Wanneer kan het afgeven van documenten door asielzoekers aan hun reisagenten NIET aan hun worden tegengeworpen? (uistpraak rechtbank)
LJN: BP0029, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , Awb 09/40648
Datum uitspraak: 09-12-2010
Datum publicatie: 06-01-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
In het beleid in C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen. Indien de asielzoeker verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent geldt het volgende. Het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De asielzoeker vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de asielzoeker om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het in C4/3.6.3 Vc opgenomen beleid dat, indien de vreemdeling zijn documenten desverlangd aan de reisagent afgeeft, terwijl hij zich bevindt in een land waar hij niet de bescherming van de betreffende autoriteiten kan inroepen, er in beginsel sprake is van een situatie waarin de vreemdeling documenten onder dwang aan de reisagent heeft afgegeven. In het onderhavige geval heeft eiser aangevoerd, en met informatie uit openbare bron onderbouwd, dat in de Verenigde Arabische Emiraten, waar Dubai en Abu Dabi zijn gelegen, geen asielprocedure bestaat, er in dat land geen wetgeving is die voorziet in bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag en er geen bescherming wordt geboden tegen refoulement of terugkeer van een persoon naar een land waar hij voor vervolging te vrezen heeft. Hiermee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij niet de bescherming kon inroepen van de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten. Deze omstandigheid, die ingevolge bovengenoemd beleid van belang is bij de beoordeling of sprake is van het onder dwang afgeven van documenten aan de reisagent, heeft verweerder niet bij de beoordeling betrokken. De enkele overweging dat niet is gebleken van fysieke dwang van de zijde van de reisagent volstaat niet, nu uit voornoemd beleid niet blijkt dat met dwang louter fysieke dwang is bedoeld. Ook de parlementaire geschiedenis bij de Wet Ongedocumenteerden, de voorloper van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De rechtbank is voorts van oordeel, zoals terecht door eiser is betoogd, dat het door verweerder gevoerde beleid bij de beoordeling of de vreemdeling blijkt geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute, slechts vereist dat de vreemdeling gedetailleerde en verifieerbare verklaringen aflegt. Het noemen van vluchtnummers e.d. is geen afzonderlijk vereiste. Met de verklaringen van eiser over zijn reisroute in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor heeft eiser de plaatsen van vertrek, tussenstops en aankomst genoemd, heeft hij aankomst- en vertrekdata genoemd alsmede de namen van de luchtvaartmaatschappijen waarmee hij is gevlogen en de datum en tijdstip van aankomst op de luchthaven (vliegveld). Niet zonder nadere motivering is in te zien waarom met deze door eiser verschafte gegevens zijn reisroute niet is vast te stellen. Het bestreden besluit is ook op dit onderdeel ontoereikend gemotiveerd. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, tegengeworpen. Beroep gegrond.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Reacties