ECLI:NL:RBDHA:2014:10928
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 29-08-2014
- Datum publicatie 02-09-2014
- Zaaknummer AWB 14/5096
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Eerder door verweerder geloofwaardig geachte bekering tot het Christendom niet langer geloofwaardig gelet op nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
Volledige toetsing van het bestreden besluit, ondanks het feit dat het om een herhaalde aanvraag gaat. Geen 3 EVRM risico aangenomen bij terugkeer naar Irak vanuit Kirkuk afkomstige Soenniet. - Vindplaatsen Rechtspraak.nl
De geloofwaardigheid van de bekering
2.De
mate van welwillendheid bij de beoordeling van een asielrelaas heeft
een directe relatie met het oordeel van verweerder over de
betrouwbaarheid van degene die het relaas vertelt. Juist omdat vaak
harde bewijzen van de gestelde feiten ontbreken en van de asielzoeker
vaak niet gevergd kan worden deze bewijzen te leveren, komt bij de
beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verhaal ook betekenis toe
aan feiten waaruit kan blijken dat de asielzoeker (op andere onderdelen
dan het relaas zelf) al dan niet betrouwbaar is.
De
door eiser gestelde bekering is naar zijn aard een feit dat niet door
overlegging van bewijsmiddelen kan worden bewezen. Of de bekering wordt
geloofd hangt dus in grote mate af van de beoordeling van de door eiser
hierover afgelegde verklaringen en van de overige gebleken feiten en
omstandigheden die in meer algemene zin iets kunnen zeggen over de
betrouwbaarheid en oprechtheid van eiser
In
het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat
verweerder op goede gronden grote betekenis heeft toegekend aan het feit
dat eiser willens en wetens tegenover verweerder jarenlang en gedurende
meerdere procedures een valse identiteit heeft gebruikt en deze zelfs
met documenten heeft gestaafd en herhaaldelijk de echtheid van die
documenten heeft volgehouden. Een dergelijke handelwijze doet immers
ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van eiser.
Verweerder
heeft bij zijn hernieuwde beoordeling van de geloofwaardigheid van de
door eiser gestelde bekering verder betekenis mogen toekennen aan het
feit dat eiser tijdens het gehoor in september 2013 en derhalve drie
jaar na de doop bij de Koreskerk, maar beperkt en vooral abstract kan
verklaren over zijn huidige geloofsbeleving. Dat de kerk niet bereid is
aan eiser een nieuwe doopakte met daarop de juiste persoonsgegevens te
verstrekken mocht verweerder in dit kader ook ten nadele van eiser
meewegen. Uit de doopakte kan immers blijken wie er gedoopt is en eiser
beschikt feitelijk niet langer over een doopakte met de juiste gegevens.
Eiser stelt dat de weigering van de kerk gebaseerd is op de opvatting
dat het niet relevant is dat op de doopakte onjuiste personalia staan
vermeld, omdat de kern van de doop niets te maken heeft met het
vaststellen van iemands persoonsgegevens. Dit laatste is op zich juist,
maar de rechtbank vraagt zich wel af waarom de kerk, als deze er
inderdaad zo over denkt, dergelijke aktes dan überhaupt nog opmaakt.
Overigens is eisers stelling verder niet onderbouwd, zodat het maar de
vraag is of de weigering van de kerk daadwerkelijk is gebaseerd op de
door eiser aangevoerde grond.
Concluderend
is de rechtbank van oordeel dat er voor verweerder voldoende aanleiding
bestond om zijn eerdere oordeel over de geloofwaardigheid van de
bekering van eiser nog eens kritisch tegen het licht te houden. Gelet op
de gebleken onbetrouwbaarheid van eiser met betrekking tot zijn
gestelde identiteit en gezien het feit dat de aanvullende verklaringen
van eiser over zijn geloofsbeleving niet overtuigen, kon verweerder zich
in het bestreden besluit op het standpunt stellen dat niet langer
geloof wordt gehecht aan de gestelde bekering. Dit standpunt is in het
bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd. De rechtbank merkt hierbij
nog op dat de stelling van eiser ter zitting 'dat hij af en toe wel
moest liegen tegen de IND, want anders sturen ze ons terug' niet bepaald
bijdraagt aan het wegnemen van de (bij verweerder) gerezen twijfel aan
de oprechtheid van eisers verklaringen.
Artikel 3 EVRM
3.Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit de stad Kirkuk en dat hij een Soenniet is. Eiser stelt dat delen van de provincie Kirkuk in handen zijn van IS en dat het terugsturen van welke vreemdeling dan ook in strijd is met artikel 15, aanhef en onder c van de Definitirichtlijn. De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de algemene veiligheidssituatie in Irak en ook in Kirkuk bijzonder zorgelijk en veranderlijk is en dat er onder andere bij gevechten en aanvallen talrijke burgerslachtoffers vallen. Gelet op de zeer strenge criteria die het EHRM hanteert bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Definiterichtlijn, is de rechtbank van oordeel dat bij de huidige stand van zaken niet aan de voorwaarden wordt voldaan om een dergelijke situatie aan te nemen. Bij dit oordeel weegt mee dat op dit moment de stad Kirkuk niet onder controle staat van IS of andere buitengewoon gewelddadige groeperingen.
Eiser
stelt voorts dat hij, uitgaande van de door verweerder ongeloofwaardig
geachte bekering, als Soennitisch Moslim moet worden beschouwd. Hij
loopt bij terugkeer extra risico van diverse kanten en met name van
verschillende aan de overheid gelieerde milities. Er is namelijk sprake
van wraaknemingen op Soennieten en het toedichten aan hen van sympathie
voor IS. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting
onweersproken heeft gesteld dat Soennieten in het landenbeleid voor Irak
niet als kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt. Eiser heeft geen
individuele omstandigheden aangevoerd waaruit kan blijken dat juist hij
bij terugkeer naar Irak en meer in het bijzonder naar Kirkuk een risico
loopt op schending van artikel 3 EVRM. Het enkele feit dat eiser
Soenniet is, is daarvoor niet voldoende. Ook uit de door eiser in het
geding gebrachte stukken kan niet worden afgeleid dat alle Soennieten in
Kirkuk een dergelijk risico lopen.
Gelet
op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in
het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting terecht op het
standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een
asielvergunning wegens het risico van schending van artikel 3 EVRM.
Verweerder is in het verweerschrift en ter zitting in voldoende mate
ingegaan op de door eiser in het geding gebrachte stukken en heeft ook
uit die stukken dit risico niet hoeven afleiden.
Lees hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:10928
Lees hier de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:10928
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten