Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 27-12-2012
2. In de enige grief klagen de vreemdelingen, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor analoge toepassing van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn 2004/38/EG) geen aanleiding bestaat. Aldus heeft de rechtbank, volgens de vreemdelingen, niet onderkend dat zij aannemelijk hebben gemaakt in België reëel en daadwerkelijk verblijf te hebben gehad. Daarbij voeren zij aan dat, alvorens een burger in België een verklaring van inschrijving als burger van de Unie krijgt, aan een aantal voorwaarden dient te zijn voldaan. Zo vindt er een wooncontrole door de Belgische autoriteiten plaats, aldus de vreemdelingen. De staatssecretaris is gehouden op grond van de rechtseenheid binnen de Unie een beslissing van de Belgische autoriteiten te respecteren en te accepteren, aldus de vreemdelingen. In dit kader beroepen de vreemdelingen zich tevens op de verwijzingsuitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2012 in zaken nrs. 201011889/T1/V4 en 201108529/T1/V4, www.raadvanstate.nl.
2.1. Uit artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG volgt dat deze in ieder geval van toepassing is op burgers van de Unie die zich begeven naar of verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, en op hun familieleden die hen begeleiden of zich bij hen voegen.
2.2. Uit de arresten van 7 juli 1992, C-370/90, Surinder Singh, punt 23, (www.curia.europa.eu; hierna: het arrest Singh) en 11 december 2007, C-291/05, Eind, punt 45, (www.curia.europa.eu; hierna: het arrest Eind), volgt dat Richtlijn 2004/38/EG naar analogie van toepassing is indien een burger van de Unie, na verblijf in een andere lidstaat, met een familielid terugkeert naar de lidstaat van zijn nationaliteit.
Verder volgt uit de arresten Singh en Eind dat de ratio van de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG naar analogie is dat een burger van de Unie niet mag worden weerhouden van het uitoefenen van zijn recht van vrij verkeer door de omstandigheid dat hij bij terugkeer naar de lidstaat van zijn nationaliteit gescheiden zou kunnen raken van een familielid met de nationaliteit van een derde land, doordat dit familielid niet gerechtigd zou zijn die lidstaat binnen te komen en daar te verblijven onder voorwaarden die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke krachtens het Unierecht in de andere lidstaat voor dit familielid golden.
2.3. In het arrest Eind is voorts het volgende overwogen: “23 Het recht op gezinshereniging op grond van artikel 10 van verordening nr. 1612/68 geeft de gezinsleden van migrerende werknemers geen eigen recht op vrij verkeer, aangezien deze bepaling rechten verleent aan de migrerende werknemer tot wiens gezin een persoon met de nationaliteit van een derde land behoort (zie, in het kader van artikel 11 van verordening nr. 1612/68, arrest van 30 maart 2006, Mattern en Cikotic, C-10/05, Jurispr. blz. I-3145, punt 25).
2.4 Hieruit volgt dat het recht van een persoon met de nationaliteit van
een derde land die gezinslid is van een communautaire werknemer om zich bij deze werknemer te vestigen, alleen kan worden ingeroepen in de lidstaat waar die werknemer woont.
2.5 In het kader van verordening nr. 1612/68 blijven de gevolgen van de verblijfsvergunning die door de autoriteiten van een lidstaat wordt verstrekt aan een persoon met de nationaliteit van een derde land die gezinslid is van een communautaire werknemer, beperkt tot het grondgebied van die lidstaat.
2.6 Vraag 1, sub a, moet derhalve aldus worden beantwoord dat in geval van terugkeer van een communautaire werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, het gemeenschapsrecht de autoriteiten van die lidstaat niet verplicht om aan de persoon met de nationaliteit van een derde land die gezinslid van die werknemer is, een recht van binnenkomst en verblijf te verlenen, alleen op grond van het feit dat deze persoon in de gastlidstaat waar de werknemer betaald werk heeft verricht, beschikte over een nog geldige verblijfsvergunning, afgegeven op basis van artikel 10 van verordening nr. 1612/68.”
2.4. In paragraaf 4.3 van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende Richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG (COM(2009) 313 definitief) is opgenomen dat, om een onderscheid te kunnen maken tussen een gewoon gebruik van het Unierecht en misbruik, moet worden beoordeeld of de uitoefening van communautaire rechten in een lidstaat vanwaar de burgers van de Unie en hun familieleden terugkeren reëel en daadwerkelijk was. Hoewel de Richtsnoeren niet bindend zijn, bieden zij een handvat bij de uitleg van bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG.
Lees verder in Deel 2
Law blog
Tweet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten