijk gemaakt om nog te voldoen aan de bewijslast. Indien en voorzover verweerder twijfelt aan de echtheid van de relatie, ligt het op de weg van verweerder om in deze procedure wederom een hoorzitting of een huisbezoek te laten plaatsvinden.
11. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een te hoge bewijslast. Het bestuursrecht kent een vrije bewijsleer en de relatie zoals die volgens eiseres in zijn huidige vorm bestaat, kan worden aangetoond met alle middelen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bewijslast te hoog is en evenmin dat sprake is van strijd met de richtlijn 2004/38/EG. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte van de hoorplicht heeft afgeweken. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3 aanhef en onder b, van de Awb worden afgeweken, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Een dergelijke situatie doet zich in casu niet voor. Nu er twijfel is aan de kant van de staatssecretaris omtrent de relatie was het agenderen van een hoorzitting het meest geëigende middel om de twijfel weg te nemen. Indien de staatssecretaris immers wel zou hebben gehoord, zouden partijen nader bewijs kunnen leveren omtrent hun relatie. Eiseres en referent persisteren in hun bereidheid om de relatie nog nader te onderbouwen tijdens een hoorzitting.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755) vloeit voort dat op zichzelf niet valt uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnrelatie of schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie tussen eiseres en referent kan zijn ontstaan. Eiseres dient haar stelling dat thans sprake is van een daadwerkelijke relatie echter wel te onderbouwen door middel van nova, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een herhaalde aanvraag, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres overgelegde stukken dateren van voor de uitspraak van 27 juni 2014, dan wel reeds zijn beoordeeld in de eerdere procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van nova die kunnen leiden tot een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit door de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat de bewijslast in het onderhavige geval onredelijk hoog is. Verweerder miskent dat in de uitspraken van het Hof van Justitie van 25 mei 2000,
C-424/98 en 9 januari 2007, C-1/05 algemene regels van bewijsrecht zijn geformuleerd die erop neer komen dat de bewijsregels in de nationale wetgeving geen migratie-ontmoedigend effect mogen hebben. Door de toepassing van artikel 4:6 van de Awb in combinatie met tegenwerping van de processen-verbaal van de vreemdelingenpolitie Amsterdam-Amstelland van 15 november 2010, 24 januari 2013 en 20 november 2012 wordt het eiseres onmogelijk gemaakt om nog te voldoen aan de bewijslast. Indien en voorzover verweerder twijfelt aan de echtheid van de relatie, ligt het op de weg van verweerder om in deze procedure wederom een hoorzitting of een huisbezoek te laten plaatsvinden.
11. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een te hoge bewijslast. Het bestuursrecht kent een vrije bewijsleer en de relatie zoals die volgens eiseres in zijn huidige vorm bestaat, kan worden aangetoond met alle middelen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bewijslast te hoog is en evenmin dat sprake is van strijd met de richtlijn 2004/38/EG. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte van de hoorplicht heeft afgeweken. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3 aanhef en onder b, van de Awb worden afgeweken, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Een dergelijke situatie doet zich in casu niet voor. Nu er twijfel is aan de kant van de staatssecretaris omtrent de relatie was het agenderen van een hoorzitting het meest geëigende middel om de twijfel weg te nemen. Indien de staatssecretaris immers wel zou hebben gehoord, zouden partijen nader bewijs kunnen leveren omtrent hun relatie. Eiseres en referent persisteren in hun bereidheid om de relatie nog nader te onderbouwen tijdens een hoorzitting.
13.1.Uit
de jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat met toepassing van
artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen mag
worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over
mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend
besluit (uitspraak van de Afdeling van 5 december 2008, nr.
200802115/1).
13.2.De
rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat geen sprake is van
nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb, aan deze maatstaf is voldaan.
Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiseres tijdens een
hoorzitting wellicht alsnog nieuwe gezichtspunten zou hebben gebracht,
doet daaraan niet af, omdat verweerder de beslissing om van het horen af
te zien, neemt op basis van hetgeen in het - aanvullend -
bezwaarschrift naar voren is gebracht. Derhalve mocht verweerder van het
horen van eiseres afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
14. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15.
De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat
is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen
aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het
feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8927,
- verklaart het beroep ongegrond. in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8927,
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8928,
- wijst het verzoek af. in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8928,
Deze
uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, rechter, tevens
voorzieningenrechter, in aanwezigheid van D. Mohammadi, griffier. De
beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.
griffier
rechter
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: DM
Coll.: WdJ
D: B
VK
Coll.: WdJ
D: B
VK
Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:10740
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten