17 januari 2011

Geen uitzetting en dus geen vreemdelingenbewaring van Irakezen mogelijk in verband met interim measures (uitspraak Raad van State)

LJN: BP0524, Raad van State , 201011407/1/V3

Datum uitspraak: 05-01-2011
Datum publicatie: 12-01-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Herziening
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / Irak / interim measure / brief van president EHRM over opschorting uitzetting naar Irak / paragraaf C22/5.4 Vc2000

Bij brief van 22 oktober 2010 heeft de president van het EHRM aan de Nederlandse regering medegedeeld dat het, gelet op het groeiend aantal verzoeken om interim measures van Irakese vreemdelingen en recente berichtgeving over de verslechterende veiligheidssituatie in, onder andere, Bagdad, aangewezen wordt geacht om ten aanzien van elke Irakese vreemdeling die zijn uitzetting naar Bagdad aanvecht, op de voet van "Rule 39", een interim measure te treffen. In een e-mailbericht van 2 november 2010, bevestigd bij brief van 3 november 2010, heeft de president van het EHRM, onder verwijzing naar zijn brief van 22 oktober 2010, aan de Nederlandse regering medegedeeld dat tot 24 november 2010 geen afgewezen asielzoekers naar Bagdad mogen worden uitgezet. Bij brief van 4 november 2010 (Kamerstukken II 2010/2011, 19 637, nr. 1368) heeft de minister, voor zover thans van belang, aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal medegedeeld dat voornoemd besluit van de president van het EHRM van 3 november 2010 is genomen op de voet van "Rule 39" en dat hieraan blijkens de bewoordingen ervan generieke werking moet worden toegekend. De minister heeft in de brief voorts aangegeven dat dergelijke beslissingen juridisch bindend zijn en dat hij daarom heeft besloten de gedwongen terugkeer naar Irak tot 24 november 2010 op te schorten. De minister heeft zich ter zitting van de Afdeling op het standpunt gesteld dat paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 ziet op de situatie dat een vreemdeling na het doorlopen van de nationale procedure een klacht heeft ingediend bij het EHRM, waarbij het EHRM voor de duur van de procedure een op de persoon van de vreemdeling toegespitste "Rule 39" (hierna: interim measure) heeft getroffen. De minister heeft erop gewezen dat de vreemdeling een dergelijke klacht niet heeft ingediend. Het in de brief van 3 november 2010 bevestigde besluit van de president van het EHRM ziet, zo stelt hij, niet op een individuele zaak, maar, bij wijze van uitzondering, op alle afgewezen Irakese asielzoekers die met uitzetting worden bedreigd. Het in paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 neergelegde beleid is volgens de minister niet geschreven en bedoeld voor dergelijke uitzonderlijke en niet voorzienbare situaties. Voorts acht de minister van belang dat dit besluit slechts geldig was tot 24 november 2010 en nadien ook niet is verlengd. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat de vreemdeling onder de reikwijdte van het beleid verwoord in paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 valt en heeft hij de bewaring van de vreemdeling kunnen continueren, aldus de minister. De vreemdeling heeft ter zitting van de Afdeling gesteld dat het voor hem niet mogelijk was om een op zijn persoon toegespitste interim measure te krijgen. Daartoe heeft hij betoogd dat zijn gemachtigde in een vergelijkbare zaak, na 3 november 2010, een verzoek om een interim measure heeft ingediend bij de president van het EHRM. Deze heeft haar daarop medegedeeld dat bij brief van 3 november 2010 reeds een generieke interim measure was getroffen en dat daarom het treffen van een op de persoon van de desbetreffende vreemdeling toegespitste interim measure niet meer nodig was. Daarmee geconfronteerd heeft de minister in die zaak de bewaring van de desbetreffende vreemdeling opgeheven, aldus de vreemdeling. De minister heeft ter zitting van de Afdeling desgevraagd aangegeven aan te nemen dat de bewaring van andere Irakese vreemdelingen, ten aanzien van wie de president van het EHRM een op de persoon toegespitste, eveneens tot 24 november 2010 geldige, interim measure heeft getroffen, wél is opgeheven, maar dit niet met zekerheid te kunnen zeggen. Voorts heeft de minister het betoog van de vreemdeling dat in een vergelijkbare zaak de bewaring van de desbetreffende vreemdeling is opgeheven naar aanleiding van de mededeling van de president van het EHRM dat, gelet op zijn besluit van 3 november 2010, het treffen van een op de persoon van die vreemdeling toegespitste interim measure niet nodig was, niet weersproken. Uit het voorgaande blijkt dat ook indien het in paragraaf C22/5.4 van de Vc 2000 neergelegde beleid zou moeten worden verstaan in de ter zitting door de minister bepleite zin, onvoldoende is komen vast te staan dat de minister ook de bewaring van afgewezen asielzoekers die eveneens tot 24 november 2010 niet naar Bagdad mochten worden uitgezet maar ten aanzien van wie geen naar aanleiding van een door de desbetreffende vreemdeling ingediende klacht op zijn persoon toegespitste interim measure is getroffen, overeenkomstig de door hem gegeven uitleg van voormelde beleidsregel heeft laten voortduren. Gelet op de door de minister verschafte informatie is het aannemelijk te achten dat ook in die gevallen de bewaring veelal is opgeheven. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat uit voormelde brief van de minister niet blijkt van enig voorbehoud met betrekking tot de aan de generieke interim measure te verbinden consequenties voor de voortduring van de bewaring van in bewaring gestelde naar Irak uit te zetten vreemdelingen. Onder die omstandigheden heeft de vreemdeling terecht gesteld dat, gelet op het besluit van de president van het EHRM van 3 november 2010, de bewaring met ingang van die datum had moeten worden opgeheven.

Bron: rechtspraak.nl


Law Blogs
Law blog

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...