Raad van State: WEL zicht op uitzetting naar China (uitspraak)
LJN: BP1950, Raad van State , 201011149/1/V3
Datum uitspraak: 19-01-2011
Datum publicatie: 25-01-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: De minister heeft ter zitting van de Afdeling betoogd dat hem ondanks het feit dat geen enkele Chinese vreemdeling met één van de 17 verstrekte laissez passer kon worden uitgezet, omdat zij zich aan vreemdelingentoezicht hebben onttrokken, nog enige tijd dient te worden gegund. In dat verband heeft de minister gewezen op de diplomatieke inspanningen die worden verricht teneinde de Chinese autoriteiten te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van laissez passer. Zo heeft volgens de minister op 16 juli 2010 een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij vertegenwoordigers van de DT&V met de secretaris van de Chinese ambassade hebben gesproken over de afgifte van laissez passer. Op 1 september 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie met de Chinese ambassadeur gesproken over een nieuwe fase in de samenwerking. Op 28 oktober 2010 heeft de raadadviseur Migratiezaken samen met een medewerker van de DT&V China bezocht waarbij de goede onderlinge relatie werd bevestigd en een aantal aanvragen om een laissez passer onder de aandacht van de Chinese autoriteiten is gebracht. Op 11 november 2010 heeft ten kantore van de DT&V een ambtelijk overleg met de Chinese ambassade plaatsgevonden waarbij is gesproken over het algemene verloop van het laissez passer proces en lopende aanvragen om een laissez passer andermaal onder de aandacht van de Chinese autoriteiten zijn gebracht. Ook toen werden de goede relaties bevestigd.
Voorts heeft de minister ter zitting verklaard dat de afgifte van laissez passer in zijn algemeenheid mede afhankelijk zal zijn van de mate van medewerking van de in bewaring gestelde vreemdeling. Volgens hem is het merendeel van de in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen ongedocumenteerd en kan niet voetstoots ervan worden uitgegaan dat zij volledige en juiste persoonsgegevens hebben verstrekt en daarmee voor de Chinese autoriteiten traceerbaar zijn. Volgens de minister zijn sinds juni 2010 circa 105 aanvragen om verlening van een laissez passer ingediend en waren er slechts acht aanvragen van Chinese vreemdelingen die van enige vorm van documentatie waren voorzien. Drie van die acht aanvragen zijn vijf à zes maanden geleden bij de Chinese autoriteiten ingediend. De overige vijf aanvragen zijn twee à drie maanden geleden ingediend, aldus de minister.
Nu de minister, gelet op hetgeen hij ter zitting heeft uiteengezet als weergegeven onder 2.3.1., nog steeds regelmatig en intensief contact met de Chinese autoriteiten onderhoudt teneinde hen te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van laissez passer, hij afdoende heeft gemotiveerd waardoor de behandeling van de sinds 2010 ingediende laissez passer aanvragen van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen wordt bemoeilijkt en voorts in aanmerking genomen dat het merendeel van de acht laissez passer aanvragen van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen nog vrij recent is, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Dat, naar de rechtbank heeft overwogen, slechts een beperkt aantal van de 17 destijds verstrekte laissez passer is afgegeven binnen een termijn die in geval van een inbewaringstelling als redelijk kan worden aangemerkt en de afgifte van die 17 laissez passer op hetzelfde moment heeft plaatsgevonden, doet daaraan, mede gelet op de onder 2.1 vermelde uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2010, niet af.
Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Voor zover de vreemdeling onvoldoende meewerkt aan het onderzoek, komen de vertraging van het onderzoek en de verlenging van de duur van de bewaring in zoverre voor zijn rekening en risico. Voorts heeft de vreemdeling geen, hem persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de minister het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn thans ontbreekt.
Bron: rechtspaak.nl
Law blog
Datum uitspraak: 19-01-2011
Datum publicatie: 25-01-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: De minister heeft ter zitting van de Afdeling betoogd dat hem ondanks het feit dat geen enkele Chinese vreemdeling met één van de 17 verstrekte laissez passer kon worden uitgezet, omdat zij zich aan vreemdelingentoezicht hebben onttrokken, nog enige tijd dient te worden gegund. In dat verband heeft de minister gewezen op de diplomatieke inspanningen die worden verricht teneinde de Chinese autoriteiten te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van laissez passer. Zo heeft volgens de minister op 16 juli 2010 een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij vertegenwoordigers van de DT&V met de secretaris van de Chinese ambassade hebben gesproken over de afgifte van laissez passer. Op 1 september 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie met de Chinese ambassadeur gesproken over een nieuwe fase in de samenwerking. Op 28 oktober 2010 heeft de raadadviseur Migratiezaken samen met een medewerker van de DT&V China bezocht waarbij de goede onderlinge relatie werd bevestigd en een aantal aanvragen om een laissez passer onder de aandacht van de Chinese autoriteiten is gebracht. Op 11 november 2010 heeft ten kantore van de DT&V een ambtelijk overleg met de Chinese ambassade plaatsgevonden waarbij is gesproken over het algemene verloop van het laissez passer proces en lopende aanvragen om een laissez passer andermaal onder de aandacht van de Chinese autoriteiten zijn gebracht. Ook toen werden de goede relaties bevestigd.
Voorts heeft de minister ter zitting verklaard dat de afgifte van laissez passer in zijn algemeenheid mede afhankelijk zal zijn van de mate van medewerking van de in bewaring gestelde vreemdeling. Volgens hem is het merendeel van de in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen ongedocumenteerd en kan niet voetstoots ervan worden uitgegaan dat zij volledige en juiste persoonsgegevens hebben verstrekt en daarmee voor de Chinese autoriteiten traceerbaar zijn. Volgens de minister zijn sinds juni 2010 circa 105 aanvragen om verlening van een laissez passer ingediend en waren er slechts acht aanvragen van Chinese vreemdelingen die van enige vorm van documentatie waren voorzien. Drie van die acht aanvragen zijn vijf à zes maanden geleden bij de Chinese autoriteiten ingediend. De overige vijf aanvragen zijn twee à drie maanden geleden ingediend, aldus de minister.
Nu de minister, gelet op hetgeen hij ter zitting heeft uiteengezet als weergegeven onder 2.3.1., nog steeds regelmatig en intensief contact met de Chinese autoriteiten onderhoudt teneinde hen te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van laissez passer, hij afdoende heeft gemotiveerd waardoor de behandeling van de sinds 2010 ingediende laissez passer aanvragen van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen wordt bemoeilijkt en voorts in aanmerking genomen dat het merendeel van de acht laissez passer aanvragen van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen nog vrij recent is, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken. Dat, naar de rechtbank heeft overwogen, slechts een beperkt aantal van de 17 destijds verstrekte laissez passer is afgegeven binnen een termijn die in geval van een inbewaringstelling als redelijk kan worden aangemerkt en de afgifte van die 17 laissez passer op hetzelfde moment heeft plaatsgevonden, doet daaraan, mede gelet op de onder 2.1 vermelde uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2010, niet af.
Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Voor zover de vreemdeling onvoldoende meewerkt aan het onderzoek, komen de vertraging van het onderzoek en de verlenging van de duur van de bewaring in zoverre voor zijn rekening en risico. Voorts heeft de vreemdeling geen, hem persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de minister het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn thans ontbreekt.
Bron: rechtspaak.nl
Law blog
Reacties