Iemand uit Derde-land woont hier samen met Europeaan en het gaat uit (deel1)

De IND gaf het volgende antwoord op de vraag of iemand die samenwoonde met een EU-burger in aanmerking kon komen voor voortgezet verblijf:

“Mocht de relatie van uw cliënt niet gestoeld zijn op huwelijk of
geregistreerd partnerschap, dan vervalt het verblijfsrecht als
gemeenschapsonderdaan bij beëindiging van de relatie. Aangezien bewijs
van rechtmatig verblijf op grond van het Europees gemeenschapsrecht
echter niet hetzelfde is als een reguliere verblijfsvergunning, kan
geen wijziging van het verblijfsdoel worden aangevraagd. Wanneer uw
cliënt zijn of haar verblijf in Nederland wil continueren zal een
eerst aanvraag van een reguliere verblijfsvergunning moeten worden
gedaan. Hiervoor is een geldig verblijfsdoel noodzakelijk. Voortgezet
verblijf, dat kan volgen op een periode van vijf jaar verblijf met een
verblijfsvergunning met een sociaal doel, behoort daarbij niet tot de
mogelijkheden.”

Ik kan dat niet volgen.

Primair: Verblijfsrecht vervalt niet door beeindigen relatie als er sprake was van duurzame relatie (art 8:15 Vb)

1.1
Volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158; hierna: de richtlijn), voor zover thans van belang, vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht binnenkomst en verblijf van de partner met wie de Unieburger een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.

Omdat er niets over samenwoners zonder huwelijk of geregisteerd partnerschap (vanaf hier: samenwoners-relatie) wordt gezegd behalve dat die intentie tot vergemakkelijken kan iemand in zo’n situatie geen rechtstreeks beroep op de Richtlijn doen.

De rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht overweegt in haar uitspraak van 21 februari 2012, AWB 11/11456, LJN: BV7041 het volgende:

“Volgens artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn 2004/38/EG), leiden scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), onverminderd het bepaalde in de tweede alinea, niet tot verlies van het verblijfsrecht van de familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan één jaar in het gastland.

Eiser stelt dat hij op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG in aanmerking komt voor voortgezet verblijf, althans dat verweerder dit nader had moeten onderzoeken. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het door eiser ingeroepen artikelonderdeel is van toepassing op beëindiging van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De lidstaten zijn niet verplicht dit artikelonderdeel overeenkomstig toe te passen op de beëindiging van een relatie tussen een derdelander en een Unieburger indien geen sprake is geweest van een geregistreerd partnerschap. Verweerder heeft ter zitting van 27 september 2011 dan ook terecht, zij het ongemotiveerd, opgemerkt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG.”

1.2
Echter Nederland is bij het opnemen van Richtlijn 2004/38 in het nationaal recht verder gegaan dan strikt noodzakelijk was en heeft mensen met een duurzame relatie gelijkgesteld aan de gehuwden en partners als bedoeld in de Richtlijn. Dit bekent dan wel dat relatie-samenwoners geen rechtstreeks beroep op de Richtlijn kunnen doen maar door de Nederlandse regelgeving via een omweg toch er profijt van kunnen hebben.

De Raad van State overweegt in haar uitspraak van 4 mei 2012 LJN: BW5523, 201004915/1/V4 hierover dat:

“Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.

Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met de vreemdeling heeft.

Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de vreemdeling, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf.

Ingevolge artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, niet door ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap indien klemmende redenen van humanitaire aard tot aanvaarding van voortgezet verblijf nopen.

Vanwege de toepasselijkheid van voormeld artikel 8.7, eerste en vierde lid, van het Vb 2000, is artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000, ook van toepassing op een partner die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een burger van de Unie heeft.

Voordat kan worden beoordeeld of de vreemdeling een geslaagd beroep kan doen op voormeld artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000, dient te worden vastgesteld of zij, totdat de relatie werd verbroken, behoorde tot de categorie personen bedoeld in voormeld artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 en aldus voorafgaande aan de verbreking van de relatie rechtmatig verblijf had krachtens voormeld artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder h, van het Vb 2000.

Volgens paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, ten tijde en voor zover hier van belang, zal het bestaan van een duurzame relatie tussen een Unieburger en diens ongehuwde partner, niet zijnde een geregistreerde partner, in ieder geval worden aangenomen, indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de Unieburger, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, en de ongehuwde partner reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd.

De Afdeling heeft eerder (onder meer bij uitspraak van 6 september 2011 in zaak nr. 201009139/1/V4; www.raadvanstate.nl) overwogen dat richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158) er niet aan in de weg staat dat een duurzame relatie tussen ongehuwde partners pas wordt aangenomen indien de relatie ten minste zes maanden heeft geduurd en dat in beginsel mag worden verlangd dat gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding is gevoerd.”

Artikel 8.15, vierde lid van het Vreemdelingenbesluit luidt als volgt:

Onverminderd het vijfde lid eindigt het rechtmatig verblijf evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap:

a. indien het huwelijk voor het begin van de gerechtelijke procedure tot scheiding of nietigverklaring, onderscheidenlijk het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven;
b. indien het gezag over de kinderen bij overeenkomst tussen de voormalige echtgenoten of partners, dan wel bij rechterlijke beslissing aan de vreemdeling is toegewezen;
c. voor de duur waarvoor de omgang is voorgeschreven, indien de vreemdeling op grond van een overeenkomst of gerechtelijke beslissing het omgangsrecht met betrekking tot een minderjarig kind heeft en de omgang ingevolge een rechterlijke beslissing in Nederland moet plaatsvinden, of
d. indien klemmende redenen van humanitaire aard tot aanvaarding van voortgezet verblijf nopen, bijvoorbeeld wanneer een familielid tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld.


Dit is wellicht tevens te concluderen uit het feit dat in artikel 3.5 Vb zulk verblijf ook niet als een tijdelijke verblijfstitel wordt gekwalificeerd.

Ik meen dan ook dat wanneer in Nederland de duurzame relatie eindigt van iemand die hier samenwoonde met een EU-onderdaan het rechtmatig verblijf van deze persoon in Nederland hierdoor niet beeindigt of wijzigt. Of dit in de praktijk betekent dat de IND iets aan het pasje of stempel in paspoort van de derde-lander moet wijzigen is mij niet bekend. Wellicht is het daarom wel raadzaam om een hernieuwde toetsing aan te vragen. Wat is nu de status van de persoon volgens zijn/haar IND-pasje?

Voor zover de IND zich beroept op de uitspraak van de Raad van State,LJN: 201009139/1/V4, BW5635 van 26 april 2012 lijkt deze in mijn opinie te zien op een andere situatie namelijk daar het daar draait om duurzaamheidsprobleem van de relatie.

Het is zeer raadzaam om bij dit soort zaken de duurzaamheid van de relatie middels al mogelijke middelen aan te tonen: GBA-inschrijving, post op gezamelijk adres, gezamelijke verzekeringen, foto’s etc.

(Lees verder in deel 2. En bedenk dat ik geen gelijk hoef te hebben. Overnemen van deze tekst mag onder vermelding van de link naar dit artikel en de naam van de webiste)





Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Reacties

Populaire posts van deze blog

VACATURE: Beslisme­de­werker Buitenlandse Zaken VISA - CSO

VACATURE: Medewerker aanmeldgehoren

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Voorwaarden verlaagd salariscriterium na zoekjaar hoogopgeleiden verruimd - kennismigranten salaris

Wat als je vergeten bent je verblijfsvergunning te verlengen?

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)