01 december 2009

Beslissing op wrakingsverzoek vreemdelingenrechters (uitspraak wrakingskamer)

LJN: BK4676,President Rechtbank Groningen , 113327/HA RK 09-271 en 113328/HA RK 09-272


Datum uitspraak: 09-11-2009
Datum publicatie: 27-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Wraking omdat de rechter op verzoek van een andere advocaat artikel 6:19 Awb het beroep tegen de eerste maatregelen mede gericht te achten tegen de nieuwe maatregelen heeft toegepast.




Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER

Registratienummers: 113327 HA RK 09-271 en 113328 HA RK 09-272

Datum beslissing: 9 november 2009



Beslissing op de schriftelijke verzoeken van mr. K.R. Verkaart (hierna: verzoeker), advocaat te Rotterdam, tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).


PROCESGANG

Bij brief van 12 oktober 2009 heeft verzoeker het verzoek ingediend tot wraking van mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. M.J.C. Dijkstra.

Bij brieven van 19 oktober 2009 hebben mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek. Daarbij hebben zij schriftelijk hun zienswijze op het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt.

De wrakingsverzoeken zijn door de wrakingskamer gevoegd behandeld ter zitting van 2 november 2009. Verzoeker is aldaar verschenen. Mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra zijn, na voorafgaand bericht, niet verschenen.


OVERWEGINGEN

1. De feiten

1.1 Op 30 september 2009 is aan een twaalftal Somaliërs de maatregel van vreemdelingenbewaring ex artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) opgelegd. Namens deze Somaliërs heeft mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, op 1 oktober 2009 beroep ingesteld tegen deze maatregelen.

1.2 De hiervoor genoemde maatregelen zijn op 9 oktober 2009 opgeheven en aansluitend hernieuwd opgelegd, doch op een andere grondslag, namelijk artikel 59, eerste lid, Vw 2000.

1.3 Mr. Ilahi heeft de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 6:19 Awb het beroep tegen de eerste maatregelen mede gericht te achten tegen de nieuwe maatregelen van 9 oktober 2009.

1.4 Verzoeker heeft namens vijf van de twaalf Somaliërs op 9 oktober 2009 beroep ingesteld tegen de op 9 oktober 2009 opgelegde maatregelen.

1.5 De op 1 oktober 2009 ingediende beroepen – die door de rechtbank zijn aangemerkt als mede gericht tegen de maatregelen van 9 oktober 2009 – zijn, in aanwezigheid van mr. Ilahi, door mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra behandeld ter zitting van 12 oktober 2009.

1.6 Op 12 oktober 2009 heeft de rechtbank verzoeker uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van 19 oktober 2009 van de door hem namens de vijf Somaliërs op 9 oktober 2009 ingestelde beroepen. Later die dag heeft de rechtbank deze uitnodiging, zonder nadere toelichting, schriftelijk geannuleerd.


2. Het standpunt van verzoeker

2.1 De mondelinge behandeling van de beroepen van 9 oktober 2009 is onder verantwoordelijkheid van mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra zonder overleg met verzoeker geannuleerd. Op 12 oktober 2009 heeft verzoeker daarom telefonisch contact gezocht met de griffie van de rechtbank. Dit bracht echter niet de door verzoeker gewenste duidelijkheid. Zo kreeg hij niet te horen wie de behandelend rechter was en kon hij pas op 13 oktober 2009 inhoudelijk te woord worden gestaan. Door deze handelwijze heeft verzoeker niet de gelegenheid gehad zijn op 9 oktober 2009 ingediende beroepen mondeling toe te lichten. Mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra hebben vooringenomenheid getoond door de argumenten die verzoeker dan naar voren had willen brengen bij voorbaat als niet relevant ter zijde te schuiven.

2.2 Anders dan mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra stellen is verzoeker wel ontvankelijk in zijn verzoeken omdat verzoeker en de vijf Somaliërs namens wie hij beroep heeft ingesteld belanghebbenden zijn in deze kwestie.


3. Het standpunt van mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra

3.1 Verzoeker is niet-ontvankelijk in zijn verzoeken omdat de beroepen die verzoeker op 9 oktober 2009 heeft ingediend niet zijn behandeld ter zitting van 12 oktober 2009.

3.2 Van vooringenomenheid is geen sprake omdat artikel 6:19 Awb van openbare orde is en door de rechtbank ambtshalve moet worden toegepast. Dat er door de griffie per abuis uitnodigingen zijn verstuurd voor de zitting van 19 oktober 2009 maakt dat niet anders.


4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.2 De beslissing om de door mr. Ilahi op 1 oktober 2009 ingestelde beroepen mede gericht te achten tegen de maatregelen van 9 oktober 2009 raakt de belangen van verzoeker en de vijf Somaliërs namens wie hij op 9 oktober 2009 beroep heeft ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoeker in casu als partij is aan te merken. Dat de door hem ingestelde beroepen niet op de zitting van 12 oktober 2009 zijn behandeld doet daaraan niet af.

4.3 Omdat voorts niet is gebleken dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 8:16 Awb, is verzoeker derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

4.4 Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt.

4.5 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.

4.6 Mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra hebben de op 1 oktober 2009 door mr. Ilahi ingestelde beroepen op grond van artikel 6:19 Awb aangemerkt als mede te zijn gericht tegen de maatregelen van 9 oktober 2009. Artikel 6:19 Awb is van openbare orde. Dit artikel diende derhalve ambtshalve door mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra te worden toegepast, het stond hen niet vrij anders te beslissen. Reeds daarom kan naar het oordeel van de rechtbank van (een schijn van) vooringenomenheid geen sprake zijn.

4.7 Ook in het feit dat de door verzoeker namens zijn cliënten ingediende beroepen inmiddels buiten zitting uitspraak is gedaan ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Zoals ter zitting ook door verzoeker is erkend vloeide het oordeel in die zaken immers voort uit de eerdere gang van zaken.

4.8 Gelet op het voorgaande zullen de verzoeken tot wraking worden afgewezen.


BESLISSING

De rechtbank:

- wijst de verzoeken tot wraking van mrs. Venema-Dietvorst en Dijkstra af;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Venema-Dietvorst, mr. Dijkstra en de staatssecretaris van Justitie.


Deze beslissing is gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, E.J. Oostdijk en M.W. de Jonge, leden, in tegenwoordigheid van W.A. Jager als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2009.

bron: www.rechtspraak.nl


Waarom loopt de IND bewust het risico op zo'n uitspraak? (uitspraak MK)

LJN: BK4914, Rechtbank 's-Gravenhage , Awb 08/17542


Datum uitspraak: 25-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Zoals ook de Afdeling in haar uitspraak van 14 november 2001 (LJN AD9188) overwoog, zijn partijen, ingevolge de artikelen 8:28, 8:45 en 8:31 van de Awb, in onderling verband gelezen, gehouden aan de recht¬bank de schriftelijke informatie waarom zij verzoekt, te verschaffen. Daarbij past het niet dat een partij weigert inlichtingen te verstrekken omdat zij van mening is dat deze niet van belang zijn voor de beoordeling van het geschil. Nu verweerder heeft geweigerd een deel van de vragen te beantwoorden, moet reeds hierom worden geoordeeld dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en kan de recht¬bank hieruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. De verzochte informatie is van belang voor de beoordeling van het geschil. Gelet op de gemotiveerde betwisting van eiser lag het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de vergunningverlening aan [naam] een ambtelijke misslag is geweest door de gegevens te overleggen die betrekking hebben op de andere medeplegers. Nu verweerder dit, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe, heeft nagelaten, trekt de recht¬bank hieruit de gevolg¬trekking dat de weigering eiser de gevraagde vergunning te verlenen, in strijd is met het gelijkheids¬beginsel. Gelet hierop, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.




Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr.: AWB 08/17542
V-nummer: [nummer]

Inzake: [naam], eiser,
gemachtigde mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,

tegen: de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. C. Brand.


I Procesverloop
1 Eiser, geboren op [dag en maand] 1971, bezit de Syrische nationaliteit. Hij verblijft sinds 6 juni 1995 als vreemdeling in Nederland. Bij brieven van 30 januari 2003 en
21 december 2004 heeft eiser aandacht gevraagd voor zijn schrijnende situatie en verweerder verzocht gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om hem een verblijfsvergunning te verlenen. Op 1 augustus 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verweerder heeft bij besluit van 21 april 2008 het bezwaar ongegrond verklaard en de gevraagde vergunning geweigerd.

2 Op 15 mei 2008 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

4 Aangezien het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig is geweest heeft de rechtbank het onderzoek heropend om nadere inlichtingen in te winnen bij verweerder over de vergunningverlening aan de medeplegers van de gijzeling waarvoor eiser is veroordeeld. Bij brief van 26 juni 2009 heeft verweerder hierop gereageerd. Eiser heeft op 10 juli 2009 op de reactie van verweerder gereageerd.

5 Nadat partijen ermee hebben ingestemd dat de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doet, heeft de rechtbank op 20 oktober 2009 het onderzoek gesloten.

II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.

1.2 Ingevolge artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 worden verleend, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van verweerder de indiening van een asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 noodzakelijk is.

1.3 Ingevolge artikel 8:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, zijn partijen aan wie door de rechtbank is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, verplicht de verlangde inlichtingen te geven.

1.4 Ingevolge artikel 8:45, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden.
Ingevolge artikel 8:45, tweede lid, van de Awb zijn bestuursorganen, ook als zij geen partij zijn, verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te voldoen. Artikel 8:29 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.

1.5 Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank, indien een partij niet voldoen aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.

2 Het bestreden besluit strekt tot weigering eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van schrijnendheid van eisers situatie.

3 In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte geen verblijfsvergunning wegens schrijnende omstandigheden heeft verleend. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind, de omstandigheid dat aan één van de medeplegers van de gijzeling wel een verblijfsvergunning is verleend, de positie van vrouwen in Syrië alsmede de mensenrechtensituatie aldaar, het feit dat eiser in Nederland een eigen bedrijf en een eigen woning heeft. Tevens is van belang dat verweerder, gezien de trage besluitvorming, kennelijk geen groot belang hecht aan het vertrek van eiser en zijn gezin uit Nederland. Eiser heeft tevens een beroep gedaan op
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

4 De rechtbank overweegt het volgende.

4.1 In het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of sprake is van een schrijnende situatie aan de hand van het kader zoals uiteengezet in de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 21 februari 2007 (TK 19 637, nr. 1131).

4.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen betekenis hoeven hechten aan de omstandigheid dat eiser sinds 1995 in Nederland verblijft, hier een eigen bedrijf en een eigen woning heeft. Evenmin komt betekenis toe aan de stelling van eiser dat zijn langdurig verblijf te wijten is aan de trage besluitvorming door verweerder. Immers, volgens het in de brief van 21 februari 2007 uiteengezette kader wordt geen zelfstandige betekenis toegekend aan verblijf langer dan vijf jaar in Nederland. Verblijf van vijf jaar wordt weliswaar als minimum gehanteerd, maar steeds moet daarenboven sprake zijn van bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard.
4.3 Voor zover eiser als bijkomende klemmende reden van humanitaire aard heeft gewezen op zijn psychische problemen, heeft verweerder deze buiten beschouwing mogen laten, nu eiser zijn psychische problemen niet heeft onderbouwd met medische stukken waaruit deze problematiek blijkt.
Het enkele beroep op de mensenrechtensituatie in Syrië, met name waar het de positie van vrouwen betreft, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een bijkomende klemmende reden van humanitaire aard.
Daarnaast bestaat ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, nu verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom de situatie van de kinderen van eiser er niet toe leidt dat sprake is van een schrijnende situatie.

4.4.1 Uit de brief van 21 februari 2007 blijkt dat voorts criminele antecedenten als contra-indicatie worden meegewogen. Zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juli 2007 is eiser door de rechtbank Alkmaar op 10 november 2004 wegens het medeplegen van gijzeling veroordeeld tot 269 dagen gevangenisstraf waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis. Nu sprake is van een contra-indicatie heeft verweerder de vergunning geweigerd.

4.4.2 Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu medeplegers van het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld, eveneens daarvoor zijn veroordeeld en desondanks in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning. Eiser heeft daarbij een medepleger bij naam genoemd, te weten [naam]. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat aspecten die de openbare orde betreffen destijds geen consequenties hebben gehad voor de door eiser genoemde vreemdeling, terwijl dat volgens het toepasselijke beleid wel het geval had moeten zijn. Dat thans van een ambtelijke misslag is gebleken, betekent volgens verweerder niet dat eiser een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.

4.4.3 De rechtbank heeft het voor de beoordeling noodzakelijk geacht verweerder nadere informatie te vragen over de vergunningverlening aan de medeplegers van de gijzeling waarvoor eiser is veroordeeld. Bij brief van 6 maart 2009 heeft de rechtbank de volgende vragen aan verweerder gesteld:
1. Welke vergunningen zijn aan de medeplegers verleend?
2. Om hoeveel verleende vergunningen gaat het?
3. Wat was bij het verlenen van de vergunning bij verweerder bekend omtrent het strafblad van de betreffende vreemdeling en de rol die de betreffende vreemdeling speelde in de gijzeling waarvoor eiser is veroordeeld?
4. Op welke wijze is met de kennis, bedoeld in vraag 3, rekening gehouden en waaruit blijkt dit?
Daarbij heeft de rechtbank verweerder verzocht de beschikkingen waarbij de vergunningen zijn verleend in te zenden, alsmede de minuten die daaraan ten grondslag liggen.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij faxbericht van 26 juni 2009. In deze reactie stelt verweerder dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet verder strekt dan een verwijzing naar de zaak van [naam]. Nu eiser voor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft verwezen naar de zaken van de andere mededaders, ziet verweerder geen grond om de andere zaken bij de beoordeling van het beroep van eiser te betrekken en heeft verweerder zich om die reden op het standpunt gesteld dat hij de inhoudelijke vragen van de rechtbank met betrekking tot de andere mededaders dan [naam] niet hoeft te beantwoorden. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zaak waarnaar eiser in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verwezen niet identiek is aan zijn zaak, aangezien aan [naam] een verblijfsvergunning asiel is verleend die later is omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, terwijl eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en de onderhavige aanvraag betrekking heeft op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder is van mening dat de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan [naam] berust op een ambtelijke misslag. Dit betekent volgens verweerder echter niet dat eiser daar thans een beroep op kan doen.

4.4.4 Zoals ook de Afdeling in haar uitspraak van 14 november 2001 (LJN AD9188) overwoog, zijn partijen, ingevolge de artikelen 8:28, 8:45 en 8:31 van de Awb, in onderling verband gelezen, gehouden aan de recht¬bank de schriftelijke informatie waarom zij verzoekt, te verschaffen. Daarbij past het niet dat een partij weigert inlichtingen te verstrekken omdat zij van mening is dat deze niet van belang zijn voor de beoordeling van het geschil. Nu verweerder heeft geweigerd een deel van de vragen te beantwoorden, moet reeds hierom worden geoordeeld dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan en kan de recht¬bank hieruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
De verzochte informatie is van belang voor de beoordeling van het geschil. Vaststaat dat aan [naam] een vergunning is verleend, ondanks het feit dat hij medepleger is van het feit waarvoor eiser is veroordeeld. Eiser heeft verweerders standpunt, dat sprake is van een ambtelijke misslag die niet hoeft te worden herhaald, gemotiveerd betwist door te stellen dat ook andere medeplegers een vergunning is verleend, ondanks hun veroordelingen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de vergunningverlening aan [naam] een ambtelijke misslag is geweest door de gegevens te overleggen die betrekking hebben op de andere medeplegers. Nu verweerder dit, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe, heeft nagelaten, trekt de recht¬bank hieruit de gevolg¬trekking dat de weigering eiser de gevraagde vergunning te verlenen, in strijd is met het gelijkheids¬beginsel. Gelet hierop, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking.

4.5 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van dit beroep, vastgesteld op € 483,= (1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op de door verweerder gegeven inlichtingen met een waarde per punt van € 322,= en wegingsfactor 1; voor het verschijnen ter zitting wordt geen punt toegekend, nu deze zaak gelijktijdig met het beroep van eiser onder nummer
AWB 08/26508 is behandeld en in die zaak reeds een vergoeding voor het verschijnen ter zitting is toegekend). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.


III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,

recht doende:

1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 483,= en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 19 23 25 892) worden betaald.

5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,= vergoedt.


Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. C. Laukens en
mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Bron: rechtspraak.nl

Wanneer is er ondanks verblijf in het buitenland sprake van ononderbroken verblijf van iemand die een pardonvergunning wil? (uitspraak)

LJN: BK4525,President Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 09/4221, 08/25655

Datum uitspraak: 12-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: RANOV / ononderbroken verblijf / asielaanvraag in ander land / Dublinclaim / gelijkheidsbeginsel / redelijk beleid



Verweerder heeft ter zitting zijn beleid ten aanzien van de voorwaarde van ‘ononderbroken verblijf’ als volgt nader toegelicht. Een Dublinclaim zonder dat de vreemdeling een asielaanvraag in het betreffende Dublinland heeft ingediend, wordt bij een verblijf van korter dan twee weken in beginsel niet tegengeworpen. Indien aan de Dublinclaim een asielaanvraag is verbonden, of er sprake is van verblijf langer dan twee weken, dan wel indien er anderszins indicaties zijn dat de vreemdeling de intentie had zich in het buitenland te vestigen, wordt niet voldaan aan het vereiste van ‘ononderbroken verblijf’. De rechtbank is van oordeel dat indien een vreemdeling een asielaanvraag in een ander land heeft ingediend, verweerder in beginsel kan aannemen dat deze aanvraag is gedaan met de intentie om zich in dat andere land te vestigen. Het is dan aan de vreemdeling om zulks te weerleggen. Geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid met betrekking tot de situatie dat bij een Dublinclaim als gevolg van een verblijf korter dan twee weken wordt gekeken naar de achterliggende omstandigheden van dat verblijf. Betreffend onderscheid ook niet kennelijk onredelijk.

Bron: www.rechtspraak.nl



Beleid voor vestiging van Turkse zelfstandigen wel degelijk verscherpt (uitspraak)

LJN: BK4857, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 07/6601


Datum uitspraak: 26-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 september 2007 inzake Tum en Dari wordt naar het oordeel van de rechtbank andermaal duidelijk dat volgens het Hof onder nieuwe beperkingen in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol, alle nieuwe maatregelen dienen te worden verstaan die tot doel of tot gevolg (cursief: rechtbank) hebben dat de vestiging van Turkse staatsburgers in een lidstaat wordt onderworpen aan restrictievere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit de regels die op de datum van inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol voor de betrokken lidstaat golden. Daarbij wordt benadrukt dat geen enkele nieuwe belemmering wordt ingevoerd (cursief: rechtbank). De rechtbank leidt hieruit af dat nieuwe beperkingen ook in beleidsregels kunnen zijn gelegen. De rechtbank vindt hiervoor tevens steun in de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2009. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat voor de beoordeling of sprake is van een nieuwe beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol, niet slechts bepalend is het criterium dat de voorgenomen bedrijfsactiviteit een positieve bijdrage moet leveren aan de Nederlandse economie, maar ook de in het beleid en bestendige uitvoeringspraktijk gegeven invulling aan dat criterium. Gelet op de door de minister van Economische Zaken verstrekte informatie in diens brieven van 23 januari 2009 en 19 mei 2009 is de rechtbank van oordeel dat voor bedrijven, zoals dat van eiser, de invulling van het criterium dat de voorgenomen bedrijfsactiviteit een positieve bijdrage moet leveren aan de Nederlandse economie, onmiskenbaar veranderd en verscherpt is van aanmoedigingsbeleid in uitsluitingsbeleid. De verwijzing door verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2004 en 20 mei 2005 leidt niet tot een ander oordeel. In deze uitspraken heeft de Afdeling niet beschikt over de door minister van Economische Zaken thans verstrekte informatie over het destijds gevoerde beleid en heeft de hiervoor weergegeven jurisprudentie van het Hof van Justitie geen rol gespeeld. Uit de weergegeven jurisprudentie van de Afdeling leidt de rechtbank bovendien af dat de Afdeling zelf inmiddels ook tot een ander inzicht is gekomen met betrekking tot het doel en de strekking van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.

www.rechtspraak.nl


Zicht op uitzetting naar Somalië (uitspraak)

LJN: BK4854, Rechtbank 's-Gravenhage , 09/39861

Datum uitspraak: 30-11-2009
Datum publicatie: 01-12-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig

Inhoudsindicatie: Bewaring/Somalië/zicht op uitzetting/Memorandum of Understanding/8:29 Awb

Verweerder heeft het MoU met Somaliland overgelegd en een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb. Bij afzonderlijke beslissing heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van het MoU gerechtvaardigd is. Verweerder heeft ter zitting erkend dat Noord-Somalië uit een groter gebied bestaat dan Somaliland en dat de MoU slechts ziet op terugkeer naar Somaliland. Verweerder heeft gesteld dat indien bij presentatie van eiser bij de Somalilandse autoriteiten mocht blijken dat eiser zou behoren terug te keren naar een ander gebied dan Somaliland, bijvoorbeeld Puntland, de uitzetting geen doorgang zal vinden. Gelet op het bovenstaande en gelet op het gestelde in het MoU kan voorshands niet gezegd worden dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Somaliland ontbreekt.

Bron: rechtspraak.nl




Antwoorden op kamervragen over miljoenenclaim leges, kamerstukken over nieuwe asielprocedure en kamervragen over au pairs en Ter Apel

1) 153703 antwoorden kamervragen inzake mogelijke miljoenenclaim wegens een te hoge legesheffing.

http://www.justitie.nl/images/2009Z17764%20mogelijke%20miljoenenclaim%20wegens%20te%20hoge%20legesheffing_17548_tcm34-235624.pdf?cp=34&cs=580




2) 5630409 nota van wijziging inzake het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure (Kamerstuknummer 31 994) en conceptwijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000

http://www.justitie.nl/images/a%20%20wijziging%20van%20de%20vreemdelingen%20wet%202000_17551_tcm34-235626.pdf?cp=34&cs=580

3) Het bericht IND convenant zet au-pairbureaus klem

http://www.justitie.nl/images/2009Z22286%20IND%20convenant%20zet%20au%20pairbureaus%20klem_17539_tcm34-237230.pdf?cp=34&cs=580

4) De verwijdering van een familie uit de vrijheidsbeperkende locatie Ter Apel

http://www.justitie.nl/images/2009Z21905%20de%20verwijdering%20van%20een%20familie%20uit%20de%20vrijheidsbeperkende%20locatie%20Ter%20Apel_17459_tcm34-237225.pdf?cp=34&cs=580

Bron: http://www.justitie.nl/


Kamervragen over documentaire De Poortwachters

Zowel de SP als de PVV hebben kamervragen gesteld:

http://www.justitie.nl/images/2009Z22355%20uitgenodigde%20vluchtelingen_17554_tcm34-237231.pdf?cp=34&cs=580

en

http://www.justitie.nl/images/2009Z22552%20de%20selectie%20van%20vluchtelingen%20door%20de%20UNHCR_17587_tcm34-237232.pdf?cp=34&cs=580





Kamervragen over oud-Nederlander die de Nederlandse nationaliteit wordt geweigerd

2009Z22803
Vragen van het lid Van Velzen (SP) aan de minister van Justitie over de zorgwekkende situatie van de bioloog Van Roosmalen. (Ingezonden 27 november 2009)
1
Is het waar dat de bioloog Marc van Roosmalen, die in 2000 door Time Magazine nog is uitgeroepen tot een van de ‘helden van de planeet’ voor zijn werk in de Braziliaanse Amazone, momenteel niet meer als Nederlands staatsburger wordt gezien? Is het tevens waar dat hij in februari een verzoek heeft gedaan om als Nederlands staatsburger te worden beschouwd? 1)

2
Is het waar dat de heer Van Roosmalen nooit afstand heeft genomen van zijn Nederlands staatsburgerschap? Is het mogelijk dat de heer Van Roosmalen nu als stateloos burger in Nederland verblijft? Zo nee, welke nationaliteit heeft hij nu? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin staat dat iedereen recht heeft op een nationaliteit en niemand willekeurig zijn nationaliteit mag worden ontnomen?

3
Deelt u de mening dat een Braziliaanse aanklacht niet een geldige reden is om de heer Van Roosmalen zijn staatsburgerschap te ontzeggen? Herinnert u zich uw brief over de strafrechtelijke samenwerking met Suriname d.d. 18 november 2009 waarin u heeft gezegd dat een verdachte niet gevrijwaard wordt van strafvervolging door het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit? 2)
Kan daaruit worden geconcludeerd dat een aanklacht dus ook geen reden is om een Nederlandse identiteit te weigeren?

4
Bent u, mede gezien de staat van dienst van de heer Van Roosmalen, bereid met uw Braziliaanse collega te overleggen om te komen tot een bevredigende oplossing voor de ontstane situatie voor de heer Van Roosmalen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

5
Op welke grond wordt de heer Van Roosmalen zijn paspoort geweigerd? Bent u bereid te onderzoeken of u eventueel op humanitaire gronden hem zijn Nederlandse nationaliteit terug kan geven (voor zover hij dit verloren had), aangezien hij zegt in Brazilië in levensgevaar te verkeren?

6
Deelt u de mening dat het vreemd is dat de ambassade wel twee veroordeelde pedofielen aan een noodpaspoort helpt om aan de Braziliaanse justitie te ontkomen, maar niet een onderscheiden bioloog die zich inzet voor het behoud van het regenwoud en de biodiversiteit wil helpen? Zo ja, op welke termijn kan de heer Van Roosmalen een Nederlands paspoort verwachten? Zo nee, waarom niet?

1) Netwerk, 18 november 2009
2) Kamerstuk 20 362, nr. 145

Bron: www.justitie.nl


Geen plek voor asielzoekers in Leiden



Er komt op korte termijn geen nieuw asielzoekerscentrum (AZC) in Leiden. Alle plekken die de gemeente en het centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) hebben onderzocht, zijn om de een of andere reden afgevallen. Dat maakte wethouder Pieter van Woensel (VVD) gisteren bekend. Hij hoopt dat een van de buurgemeenten van Leiden wel ruimte heeft voor een AZC.

'Bijzonder spijtig', noemt wethouder Van Woensel het dat Leiden straks, als de opvang aan de Rijnsburgerweg gesloten wordt, geen AZC meer binnen de gemeentegrenzen heeft. (webmaster: die is al dicht toch?) Leiden is ten slotte 'stad van vluchtelingen' en heeft altijd asielzoekers opgevangen. ,,Maar soms wil je iets wat niet past.''

Wat het vinden van een geschikte plek lastig maakte, was dat het COA asielzoekers niet in hoogbouw wil huisvesten. ,,Om veiligheidsredenen'', zegt woordvoerder Jan-Willem Anholts. ,,Niet voor niets worden in de voormalige zusterflat aan de Rijnsburgerweg alleen de onderste drie verdiepingen gebruikt. Bij ontruimingen heb je te maken met een taalbarrière. En er zijn asielzoekers die bij een brand onder hun bed kruipen, in plaats van te vluchten.''

Laagbouw van een centrum voor ongeveer 450 asielzoekers kost veel ruimte. ,,En die ruimte hebben we in Leiden niet'', aldus de wethouder.

Vier locaties voor een AZC hebben de gemeente en het COA onderzocht. Het voormalige kantoor van offshorebedrijf Heerema aan de Vondellaan was de favoriet van de Leidse gemeenteraad. Maar asielzoekers in een kantoorflat in de buurt van een lpg-tankstation, daar zien gemeente en COA niets in. ,,En dat leidt ook tot een negatief advies van de brandweer én van de milieudienst'', aldus Van Woensel. Bovendien rust op de grond de bestemming 'economische doeleinden'.

Tweee andere plekken - de strook grond tussen de Smaragdlaan en de Rijn aan de Haagse Schouwweg en het grasveld naast de rioolwaterzuivering aan de Voorschoterweg - vielen af omdat daar te weinig ruimte is om 450 asielzoekers in laagbouw te huisvesten. Aan de Haagse Schouwweg zou een AZC ook de plannen voor het Huis van de Sport in de weg zitten.

De Oostvlietpolder zou, gezien de plannen om daar een bedrijventerrein aan te leggen, alleen tijdelijk beschikbaar zijn. ,,Ik heb nog wel onderzocht of daar voor vijf jaar paviljoens geplaatst konden worden, maar de ondergrond is niet geschikt en er is totaal geen infrastructuur'', vertelt Van Woensel.

Van Woensel vindt dat nu de buurgemeenten aan zet zijn. ,,Daar is de ruimte iets minder schaar dan bij ons. Wij gaan de regio Holland Rijnland en de gemeenten Leiderdorp, Katwijk, Voorschoten, Wassenaar, Zoeterwoude en Teylingen heel nadrukkelijk vragen op zoek te gaan naar een geschikte locatie.''

Bron: http://www.leidschdagblad.nl/nieuws/regionaal/leidenenregio/article5504499.ece/Geen-plek-voor-asielzoekers-in-Leiden


Lessen uit de integratie van Zuid-Europeanen


In het essay 'De verleiding' pleit Will Tinnemans voor een integratiebeleid dat migranten verleidt mee te doen aan de samenleving, in plaats van het huidige contraproductieve, op assimilatie gerichte, denken. Het essay is geschreven voor het 20-jarige jubileum van het Lize dat de belangen van Zuid-Europeanen en Kaapverdianen behartigt.

Lize behartigt bij de landelijke overheid de belangen van personen afkomstig uit Bosnië-Herzegovina, Griekenland, Italië, Kaapverdië, Kroatië, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro, Portugal, Servië, Slovenië, Spanje en hun nakomelingen.

De titel van het essay slaat op het pleidooi om (weer) meer aandacht te besteden aan het verleiden van immigranten om te integreren, en daarbij ruimte te laten voor de eigen culturele identiteit; in plaats van de vaak contraproductieve dwang tot assimilatie.

Een deel van zijn pleidooi komt voort uit de ervaringen met Zuid-Europese gastarbeiders; een groep die als zeer geslaagd en door vrijwel iedereen als geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wordt beschouwd. Desalniettemin hebben de meesten van hen de band met het moederland behouden en beheerst een groot deel van de tweede en derde generatie ook nog de taal van hun ouders.
Vertrouwen in rechtsorde
Dit pleidooi zal door sommigen naïef worden genoemd, en staat in ieder geval haaks op de tijdgeest. Tinnemans is echter niet blind voor de knelpunten en problemen rond immigratie en integratie. Zo merkt hij op dat er 'weinig mis is met selectieve immigratie of met het stellen van beperkende voorwaarden aan nieuwkomers in het algemeen en aan import bruiden en bruidegommen in het bijzonder'.
Hij is echter van mening dat het huidige integratiedebat de problemen alleen maar versterkt en dat dat mede versterkt wordt door een gebrek aan vertrouwen in onze democratische rechtsorde. Het overgrote deel van de Marokkanen en Turken van de tweede generatie heeft zich wel laten verleiden tot participatie en doet mee aan alle sectoren in de samenleving. En waar het mis gaat is biedt ons democratische rechtssysteem volgens Tinnemans voldoende mogelijkheden tot correctie.

Wederzijdse angst
Er is dus geen reden om migranten in een uitzonderingspositie te plaatsen. Door dat wel te doen versterk je de polarisatie, maar ook de angst en de frustratie . De angst van Nederlanders voor de onbekende migranten, maar vooral ook de angst en de frustratie van migranten die hier hun leven hebben opgebouwd en nu merken dat ze niet geaccepteerd worden en bang zijn voor de toekomst. Hij geeft twee schrijnende voorbeelden:


Een 70-jarige Spanjaard heeft vele jaren als gastarbeider op een scheepswerf gewerkt en is uiteindelijk afgekeurd op daar opgelopen asbestkanker. Op een beurs over ouderenbeleid komt een Nederlandse vrouw naar hem toe en voegt hem toe: 'Wacht maar op de volgende verkiezingen, we geven jullie allemaal een enkele reis naar huis'.
Een eveneens 70-jarige Italiaan (sinds 1963 in Nederland!) vertelde Tinnemans dat hij voor de zekerheid nooit zijn Italiaanse paspoort zal inleveren. 'Ik wil de garantie hebben dat ik ergens naar toe kan, als ze zeggen jij hoort hier niet!'

Kern van het betoog van Tinnemans is : Biedt immigranten de faciliteiten om volwaardig deel te nemen aan de samenleving en verleid ze om er gebruik van te maken. Pas voor de rest gewoon de wet toe, zonder aanzien des persoons. Zijn betoog oogstte applaus op het symposium dat het Lize naar aanleiding van haar 20-jarig jubileum organiseerde. Het applaus kwam niet alleen van de vele aanwezige Zuid-Europeanen en Kaapverdianen, maar ook van wetenschappers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Naast een visie op integratie bevat het essay van de geschiedenis van Zuideuropese gastabeiders en Kaapverdianen in Nederland.

'De verleiding; lessen uit de succesvolle integratie van Zuid-Europese immigranten' is kosteloos te bestellen via info@lize.nl o.v.v. 'De verleiding' en uw adresgegevens.

Bron: http://www.wereldjournalisten.nl/artikel/2009/11/30/lessen_uit_integratie/


Nou denk ik dat de integratie van Europeanen wat makkelijker gaat dan wanneer mensen in hun eigen land hebben geleerd dat Christenen ongelovige honden zijn en Westerse vrouwen allemaal hoeren. Hierdoor zullen zelfs de meest welwillende immigranten toch kritisch kijken naar de Nederlandse samenleving en zich afvragen of bij "Nederlands" gedrag niet de eigen normen en waarden worden geschonden en of wat meer terughoudendheid op het gebied van integratie gewenst is.

Bron: http://www.wereldjournalisten.nl/artikel/2009/11/30/lessen_uit_integratie/

Kijk daar heb je een leuke nieuwe Nederlander

Kent u de uitdrukking ’of hoe je ze ook wilt noemen’. In mijn lijst van meest irritante Nederlandse termen spant deze de kroon.

De mensen die het integratiedebat volgen, weten waar het om gaat. Namelijk hoe je etnische minderheden moet benoemen. ’Nieuwe Nederlanders’ is nu door de minister van integratie officieel gekozen in plaats van allochtonen. Ja, waarom eigenlijk? Omdat allochtonen een negatieve lading had gekregen sinds die term was ingevoerd begin jaren negentig. Want in de tussentijd is het woord steeds meer gebruikt om een tegenstelling te benadrukken, met autochtonen. Wij en zij dus. In de jaren tachtig heetten allochtonen in minderheidsnota ’etnische minderheden’. ’Gastarbeiders’ werd gebezigd in de jaren zeventig.

Lees hier verder in : Trouw


Azerbeidzjaans gezin kan toch blijven

RAALTE/DEDEMSVAART - Moeder Nana (37) en haar twee kinderen hebben van de IND (Immigratie en Naturalisatie Dienst) een voorlopige verblijfsvergunning gekregen voor de duur van 1 jaar.

Per 1 januari 2010 zou de noodfinanciering van de gemeente Raalte aan het gezin stoppen. Door de tijdelijke verblijfsvergunning zijn de zorgen om uitzetting of het dakloos worden van de familie afgewimpeld.

De IND besloot tot het verstrekken van een verblijfsvergunning nadat duidelijk werd dat de slepende zaak (het gezin is al acht jaar in Nederland) wel erg lang duurt, en er nauwelijks uitzicht is op spoedige terugkeer naar het land van herkomst, Azerbeidzjan.

,,Heel blij'', bestempelt Joost van der Vliet de reactie van het gezin. Van der Vliet van Raalter stichting HODA (Humanitaire Opvang Dakloze Asielzoekers) begeleidt het gezin al sinds 2005, toen de familie uit het AZC Raalte werd gezet.

Niet alleen blijdschap op de dag van het goede nieuws. De vreugde van het 'verlossende telefoontje' van de IND werd getemperd doordat Nana diezelfde dag per ambulance naar het Zwolse Sophiaziekenhuis moest worden gebracht met een acute hernia. Een scan-uitslag moet uitwijzen of zij aan die hernia geopereerd moet worden. Inmiddels is Nana wel weer 'thuis' in Dedemsvaart, waar het gezin tijdelijk verblijft bij familie, in afwachting van de uitslag uit het ziekenhuis.

Voor de vader van het gezin, de 37-jarige Elshan, die formeel wel een mogelijkheid werd geboden terug te keren naar Azerbeidzjan wegens zijn Azeri-afkomst, wordt nu een 'aangehaakte' verblijfsvergunning aangevraagd in verband met gezinsbehoud.

Het zal nog weken duren voordat moeder Nana en haar kinderen Robert (14) en Karen (7) een verblijfspasje daadwerkelijk hebben, waarmee zij bij de sociale dienst een uitkering kunnen ontvangen en een eigen woning kunnen aanvragen. Hun advocaat Ronald Nijholt uit Emmen probeert het gezin in een OC (Orientatie Centrum) of AZC (Asielzoekerscentrum) geplaatst te krijgen, zodat zij in deze 'tussenperiode' in ieder geval verzekerd zijn van woon- en leefzorg.

Na dat eerste jaar volgt bijna automatisch een verlenging van de verblijfsvergunning, waarschijnlijk dan voor 3 jaar. Daarna komt een permanente verblijfsvergunning in zicht, waarmee de mensen in aanmerking komen voor een Nederlands paspoort

Bron: http://www.destentor.nl/regio/salland/5866013/Azerbeidzjaans-gezin-kan-toch-blijven.ece

Misschien moeten nieuwe inwoners bij het krijgen van een verblijfsvergunning niet nadrukkelijk op die uitkering worden gewezen maar op de plicht om bij te dragen aan de maatschappij waar ze deel van uit zijn gaan maken.


De Raad van State over het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij uizetten naar Griekenland (uitspraak)

LJN: BK4678, Raad van State , 200905898/1/V3

Datum uitspraak: 25-11-2009
Datum publicatie: 27-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep


Inhoudsindicatie: Mede onder verwijzing naar de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008 in zaak nr. 32733/08, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2009/41), overweegt de Afdeling dat de vreemdeling deze klacht in beginsel bij de Griekse autoriteiten naar voren dient te brengen.
Overigens geven de door de vreemdeling ingeroepen richtlijnen, anders dan hij betoogt, op zichzelf noch in samenhang met de Verordening of met voornoemd beleid, grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet meer op het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou mogen beroepen, indien deze richtlijnen door Griekenland niet ten volle worden nageleefd. Dit is eerst anders indien sprake is van zodanige gebreken dat, mede in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, concrete aanwijzingen bestaan dat hij hierdoor na overdracht in een positie komt die strijd oplevert met de met name in het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM vervatte refoulementverboden, terwijl voor hem niet de gelegenheid bestaat hiertegen een effectief rechtsmiddel aan te wenden. De vreemdeling heeft dit met de door hem ingeroepen algemene informatie niet aannemelijk gemaakt.





Vingerafdrukken afvijlen (door asielzoeker) voldoende reden voor inbewaringstelling (uitspraak Raad van State)

LJN: BK4688, Raad van State , 200907722/1/V3

Datum uitspraak: 18-11-2009
Datum publicatie: 27-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft terecht overwogen dat de eerdere problemen bij het vervaardigen van een dactyloscopisch signalement zijn toe te rekenen aan de vreemdeling. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de staatssecretaris hieruit heeft mogen afleiden dat een verblijf in een ander land wordt verzwegen en dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Door het frustreren van het afnemen van vingerafdrukken en daarmee van de vaststelling van de identiteit werpt de vreemdeling immers een belemmering op om te worden uitgezet. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris terecht aan de inbewaringstelling ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd.




Uitspraak

200907722/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2009

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 1 oktober 2009 in zaak nr. 09/33530 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.


1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, van de Vw 2000, in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de maatregel, waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd, met redenen omkleed.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vorderen indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken en indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.

2.2. De bewaring berust volgens het besluit van 15 september 2009 op de volgende gronden:
"Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat betrokkene
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000;
- zich bedient van een of meerdere aliassen;
- de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd door de huid van zijn vingers te beschadigen."

2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang en in hoger beroep onbestreden, overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte aan dit besluit ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000.
Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting te kennen gegeven dat aan het besluit niet langer ten grondslag wordt gelegd dat de vreemdeling zich bedient van een of meerdere aliassen, aldus de rechtbank.

2.3.1. Vervolgens heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat op 7 april 2009 en 26 mei 2009 tevergeefs is getracht een dactyloscopisch signalement te vervaardigen van de vreemdeling en dat op 26 mei 2009 aan hem een bijzondere aanwijzing is gegeven om zich te onthouden van activiteiten die zijn vingertoppen nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Op 11 augustus 2009 is het gelukt een dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Bij invoering van dit signalement in het Eurodac-systeem bleek dat de vreemdeling eerder in Italië heeft verbleven. Gelet hierop en aangezien hij geen verklaring heeft gegeven voor de toestand van zijn vingertoppen is het aannemelijk dat de eerdere problemen bij het vervaardigen van een dactyloscopisch signalement zijn toe te rekenen aan de vreemdeling, aldus de rechtbank.

2.3.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de staatssecretaris hieruit heeft mogen afleiden dat het vermoeden bestaat dat het verblijf van de vreemdeling in een andere lidstaat wordt verzwegen en dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daarom aan de bewaring ten grondslag kunnen leggen dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd.

2.4. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen als hiervoor onder 2.3.2. weergegeven, heeft miskend dat de aanleiding voor de inbewaringstelling is gelegen in het frustreren van het afnemen van vingerafdrukken en niet zozeer in de vrees voor onttrekking aan de uitzetting en dat de grond, de frustratie van het vaststellen van de identiteit, onvoldoende is om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

2.4.1. Deze grief faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen, als hiervoor onder 2.3.1. weergegeven. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de staatssecretaris hieruit heeft mogen afleiden dat een verblijf in een ander land wordt verzwegen en dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Door het frustreren van het afnemen van vingerafdrukken en daarmee van de vaststelling van de identiteit werpt de vreemdeling immers een belemmering op om te worden uitgezet. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris terecht aan de inbewaringstelling ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd.

2.5. Hetgeen in de grieven 1 en 2 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat de grieven geen vragen opwerpen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.


Bron: www.rechtspraak.nl


Eindelijk uitspraak van de Raad van State over het inkomensvereiste bij gezinshereniging

LJN: BK4686, Raad van State , 200808437/1/V2


Datum uitspraak: 20-11-2009
Datum publicatie: 27-11-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: In richtlijn 2003/86/EG worden de grenzen voor de vaststelling van de voorwaarden waaronder wordt voldaan aan het vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten bepaald door het uit de tekst van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, voortvloeiende doel van dat vereiste, namelijk om te voorkomen dat een onderdaan van een derde land ten laste komt van het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In het Nederlandse stelsel wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 niet eerder verleend dan met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voor verlening daarvan voldoet. Volgens paragaaf B1/2.1.3.1 van de Vc 2000 wordt deze verblijfsvergunning bovendien verleend met een geldigheidsduur van een jaar. Dit betekent dat de periode waarover de vreemdeling dan wel de hoofdpersoon ingevolge artikel 3.75 van het Vb 2000 dient aan te tonen dat hij beschikt over middelen van bestaan, te weten een jaar of - indien reeds gedurende een ononderbroken periode van drie jaren middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven - zes maanden, nimmer langer is dan de duur van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op grond van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Derhalve blijven de in artikel 3.75 van het Vb 2000 neergelegde voorwaarden binnen de grenzen die voortvloeien uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG en wordt met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 de afgifte van een verblijfsvergunning dan ook niet meer bemoeilijkt dan in dit verband op grond van richtlijn 2003/86/EG is toegestaan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 een onjuiste uitleg is gegeven aan het in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG gehanteerde vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten.


Adverteren bij Daisycon


Uitspraak

200808437/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2009

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 23 oktober 2008 in zaak nr. 07/36627 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de minister van Buitenlandse Zaken.


1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2005 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.


2. Overwegingen

2.1 Voor een verblijf van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Met het oog hierop pleegt de minister een aanvraag om verlening van een mvv te beoordelen aan de hand van dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning.

2.2. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: richtlijn 2003/86/EG) laat deze richtlijn de mogelijkheid van lidstaten om gunstiger bepalingen vast te stellen of te handhaven onverlet.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend, verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.

Bij besluit van 29 september 2004 (Stb. 2004, 496), in werking getreden op 1 november 2004, is het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) gewijzigd onder meer in verband met de implementatie van richtlijn 2003/86/EG.

2.3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven (hierna: de hoofdpersoon), niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Ingevolge het derde lid, eerste volzin, zijn in afwijking van het eerste lid middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet. Ingevolge artikel 3.57 van het Vb 2000, voor zover thans van belang, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, verleend voor ten hoogste één jaar.
Volgens paragraaf B1/2.1.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals die ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur bij verlening ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vb 2000 mogelijk is.

2.4. De minister klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 een onjuiste uitleg is gegeven aan het in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG gehanteerde vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten. Hiertoe voert de minister, samengevat weergegeven, aan dat richtlijn 2003/86/EG aan de lidstaten heeft overgelaten om te bepalen wat onder dat vereiste dient te worden verstaan. Nu de uit artikel 3.75 van het Vb 2000 voortvloeiende voorwaarden ertoe strekken zoveel als mogelijk te voorkomen dat een beroep moet worden gedaan op het sociale stelsel in Nederland, gaan deze voorwaarden niet verder dan hetgeen in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG is bepaald. Uit de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 22 februari 2008 in zaak nr. 07/31192 (hierna: de uitspraak van 22 februari 2008) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 10 april 2008 in zaak nr. C-398/06 (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk der Nederlanden; JV 2008/223; hierna: het arrest van 10 april 2008), waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd, kan evenmin worden afgeleid dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG onjuist is geïmplementeerd in het nationale recht, aldus de minister.

2.5. De rechtbank heeft in het licht van de uitspraak van 22 februari 2008 en het arrest van 10 april 2008 overwogen dat de minister ook in het geval van de vreemdeling met het stellen van de eis als bedoeld in artikel 3.75, eerste en derde lid, van het Vb 2000, dat de arbeid van de partner van de hoofdpersoon ten tijde van de beoordeling van de aanvraag nog aantoonbaar één jaar dan wel zes maanden beschikbaar is, een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium "stabiele en regelmatige inkomsten" als bedoeld in richtlijn 2003/86/EG. Het vereiste, zoals gesteld in de nationale regelgeving, gaat dan ook verder dan hetgeen in die richtlijn is bepaald en bemoeilijkt zodoende de afgifte van verblijfsvergunningen. Bijgevolg is dit vereiste in strijd met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG. Het standpunt van de minister, dat de lidstaten op grond van deze bepaling ruimte hebben om op eigen wijze invulling te geven aan genoemd inkomensbegrip, daaronder begrepen op negatieve wijze kunnen afwijken van genoemd begrip, kan de rechtbank gelet op de gedachte van een eenduidige uitleg van gemeenschapsbepalingen en hetgeen is bepaald in artikel 3, vijfde lid, van richtlijn 2003/86/EG, namelijk dat in gunstige zin kan worden afgeweken, dan ook niet volgen, aldus de rechtbank.

2.6. In de uitspraak van 22 februari 2008 is overwogen dat, samengevat weergegeven, met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 het vereiste van vaste en regelmatige inkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: richtlijn 2003/109/EG) onjuist is geïmplementeerd. Bij uitspraak van 5 december 2008 in zaak nr. 200802115/1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van 22 februari 2008 gegrond verklaard en deze uitspraak vernietigd. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de in artikel 3.75 van het Vb 2000 neergelegde vereisten, die slechts gelden bij een besluit over de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd terwijl het niet voldoen aan deze vereisten in de Vw 2000 niet als grond voor intrekking is genoemd, niet kennelijk onevenredig zijn aan het belang van de Nederlandse overheid om het risico dat een onderdaan van een derde land ten laste komt van het stelsel van sociale bijstand zoveel mogelijk te beperken. Hiermee wordt ook niet het nuttig effect aan richtlijn 2003/109/EG ontnomen voor de categorie onderdanen van derde landen met een langdurig arbeidsverleden op basis van tijdelijke dienstbetrekkingen, uitzend- of oproepcontracten. De uitspraak van 22 februari 2008 biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat het vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten als bedoeld in richtlijn 2003/86/EG onjuist is geïmplementeerd in het nationale recht.

2.7. In het arrest van 10 april 2008 heeft het Hof overwogen dat door van aanvragers van een verblijfsvergunning te verlangen dat zij stelselmatig het bezit van toereikende middelen van bestaan voor een verblijf van ten minste een jaar bewijzen, zulks overigens ongeacht de werkelijke duur van het verblijf, een voorwaarde wordt gesteld die kennelijk onevenredig is aan het rechtmatige belang dat de lidstaten erbij hebben dat de begunstigden van het verblijfsrecht geen onredelijke belasting voor de openbare middelen worden. Dit vereiste gaat verder dan hetgeen richtlijn 90/364/EEG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht en richtlijn 90/365/EEG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht van werknemers en zelfstandigen die hun beroepswerkzaamheid hebben beëindigd (hierna: richtlijnen 90/364/EEG en 90/365/EEG) bepalen en bemoeilijkt de afgifte van verblijfsvergunningen. Bijgevolg is dit vereiste in strijd met artikel 9, eerste en derde lid, van richtlijn 68/360/EEG van de Raad van de Europese Unie van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en hun familie binnen de Gemeenschap.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van richtlijn 90/364/EEG, voor zover thans van belang, kennen de lidstaten het verblijfsrecht toe aan onderdanen van de lidstaten die dit recht niet bezitten op grond van andere bepalingen van het gemeenschapsrecht alsmede aan hun familieleden, mits zij over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van richtlijn 90/365/EEG, voor zover thans van belang, kennen de lidstaten het verblijfsrecht toe aan iedere onderdaan van een lidstaat die in de Gemeenschap als werknemer of als zelfstandige een beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, alsmede aan zijn familieleden, mits hij een invaliditeitsuitkering, vervroegd pensioen of een ouderdomsuitkering, dan wel een uitkering van de arbeidsongevallen- of beroepsziektenverzekering ontvangt waarvan het bedrag toereikend is om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komen. Voor zover uit het arrest van 10 april 2008 al een communautaire definitie van de uit deze bepalingen voortvloeiende vereisten zou kunnen worden afgeleid, volgt daaruit nog niet dat die definitie moet worden geacht van overeenkomstige toepassing te zijn op het voor derdelanders en hun gezinsleden geldende vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG. De rechtbank heeft in het arrest van 10 april 2008 dan ook ten onrechte grond gezien voor haar oordeel dat richtlijn 2003/86/EG voor wat betreft het vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten onjuist is geïmplementeerd in het nationale recht.

2.8. Uit het arrest van het Hof van 6 februari 2003 in zaak nr. C-245/00, Jur. 2003, p. I-1251, Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten tegen Nederlandse Omroep Stichting (NJ 2006, 374; hierna: het arrest van 6 februari 2003), volgt dat met het oog op de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht en het beginsel van gelijke behandeling, als algemene regel dient te gelden dat de termen van een gemeenschapsrechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling. Hoewel dit ook geldt bij gebreke van een communautaire definitie van een bepaald begrip, is het daarbij evenwel aan de lidstaten om op hun grondgebied de meest relevante criteria vast te stellen om er binnen de door het gemeenschapsrecht en in het bijzonder de desbetreffende regeling gestelde grenzen voor te zorgen dat het communautaire begrip wordt geëerbiedigd, aldus het arrest van 6 februari 2003.

2.8.1. Aangezien richtlijn 2003/86/EG de invulling van het vereiste stabiele en regelmatige inkomsten niet expliciet heeft overgelaten aan de lidstaten, dient dit vereiste, zoals uit het arrest van 6 februari 2003 volgt, autonoom te worden uitgelegd. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, noch in enige andere bepaling van richtlijn 2003/86/EG is echter bepaald welke uitleg aan dit vereiste dient worden gegeven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van richtlijn 2003/86/EG (bijvoorbeeld raadsdocumenten 5682/01 van 31 januari 2001, p. 17, 7144/01 van 23 maart 2001, p. 12, 7612/01 van 11 april 2001, p. 11, 8491/01 van 10 mei 2001, p. 13 en 11330/01 van 2 augustus 2001, p. 5; www.consilium.europa.eu) blijkt in dit verband dat, bij de bespreking van de voorstellen van de richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Raad van de Europese Unie, de lidstaten verschillende voorstellen hebben gedaan ter invulling van het inkomensvereiste. Nu geen van deze voorstellen is opgenomen in de definitieve tekst van richtlijn 2003/86/EG, moet worden aangenomen dat op dit punt door de lidstaten geen overeenstemming kon worden bereikt en met het ontbreken van een uitleg van het vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten in richtlijn 2003/86/EG bewust is afgezien van een communautaire definitie van dit vereiste. Onder deze omstandigheden is het, zoals uit het arrest van 6 februari 2003 volgt, derhalve aan de lidstaten om, binnen de in richtlijn 2003/86/EG gestelde grenzen, de voorwaarden te stellen waaronder wordt voldaan aan het in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, gestelde vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten. Van een minder gunstige nationale bepaling, die ingevolge het bepaalde in artikel 3, vijfde lid, van richtlijn 2003/86/EG niet zou zijn toegestaan, is in dit geval dan ook geen sprake.

2.8.2. In richtlijn 2003/86/EG worden de grenzen voor de vaststelling van de voorwaarden waaronder wordt voldaan aan het vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten bepaald door het uit de tekst van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, voortvloeiende doel van dat vereiste, namelijk om te voorkomen dat een onderdaan van een derde land ten laste komt van het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In het Nederlandse stelsel wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 niet eerder verleend dan met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voor verlening daarvan voldoet. Volgens paragaaf B1/2.1.3.1 van de Vc 2000 wordt deze verblijfsvergunning bovendien verleend met een geldigheidsduur van een jaar. Dit betekent dat de periode waarover de vreemdeling dan wel de hoofdpersoon ingevolge artikel 3.75 van het Vb 2000 dient aan te tonen dat hij beschikt over middelen van bestaan, te weten een jaar of - indien reeds gedurende een ononderbroken periode van drie jaren middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven - zes maanden, nimmer langer is dan de duur van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op grond van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Derhalve blijven de in artikel 3.75 van het Vb 2000 neergelegde voorwaarden binnen de grenzen die voortvloeien uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG en wordt met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 de afgifte van een verblijfsvergunning dan ook niet meer bemoeilijkt dan in dit verband op grond van richtlijn 2003/86/EG is toegestaan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat met het bepaalde in artikel 3.75 van het Vb 2000 een onjuiste uitleg is gegeven aan het in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG gehanteerde vereiste van stabiele en regelmatige inkomsten. De grief slaagt.

2.9. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.10. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 23 oktober 2008 in zaak nr. 07/36627;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.


Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van Staat.


w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Walcott-Oliai
ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009

Bron: www.rechtspraak.nl


Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...