30 juli 2010

Opvang in speciale gevallen: hier moeder met Aids en baby (uitspraak rechtbank)

LJN: BN2753, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 10 / 12456 en Awb 10 / 12455

Datum uitspraak: 01-06-2010
Datum publicatie: 29-07-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: Besluit tot beëindiging verstrekkingen door het COA. Verhouding tussen de Wet COA en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het COA heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 maart 2007, LJN BA 4652. Beroep gegrond.

15. De rechtbank is met partijen van oordeel dat eiseres ook buiten de in artikel 3 van de Rva geregelde gevallen recht op opvang door verweerder kan hebben. Dit is het geval indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen die tot feitelijke opvang nopen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 28 maart 2007, LJN BA4652 en van
17 juli 2007, LJN BB1431.

16. Eiseres heeft gesteld dat dergelijke zeer bijzondere omstandigheden in dit geval aanwezig zijn en daartoe gewezen op de medische situatie van eiseres, welke is onderbouwd met een medische informatie van dr. P.P. Koopmans en M. Bosch van 20 december 2009. Voorts heeft eiseres gewezen op de zorg die zij heeft voor een jong kind, van thans ongeveer zeven maanden. Zij dient haar kind voldoende voeding en onderdak te bieden, hetgeen buiten de verstrekkingen van het COA niet mogelijk is. Eiseres is voorts emotioneel en psychisch verre van stabiel, de kans dat eiseres decompenseert is groot. Voorts behoeft ook het kind regelmatig medische controle. Voorts betrekt de rechtbank bij de beoordeling dat, zo is niet in geschil, eiseres in Nederland nog een lopende vreemdelingrechtelijke procedure heeft, strekkende tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning op medische gronden.

17. De rechtbank stelt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als hier bedoeld voorop dat de vraag of eiseres bij of krachtens het gestelde in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wellicht aanspraak kan maken op opvang buiten beschouwing dient te blijven. De rechtbank verwijst daartoe naar het bepaalde in artikel 2 van de Wmo, waarin is bepaald dat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Uit deze bepaling leidt de rechtbank af dat niet eerder wordt bezien of in het kader van de Wmo opvang wordt geboden dan nadat vaststaat dat niet krachtens enige andere wettelijke regeling, in dit geval het gestelde bij en krachtens de Wet COA, aanspraak op opvang bestaat. De rechtbank ziet zich in deze opvatting gesterkt door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010, LJN BM0956, in het bijzonder rechtsoverwegingen 4.8.4 en 4.8.5. Voor het overige is niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat eiseres aanspraak kan maken op alternatieve vormen van opvang.

18. Van zeer bijzondere omstandigheden in de hier bedoelde zin kan volgens genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2007 sprake zijn in geval van een acute medische noodsituatie. Ter beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, dient verweerder te beoordelen of de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. Dat hiervan sprake is, behoeft niet aan beëindiging van de verstrekkingen in de weg te staan, indien een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 het intreden van de gevolgen van het achterwege laten van medische behandeling voorkomt.

19. Uit de medische informatie van het BMA van 24 maart 2010 en van dr. P.P. Koopmans en M. Bosch van 20 december 2009 kan worden afgeleid dat eiseres, gedurende de rest van haar leven, medische zorg behoeft. Ook haar kind behoeft regelmatig medische controle. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee genoegzaam komen vast te staan dat zowel eiseres als haar kind medisch noodzakelijke zorg behoeven. Op deze zorg kunnen zij op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Vw 2000, zo valt derhalve aan te nemen, aanspraak maken. Daarmee kan de behoefte aan medische zorg bij eiseres en haar kind op zichzelf genomen niet als zeer bijzondere omstandigheid in de hier bedoelde zin gelden. Deze omstandigheid kan echter als bijkomende omstandigheid wel bijdragen aan de conclusie dat van zeer bijzondere omstandigheden sprake is.

20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft, alle door eiseres gestelde feiten en omstandigheden tezamen genomen, verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007. De rechtbank heeft hierbij - in navolging van de Centrale Raad van Beroep in meergenoemde uitspraak van 19 april 2010 - betrokken dat het EHRM als “the very essence” van het EVRM aanmerkt respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Dit artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging in het privéleven te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook aan het recht op eerbiediging van het privéleven inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborging ervan. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt. Eiseres is reeds gelet op haar medische situatie aan te merken als een kwetsbare persoon als hier bedoeld en heeft voorts, zoals eerder vastgesteld, de zorg over een (jong) kind. Daarbij komt nog dat eiseres weliswaar thans niet legaal in Nederland verblijft, maar dat uit de medische informatie over eiseres in het kader van dit geding genoegzaam is komen vast te staan dat terugkeer van eiseres naar Sierra Leone of Senegal om medische redenen thans niet als een reële mogelijkheid kan worden aangemerkt. De stelling van verweerder dat thans de ontruiming van de door eiseres in gebruik zijnde woonruimte niet aan de orde is kan aan dit oordeel voorts niet afdoen, nu de rechtbank gelet op de uitspraak van de Afdeling van
28 mei 2007 reeds thans is gehouden te beoordelen wat de gevolgen zijn van beëindiging van de opvang door verweerder.

21. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Nu als gevolg van de vernietiging van het bestreden besluit, welk besluit immers mede ertoe strekt de verlening van opvang aan eiseres te beëindigen, eiseres weer in de situatie wordt gebracht dat aan haar opvang wordt geboden, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.


Bron: rechtspraak.nl

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...