Rechtbank dat kind afgewezen asielzoekster recht heeft bescherming van privéleven nu hij in Nederland is opgegroeid (uitspraak rechtbank)
LJN: BM9523, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Amsterdam , AWB 08/37726, 08/37729
Datum uitspraak: 25-06-2010
Datum publicatie: 30-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Schending artikel 8 EVRM / recht op privé-leven zoon
Eiseres is een alleenstaande tamilvrouw. Haar zoon, eiser, is nu negen jaar en was twee jaar toen hij naar Nederland kwam. Hij heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond. Ten aanzien van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigde inmenging op het recht op privé-leven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM. In het geval van een kind kan niet vastgehouden worden aan de eis dat de vreemdeling hier zeer langdurig verblijf moet hebben gehad, gezien de jonge leeftijd. Niet valt uit te sluiten dat er, ondanks dat er wellicht nog niet veel jaren zijn verstreken, toch sprake is van schending van het privé-leven. Voorts dient rekening te worden gehouden met het IVRK. De belangen van het kind en dan in het bijzonder de moeilijkheden die het kind zal tegenkomen in het land van herkomst dienen een zware rol te spelen bij de belangenafweging. In dat licht is van belang dat het onzeker is of eisers zich kunnen handhaven in het land van herkomst. Alhoewel er blijkens het BMA-rapport geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij terugkeer, is onzeker of door de psychische toestand van zijn moeder eiser een veilig bestaan in zijn land van herkomst kan hebben. Uit het standpunt van verweerder valt niet op te maken of verweerder ten aanzien van eiser de, naar het oordeel van de rechtbank vereiste, verzwaarde belangenafweging, waarbij alle voornoemde factoren zijn meegewogen, heeft gemaakt.
4.1. Eisers voeren voorts aan dat artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt geschonden. Er is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op privé-leven. Volgens eiseres is er sprake van objectieve belemmeringen om het privé-leven buiten Nederland uit te oefenen, gezien de verslechterde situatie in Sri Lanka en het feit dat Tamils, tot welke bevolkingsgroep eisers behoren, behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Verder is eiseres een alleenstaande vrouw die in het verleden verdacht is van betrokkenheid bij de LTTE. Eiser is nu 9 jaar, was twee jaar toen hij naar Nederland kwam, heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond, spreekt perfect Nederlands, gaat naar de lagere school, heeft vriendjes en gaat naar zwemles. Hij heeft geen enkele herinnering aan Sri Lanka. Daarnaast heeft hij het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond. Aan het belang van het kind dient volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een groot gewicht toe te komen. Verweerder heeft niet draagkrachtig gemotiveerd waarom het belang van het in Nederland opgebouwde sociale netwerk niet zwaarder weegt dan het Nederlands belang, aldus eisers.
4.2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het privé-leven, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn in Nederland. Daartegenover staat het persoonlijk belang van eisers. Afweging van die belangen leidt tot het oordeel dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om het privé-leven buiten Nederland uit te oefenen, nu de asielaanvraag door de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2004 is afgewezen. Voor het aannemen van een schending van het recht op privé-leven dient sprake te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar). Verweerder verwijst hierbij naar het beleid zoals opgenomen in paragraaf B2/10.2.3.1 van de Vc 2000 alsmede de in die paragraaf genoemde uitspraken van het EHRM. Eisers verblijven sinds 23 januari 2002 in Nederland. Aangezien zij niet langdurig in Nederland hebben verbleven, wordt niet op voorhand aangenomen dat sprake is van schending van het privé-leven. Verweerder volgt niet dat eisers in het land van herkomst in een onveilige situatie terecht komen. Bovendien gaat het hier om asielgerelateerde gronden die thans niet ter beoordeling staan. Eiseres kan in het land van herkomst medisch behandeld worden, niet is aangetoond dat zij geen ondersteuning kan krijgen bij de opvoeding van haar zoon. Evenmin is aangetoond dat eiser zich niet kan aanpassen in het land van herkomst. Gelet op zijn jonge leeftijd, mag hij daartoe in staat worden geacht. Evenmin is aangetoond dat de geestelijke gezondheid van eiser daarmee in het geding komt, of dat de geestelijke stabiliteit van eisers alleen afhankelijk zijn van het hier opgebouwde netwerk. Bovendien is niet gebleken dat de sociale contacten van dien aard zijn dat verbreking daarvan leidt tot schending van artikel 8 EVRM, aldus verweerder.
4.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.4. Uit paragraaf B2/10.2.1 van de Vc 2000, voor zover van belang, blijkt dat artikel 8 van het EVRM het recht op een identiteit, persoonlijke ontwikkeling en het recht om relaties aan te gaan en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld beschermt.
[…]
Het EHRM overweegt verder dat in dat licht het totaal aan sociale banden van ingeburgerde vreemdelingen en de samenleving waarin zij leven onderdeel kan zijn van het begrip privé-leven.
4.5. In paragraaf B2/10.2.3 van de Vc 2000 is bepaald dat bij de belangenafweging in het geval van privé-leven het gewicht van de aangegane sociale banden, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegekend en de banden die de vreemdeling met Nederland en het land van herkomst heeft, van belang zijn.
4.6. In paragraaf B2/10.2.3.1 van de Vc 2000, voor zover van belang, is bepaald dat om onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM te vallen sprake dient te zijn van een substantieel gewicht van de aangegane sociale banden. Dit betekent dat voor het aannemen van schending van het privé-leven sprake dient te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar, zie de uitspraken van het EHRM inzake Sisojeva van 16 juni 2005, nr. 14492/03, Shevanova van 15 juni 2006, nr. 58822/00 en Slivenko van 9 oktober 2003, nr. 48321/99) eventueel in combinatie met onzekerheid over de verblijfsstatus (zie de uitspraak van het EHRM inzake Mendizabal van 17 januari 2006, nr. 51431/99).
In de belangenafweging dient in ieder geval te worden betrokken het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan, de verblijfsduur in het gastland en de onzekerheid van de verblijfsstatus.
4.7 In paragraaf B2/10.3 van de Vc 2000, is het volgende bepaald. Artikel 14, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, geeft de bevoegdheid om op aanvraag van de houder of ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen. Deze bevoegheid zal worden gebruikt in alle gevallen waarin de verblijfsbeëindiging van de reguliere verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Als gevolg van de systematiek van de Vw 2000, waarmee een strikte scheiding tussen de verblijfsvergunning regulier en de verblijfsvergunning asiel is beoogd, dient in een asielprocedure, indien verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM wordt beoogd, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier te worden ingediend.
Dit betekent niet dat bij elke reguliere verblijfsbeëindiging ambtshalve zal worden beoordeeld of sprake is van artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke beoordeling vindt slechts plaats in de gevallen waarin expliciet een beroep op dit artikel wordt gedaan, dan wel waar een vreemdeling zelf feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit dit kan worden opgemaakt.
4.8. Niet in geschil is dat er sprake is van inmenging in het recht op privé-leven, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De vraag die voorligt is of deze inmenging ook noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hiervoor dient een belangenafweging plaats te vinden. Nu eiseres zowel ten aanzien van haarzelf alsmede haar zoon een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM, zal de rechtbank allereerst ingaan op de situatie van eiser.
4.9. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat het recht op privé-leven ook inhoudt het recht om relaties aan te gaan. In het arrest Niemietz heeft het EHRM bepaald dat ‘Respect for private life must also comprise to a certain degree the right to establish and develop relationships with other human beings’ (EHRM 16 december 1992, r.o. 29, nr. 13710/88). En in het arrest Slivenko (9 oktober 2003, nr. 48321/99, LJN: AN8189) heeft het EHRM het volgende bepaald:
‘[…] The Court further observes that the case-law has consistently treated the expulsion of long-term residents under the head of “private life” as well as that of “family life”, some importance being attached in this context to the degree of social integration of the persons concerned.
[…]They were thus removed from the country where they had developed, uninterruptedly since birth, the network of personal, social and economic relations that make up the private life of every human being.’
In het arrest Shevanova (15 juni 2006, nr. 58822/00, LJN: AY4283) herhaalde het EHRM nogmaals dat privé-leven bestaat uit persoonlijke, sociale en economische banden (r.o. 66). (zie verder EHRM Sisojeva, 16 juni 2005, nr. 60654/00, LJN: AU0482).
Voorts blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM dat de duur van het verblijf in het gastland een rol speelt. In het arrest Üner (18 oktober 2006, nr. 46410/99, LJN: AZ2407) heeft het EHRM in r.o. 58 het volgende bepaald:
’58. […] Indeed, the rationale behind making the duration of a person’s stay in the host country one of the elements to be taken into account lies in the assumption that the longer a person has been residing in a particular country the stronger his or her ties with that country and the weaker the ties with the country of his or her nationality will be. Seen against that background, it is self-evident that the Court will have regard to the special situation of aliens who have spent most, if not all, their childhood in the host country, were brought up there and received their education there.’
Ten slotte heeft het EHRM in het arrest Khan (EHRM, 12 januari 2010, nr. 47486/06, LJN: BL4175) het volgende bepaald:
‘[…] The Court also recalls that, as Article 8 also protects the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside World and can sometimes embrace aspects of an individual’s social identity, it must be accepted that the totality of social ties between settled migrants such as the applicants and the community in which they are living constitutes part of the concept of “private life” within the meaning of Article 8.
[…]As regards the applicant’s private life, the Court accepts that the applicant has lived most of his life in the United Kingdom, having arrived there at the age of three, and no longer has any real social, cultural or family ties to Pakistan. The applicant has not returned to Pakistan, even for a short visit, and he has no immediate family in Pakistan.’
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit voormelde arresten volgt dat naast de persoonlijke, sociale en economische banden in het land waar verblijf wordt gevraagd, van belang is de binding in het land van herkomst. Daarnaast is van belang de duur van het verblijf in het land waar verblijf wordt gevraagd. De jurisprudentie van het EHRM laat zien dat in het geval van vreemdelingen die als kind naar een land zijn gekomen en die daar een tijd hebben gewoond, dit tijdsverloop meegewogen dient te worden bij de belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het geval van een kind niet vastgehouden worden aan de eis dat de vreemdeling hier zeer langdurig verblijf moet hebben gehad, gezien de jonge leeftijd. Niet valt uit te sluiten dat er, ondanks dat er wellicht nog niet veel jaren zijn verstreken, toch sprake is van schending van het privé-leven. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het arrest Maslov (23 juni 2008, nr. 1638/03, LJN: BD8475). In dit arrest nam het EHRM schending van privé-leven aan, ondanks dat eiser nog geen dertig jaar in het land had verbleven.
4.11. Voorts overweegt de rechtbank dat in het geval van kinderen, rekening moet worden gehouden met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Dit blijkt uit diverse uitspraken van het EHRM. Weliswaar heeft het IVRK geen rechtstreekse werking, maar dit betekent nog niet dat het buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank verwijst in dit verband naar het hiervoor reeds genoemde arrest Maslov. Hierin overweegt het EHRM:
’82. […] The Court’s case law under Article 8 has given consideration to the obligation to have regard to the best interest of the child in various contexts […]It underlined that the best interests and well-being of the children, in particular of the difficulties which any children of the applicant were likely to encounter in the country to which the applicant was to be expelled, was a criterion to be taken into account when assessing whether an expulsion measure was necessary in a democratic society. […] Moreover, the obligation to have regard to the best interest of the child is enshrined in Article 3 of the United Nations Convention on the Rights of the Child (see paragraph 36 above).’
De rechtbank verwijst verder naar de arresten Muskhadzhiyeva (19 januari 2010, nr. 41442/07, LJN: BL9430) en Mayeka (12 oktober 2006, nr. 13178/03, LJN: AZ4343).
4.12. Gezien het voorgaande, acht de rechtbank van belang dat eiser hier ten tijde van het bestreden besluit 6,5 jaar woonde, hij het grootste deel van zijn leven in Nederland woont, hier naar school gaat en zijn vrienden heeft en geen ander leven kent. Eiser is, gezien zijn leeftijd, afhankelijk van de psychische toestand van zijn moeder en de mogelijkheden die zij heeft om hem een veilig bestaan te bieden. Alhoewel er blijkens het BMA rapport van 27 augustus 2008, geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij terugkeer, is onzeker of deze veiligheid voor eiser in het land van herkomst bestaat. Vaststaat dat eiseres vanwege haar psychische problemen behandeling behoeft en dat deze, blijkens het BMA-advies van 27 augustus 2008 slechts kan plaatsvinden in Colombo, waar eisers niet vandaan komen. Onzeker is derhalve of eisers zich kunnen handhaven in het land van herkomst. Weliswaar kan eiser als kind, zoals verweerder ook aangeeft, zich aanpassen aan zijn omgeving, maar voorwaarde daarvoor is wel dat hij daarvoor een goede thuisbasis heeft en die is, zoals hiervoor is overwogen, onzeker in het land van herkomst. Daarbij acht de rechtbank van belang dat blijkens het bij het BMA-advies behorende SOS-rapport family support niet aanwezig is in Sri Lanka. Weliswaar is in overweging 3.2 in het kader van de vraag of er sprake is van een medische noodsituatie voor eiseres overwogen dat uit het BMA-advies niet blijkt dat eiseres voor haar behandeling afhankelijk is van family support, maar dit betekent niet dat het ontbreken van family support voor eiser in het kader van de vraag of zijn recht op privé-leven is geschonden, niet toch een rol kan spelen. Voorts moet worden meegewogen dat eiser hier, anders dan de jurisprudentie van het EHRM waar verweerder naar verwijst, zijn privé-leven heeft opgebouwd gedurende grotendeels rechtmatig verblijf in Nederland. Al deze omstandigheden dienen in samenhang beschouwd te worden en beoordeeld te worden in het licht van de voornoemde jurisprudentie van het EHRM waaruit volgt dat de belangen van het kind en dan in het bijzonder de moeilijkheden die het kind zal tegenkomen in het land van herkomst een zware rol dienen te spelen bij de belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat uit het standpunt van verweerder, zoals dat is weergegeven onder rechtsoverweging 4.2., niet valt op te maken dat verweerder deze verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, waarbij alle voornoemde factoren zijn meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de staat in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op eiser.
4.13. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Dat het recht op privé-leven van eiser wordt geschonden, betekent nog niet noodzakelijkerwijs dat ook het recht op privé-leven van eiseres wordt geschonden. Er dient derhalve een aparte belangenafweging plaats te vinden. Ten aanzien van eiseres zijn de volgende belangen gesteld. Eiseres woonde ten tijde van het bestreden besluit al 6,5 jaar in Nederland. Zij heeft psychische problemen. Eiseres stelt dat zij zich niet veilig voelt in Sri Lanka en dat de situatie in Sri Lanka verslechterd is. Ten slotte wijst eiseres op haar sociaal netwerk.
4.14. De rechtbank overweegt dat alle belangen tezamen genomen geen schending van artikel 8 van het EVRM opleveren. De rechtbank komt tot dit oordeel om de volgende redenen. Het feit dat eiseres ten tijde van het besluit 6,5 jaar in Nederland verbleef weegt onvoldoende zwaar. In tegenstelling tot eiser, heeft eiseres het grootste deel van haar leven in Sri Lanka gewoond en kan worden aangenomen dat zij zich daar weer kan vestigen. De psychische problemen van eiseres kunnen gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging. 1 tot en met 3 niet leiden tot het schenden van artikel 8 van het EVRM. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij zich niet veilig voelt in Sri Lanka, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen, namelijk dat niet is onderbouwd in hoeverre eiseres een veilige omgeving nodig heeft. Voorts heeft eiseres niet onderbouwd dat de situatie in Sri Lanka is verslechterd. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiseres hier een sociaal netwerk heeft opgebouwd onvoldoende is om een schending van haar privé-leven aan te nemen. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
5. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ten aanzien van eiser is genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ten aanzien van eiser dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van eiseres verklaart de rechtbank het beroep ongegrond
Bron: rechtspraak.nl
Ik kan me zo voorstellen dat de IND in beroep gaat want deze uitspraak is zeer geschikt in gevallen van in Nederland geboren dan wel getogen kinderen van asielzoekers waarvan de ouders problemen hebben op medisch vlak. Immers zelf in een geval dat BMA geen noodsituatie ziet vindt de rechtbank dat een kind toch extra in bescherming moet worden genomen als het de vraag is of ouders wel goed voor hem kunnen zorgen bij terugkeer. Dit kan ik me zo voorstellen kan ook het geval zijn bij andere moeilijkheden bij terugkeer. Advocaten zou ik dan ook aanraden om deze uitspraak te gebruiken.
Datum uitspraak: 25-06-2010
Datum publicatie: 30-06-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Schending artikel 8 EVRM / recht op privé-leven zoon
Eiseres is een alleenstaande tamilvrouw. Haar zoon, eiser, is nu negen jaar en was twee jaar toen hij naar Nederland kwam. Hij heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond. Ten aanzien van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigde inmenging op het recht op privé-leven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM. In het geval van een kind kan niet vastgehouden worden aan de eis dat de vreemdeling hier zeer langdurig verblijf moet hebben gehad, gezien de jonge leeftijd. Niet valt uit te sluiten dat er, ondanks dat er wellicht nog niet veel jaren zijn verstreken, toch sprake is van schending van het privé-leven. Voorts dient rekening te worden gehouden met het IVRK. De belangen van het kind en dan in het bijzonder de moeilijkheden die het kind zal tegenkomen in het land van herkomst dienen een zware rol te spelen bij de belangenafweging. In dat licht is van belang dat het onzeker is of eisers zich kunnen handhaven in het land van herkomst. Alhoewel er blijkens het BMA-rapport geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij terugkeer, is onzeker of door de psychische toestand van zijn moeder eiser een veilig bestaan in zijn land van herkomst kan hebben. Uit het standpunt van verweerder valt niet op te maken of verweerder ten aanzien van eiser de, naar het oordeel van de rechtbank vereiste, verzwaarde belangenafweging, waarbij alle voornoemde factoren zijn meegewogen, heeft gemaakt.
4.1. Eisers voeren voorts aan dat artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt geschonden. Er is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op privé-leven. Volgens eiseres is er sprake van objectieve belemmeringen om het privé-leven buiten Nederland uit te oefenen, gezien de verslechterde situatie in Sri Lanka en het feit dat Tamils, tot welke bevolkingsgroep eisers behoren, behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Verder is eiseres een alleenstaande vrouw die in het verleden verdacht is van betrokkenheid bij de LTTE. Eiser is nu 9 jaar, was twee jaar toen hij naar Nederland kwam, heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond, spreekt perfect Nederlands, gaat naar de lagere school, heeft vriendjes en gaat naar zwemles. Hij heeft geen enkele herinnering aan Sri Lanka. Daarnaast heeft hij het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond. Aan het belang van het kind dient volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een groot gewicht toe te komen. Verweerder heeft niet draagkrachtig gemotiveerd waarom het belang van het in Nederland opgebouwde sociale netwerk niet zwaarder weegt dan het Nederlands belang, aldus eisers.
4.2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het privé-leven, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn in Nederland. Daartegenover staat het persoonlijk belang van eisers. Afweging van die belangen leidt tot het oordeel dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om het privé-leven buiten Nederland uit te oefenen, nu de asielaanvraag door de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2004 is afgewezen. Voor het aannemen van een schending van het recht op privé-leven dient sprake te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar). Verweerder verwijst hierbij naar het beleid zoals opgenomen in paragraaf B2/10.2.3.1 van de Vc 2000 alsmede de in die paragraaf genoemde uitspraken van het EHRM. Eisers verblijven sinds 23 januari 2002 in Nederland. Aangezien zij niet langdurig in Nederland hebben verbleven, wordt niet op voorhand aangenomen dat sprake is van schending van het privé-leven. Verweerder volgt niet dat eisers in het land van herkomst in een onveilige situatie terecht komen. Bovendien gaat het hier om asielgerelateerde gronden die thans niet ter beoordeling staan. Eiseres kan in het land van herkomst medisch behandeld worden, niet is aangetoond dat zij geen ondersteuning kan krijgen bij de opvoeding van haar zoon. Evenmin is aangetoond dat eiser zich niet kan aanpassen in het land van herkomst. Gelet op zijn jonge leeftijd, mag hij daartoe in staat worden geacht. Evenmin is aangetoond dat de geestelijke gezondheid van eiser daarmee in het geding komt, of dat de geestelijke stabiliteit van eisers alleen afhankelijk zijn van het hier opgebouwde netwerk. Bovendien is niet gebleken dat de sociale contacten van dien aard zijn dat verbreking daarvan leidt tot schending van artikel 8 EVRM, aldus verweerder.
4.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.4. Uit paragraaf B2/10.2.1 van de Vc 2000, voor zover van belang, blijkt dat artikel 8 van het EVRM het recht op een identiteit, persoonlijke ontwikkeling en het recht om relaties aan te gaan en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld beschermt.
[…]
Het EHRM overweegt verder dat in dat licht het totaal aan sociale banden van ingeburgerde vreemdelingen en de samenleving waarin zij leven onderdeel kan zijn van het begrip privé-leven.
4.5. In paragraaf B2/10.2.3 van de Vc 2000 is bepaald dat bij de belangenafweging in het geval van privé-leven het gewicht van de aangegane sociale banden, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegekend en de banden die de vreemdeling met Nederland en het land van herkomst heeft, van belang zijn.
4.6. In paragraaf B2/10.2.3.1 van de Vc 2000, voor zover van belang, is bepaald dat om onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM te vallen sprake dient te zijn van een substantieel gewicht van de aangegane sociale banden. Dit betekent dat voor het aannemen van schending van het privé-leven sprake dient te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar, zie de uitspraken van het EHRM inzake Sisojeva van 16 juni 2005, nr. 14492/03, Shevanova van 15 juni 2006, nr. 58822/00 en Slivenko van 9 oktober 2003, nr. 48321/99) eventueel in combinatie met onzekerheid over de verblijfsstatus (zie de uitspraak van het EHRM inzake Mendizabal van 17 januari 2006, nr. 51431/99).
In de belangenafweging dient in ieder geval te worden betrokken het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan, de verblijfsduur in het gastland en de onzekerheid van de verblijfsstatus.
4.7 In paragraaf B2/10.3 van de Vc 2000, is het volgende bepaald. Artikel 14, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, geeft de bevoegdheid om op aanvraag van de houder of ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen. Deze bevoegheid zal worden gebruikt in alle gevallen waarin de verblijfsbeëindiging van de reguliere verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Als gevolg van de systematiek van de Vw 2000, waarmee een strikte scheiding tussen de verblijfsvergunning regulier en de verblijfsvergunning asiel is beoogd, dient in een asielprocedure, indien verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM wordt beoogd, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier te worden ingediend.
Dit betekent niet dat bij elke reguliere verblijfsbeëindiging ambtshalve zal worden beoordeeld of sprake is van artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke beoordeling vindt slechts plaats in de gevallen waarin expliciet een beroep op dit artikel wordt gedaan, dan wel waar een vreemdeling zelf feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit dit kan worden opgemaakt.
4.8. Niet in geschil is dat er sprake is van inmenging in het recht op privé-leven, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De vraag die voorligt is of deze inmenging ook noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hiervoor dient een belangenafweging plaats te vinden. Nu eiseres zowel ten aanzien van haarzelf alsmede haar zoon een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM, zal de rechtbank allereerst ingaan op de situatie van eiser.
4.9. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat het recht op privé-leven ook inhoudt het recht om relaties aan te gaan. In het arrest Niemietz heeft het EHRM bepaald dat ‘Respect for private life must also comprise to a certain degree the right to establish and develop relationships with other human beings’ (EHRM 16 december 1992, r.o. 29, nr. 13710/88). En in het arrest Slivenko (9 oktober 2003, nr. 48321/99, LJN: AN8189) heeft het EHRM het volgende bepaald:
‘[…] The Court further observes that the case-law has consistently treated the expulsion of long-term residents under the head of “private life” as well as that of “family life”, some importance being attached in this context to the degree of social integration of the persons concerned.
[…]They were thus removed from the country where they had developed, uninterruptedly since birth, the network of personal, social and economic relations that make up the private life of every human being.’
In het arrest Shevanova (15 juni 2006, nr. 58822/00, LJN: AY4283) herhaalde het EHRM nogmaals dat privé-leven bestaat uit persoonlijke, sociale en economische banden (r.o. 66). (zie verder EHRM Sisojeva, 16 juni 2005, nr. 60654/00, LJN: AU0482).
Voorts blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM dat de duur van het verblijf in het gastland een rol speelt. In het arrest Üner (18 oktober 2006, nr. 46410/99, LJN: AZ2407) heeft het EHRM in r.o. 58 het volgende bepaald:
’58. […] Indeed, the rationale behind making the duration of a person’s stay in the host country one of the elements to be taken into account lies in the assumption that the longer a person has been residing in a particular country the stronger his or her ties with that country and the weaker the ties with the country of his or her nationality will be. Seen against that background, it is self-evident that the Court will have regard to the special situation of aliens who have spent most, if not all, their childhood in the host country, were brought up there and received their education there.’
Ten slotte heeft het EHRM in het arrest Khan (EHRM, 12 januari 2010, nr. 47486/06, LJN: BL4175) het volgende bepaald:
‘[…] The Court also recalls that, as Article 8 also protects the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside World and can sometimes embrace aspects of an individual’s social identity, it must be accepted that the totality of social ties between settled migrants such as the applicants and the community in which they are living constitutes part of the concept of “private life” within the meaning of Article 8.
[…]As regards the applicant’s private life, the Court accepts that the applicant has lived most of his life in the United Kingdom, having arrived there at the age of three, and no longer has any real social, cultural or family ties to Pakistan. The applicant has not returned to Pakistan, even for a short visit, and he has no immediate family in Pakistan.’
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit voormelde arresten volgt dat naast de persoonlijke, sociale en economische banden in het land waar verblijf wordt gevraagd, van belang is de binding in het land van herkomst. Daarnaast is van belang de duur van het verblijf in het land waar verblijf wordt gevraagd. De jurisprudentie van het EHRM laat zien dat in het geval van vreemdelingen die als kind naar een land zijn gekomen en die daar een tijd hebben gewoond, dit tijdsverloop meegewogen dient te worden bij de belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het geval van een kind niet vastgehouden worden aan de eis dat de vreemdeling hier zeer langdurig verblijf moet hebben gehad, gezien de jonge leeftijd. Niet valt uit te sluiten dat er, ondanks dat er wellicht nog niet veel jaren zijn verstreken, toch sprake is van schending van het privé-leven. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het arrest Maslov (23 juni 2008, nr. 1638/03, LJN: BD8475). In dit arrest nam het EHRM schending van privé-leven aan, ondanks dat eiser nog geen dertig jaar in het land had verbleven.
4.11. Voorts overweegt de rechtbank dat in het geval van kinderen, rekening moet worden gehouden met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Dit blijkt uit diverse uitspraken van het EHRM. Weliswaar heeft het IVRK geen rechtstreekse werking, maar dit betekent nog niet dat het buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank verwijst in dit verband naar het hiervoor reeds genoemde arrest Maslov. Hierin overweegt het EHRM:
’82. […] The Court’s case law under Article 8 has given consideration to the obligation to have regard to the best interest of the child in various contexts […]It underlined that the best interests and well-being of the children, in particular of the difficulties which any children of the applicant were likely to encounter in the country to which the applicant was to be expelled, was a criterion to be taken into account when assessing whether an expulsion measure was necessary in a democratic society. […] Moreover, the obligation to have regard to the best interest of the child is enshrined in Article 3 of the United Nations Convention on the Rights of the Child (see paragraph 36 above).’
De rechtbank verwijst verder naar de arresten Muskhadzhiyeva (19 januari 2010, nr. 41442/07, LJN: BL9430) en Mayeka (12 oktober 2006, nr. 13178/03, LJN: AZ4343).
4.12. Gezien het voorgaande, acht de rechtbank van belang dat eiser hier ten tijde van het bestreden besluit 6,5 jaar woonde, hij het grootste deel van zijn leven in Nederland woont, hier naar school gaat en zijn vrienden heeft en geen ander leven kent. Eiser is, gezien zijn leeftijd, afhankelijk van de psychische toestand van zijn moeder en de mogelijkheden die zij heeft om hem een veilig bestaan te bieden. Alhoewel er blijkens het BMA rapport van 27 augustus 2008, geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie bij terugkeer, is onzeker of deze veiligheid voor eiser in het land van herkomst bestaat. Vaststaat dat eiseres vanwege haar psychische problemen behandeling behoeft en dat deze, blijkens het BMA-advies van 27 augustus 2008 slechts kan plaatsvinden in Colombo, waar eisers niet vandaan komen. Onzeker is derhalve of eisers zich kunnen handhaven in het land van herkomst. Weliswaar kan eiser als kind, zoals verweerder ook aangeeft, zich aanpassen aan zijn omgeving, maar voorwaarde daarvoor is wel dat hij daarvoor een goede thuisbasis heeft en die is, zoals hiervoor is overwogen, onzeker in het land van herkomst. Daarbij acht de rechtbank van belang dat blijkens het bij het BMA-advies behorende SOS-rapport family support niet aanwezig is in Sri Lanka. Weliswaar is in overweging 3.2 in het kader van de vraag of er sprake is van een medische noodsituatie voor eiseres overwogen dat uit het BMA-advies niet blijkt dat eiseres voor haar behandeling afhankelijk is van family support, maar dit betekent niet dat het ontbreken van family support voor eiser in het kader van de vraag of zijn recht op privé-leven is geschonden, niet toch een rol kan spelen. Voorts moet worden meegewogen dat eiser hier, anders dan de jurisprudentie van het EHRM waar verweerder naar verwijst, zijn privé-leven heeft opgebouwd gedurende grotendeels rechtmatig verblijf in Nederland. Al deze omstandigheden dienen in samenhang beschouwd te worden en beoordeeld te worden in het licht van de voornoemde jurisprudentie van het EHRM waaruit volgt dat de belangen van het kind en dan in het bijzonder de moeilijkheden die het kind zal tegenkomen in het land van herkomst een zware rol dienen te spelen bij de belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat uit het standpunt van verweerder, zoals dat is weergegeven onder rechtsoverweging 4.2., niet valt op te maken dat verweerder deze verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, waarbij alle voornoemde factoren zijn meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de staat in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op eiser.
4.13. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Dat het recht op privé-leven van eiser wordt geschonden, betekent nog niet noodzakelijkerwijs dat ook het recht op privé-leven van eiseres wordt geschonden. Er dient derhalve een aparte belangenafweging plaats te vinden. Ten aanzien van eiseres zijn de volgende belangen gesteld. Eiseres woonde ten tijde van het bestreden besluit al 6,5 jaar in Nederland. Zij heeft psychische problemen. Eiseres stelt dat zij zich niet veilig voelt in Sri Lanka en dat de situatie in Sri Lanka verslechterd is. Ten slotte wijst eiseres op haar sociaal netwerk.
4.14. De rechtbank overweegt dat alle belangen tezamen genomen geen schending van artikel 8 van het EVRM opleveren. De rechtbank komt tot dit oordeel om de volgende redenen. Het feit dat eiseres ten tijde van het besluit 6,5 jaar in Nederland verbleef weegt onvoldoende zwaar. In tegenstelling tot eiser, heeft eiseres het grootste deel van haar leven in Sri Lanka gewoond en kan worden aangenomen dat zij zich daar weer kan vestigen. De psychische problemen van eiseres kunnen gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging. 1 tot en met 3 niet leiden tot het schenden van artikel 8 van het EVRM. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij zich niet veilig voelt in Sri Lanka, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen, namelijk dat niet is onderbouwd in hoeverre eiseres een veilige omgeving nodig heeft. Voorts heeft eiseres niet onderbouwd dat de situatie in Sri Lanka is verslechterd. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiseres hier een sociaal netwerk heeft opgebouwd onvoldoende is om een schending van haar privé-leven aan te nemen. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
5. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ten aanzien van eiser is genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ten aanzien van eiser dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van eiseres verklaart de rechtbank het beroep ongegrond
Bron: rechtspraak.nl
Ik kan me zo voorstellen dat de IND in beroep gaat want deze uitspraak is zeer geschikt in gevallen van in Nederland geboren dan wel getogen kinderen van asielzoekers waarvan de ouders problemen hebben op medisch vlak. Immers zelf in een geval dat BMA geen noodsituatie ziet vindt de rechtbank dat een kind toch extra in bescherming moet worden genomen als het de vraag is of ouders wel goed voor hem kunnen zorgen bij terugkeer. Dit kan ik me zo voorstellen kan ook het geval zijn bij andere moeilijkheden bij terugkeer. Advocaten zou ik dan ook aanraden om deze uitspraak te gebruiken.
Reacties