Hoge Raad der Nederlanden: De Sociale Verzekeringsbank moet voor de toekenning van kinderbijslag zelfstandig onderzoeken of de moeder van een Nederlands kind een EU-recht op verblijf heeft. Daarvoor is geen besluit van de IND nodig
ECLI:NL:HR:2014:277
- Instantie Hoge Raad
- Datum uitspraak 14-02-2014
- Datum publicatie 14-02-2014
- Zaaknummer 13/00409
- Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:829, Gedeeltelijk contrair
-
In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2012:BY5173, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken Cassatie
- Inhoudsindicatie Artikel 6, lid 2, AKW; artikel 8 Vw 2000; artikel 3 Vierde Protocol bij het EVRM. Staatsburger van een derde land die een afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen aan EU-burgerschap van zijn kind, wordt niet van de verzekering uitgesloten door koppelingswetgeving (artikel 6, lid 2, AKW). Artikel 6, lid 2, AKW is niet in strijd met artikel 3 Vierde Protocol EVRM.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
FutD 2014-0344
3.1.4.Het geschil in
deze procedure betreft het recht op kinderbijslag ten behoeve van het
kind over het tweede kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van
2009. Het geschil over de verzekeringsplicht heeft betrekking op
belanghebbendes verzekeringspositie op de relevante peildata aan het
begin van die kwartalen.
3.2.1.Voor
de Centrale Raad was in het bijzonder in geschil (i) of belanghebbende
een (afgeleid) verblijfsrecht als bedoeld in artikel 20 en 21 VWEU kan
ontlenen aan de status van burger van de Unie van het kind, en (ii) zo
ja, of dat recht aan toepassing van artikel 6, lid 2, van de AKW in de
weg staat. Belanghebbende heeft zich in dit kader beroepen op de
arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 maart 2011,
Ruiz Zambrano, C-34/09, Jurispr. blz. I-1177, NJ 2011/488 en RSV
2012/240 (hierna: het arrest Ruiz Zambrano), en van 15 november 2011,
Dereci e.a., C-256/11, Jurispr. blz. I-11315, NJ 2012/107 en RSV
2012/242 (hierna: het arrest Dereci e.a.).
3.2.2.Voor
het geval belanghebbende geen op het VWEU gebaseerd afgeleid
verblijfsrecht had dat aan toepassing van artikel 6, lid 2, van de AKW
in de weg staat, was voor de Centrale Raad subsidiair in geschil of zij
niettemin op grond van bepalingen van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: het EVRM), zo nodig in samenhang bezien met het Internationaal
Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK) dan wel andere
verdragsnormen zoals neergelegd in het Europees Sociaal Handvest en het
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele
rechten, voor de in geding zijnde kwartalen aanspraak kan maken op
kinderbijslag ten behoeve van het kind. In dat kader hield partijen
onder meer verdeeld het antwoord op de vraag of de weigering van
kinderbijslag op grond van de verblijfsstatus van belanghebbende een
verschil in behandeling naar nationaliteit inhoudt dat in strijd komt
met artikel 14 in verbinding met artikel 8 van het EVRM.
3.3.1.Naar
aanleiding van belanghebbendes beroep op rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie heeft de Centrale Raad geoordeeld dat uit
het arrest Ruiz Zambrano en het arrest Dereci e.a. volgt dat voor
belanghebbende uit artikel 20 VWEU rechtstreeks een verblijfsrecht
voortvloeit, afgeleid van het verblijfsrecht van het kind, indien het
kind zich bevindt in een situatie als bedoeld in de genoemde arresten.
Daarbij verwierp de Centrale Raad het standpunt van de SVB dat de
beslissing over een dergelijk verblijfsrecht toekomt aan de IND, in het
kader van de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning.
Volgens de Centrale Raad ligt het op de weg van de SVB, belast met de
uitvoering van de AKW, om aan de hand van door belanghebbende verstrekte
en zo nodig alsnog te verstrekken informatie in overleg met de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genoegzaam te onderzoeken of
belanghebbende aan artikel 20 VWEU een verblijfsrecht hier te lande kan
ontlenen.
3.3.2.Bij
het zojuist bedoelde onderzoek gaat het volgens de Centrale Raad niet
om de beantwoording van de vraag of de weigering om aan belanghebbende
kinderbijslag toe te kennen tot gevolg heeft dat het kind wordt
verplicht het grondgebied van Nederland of de Unie als geheel te
verlaten. Naar het oordeel van de Centrale Raad gaat het primair hierom
of een weigering om belanghebbende hier te lande verblijf toe te staan
met zich brengt dat het kind, burger van de Unie, geen andere keus heeft
dan met belanghebbende, staatsburger van een derde land, buiten de Unie
te verblijven.
3.3.3.Voor
het geval belanghebbende een (afgeleid) recht op verblijf ontleent aan
artikel 20 VWEU, heeft de Centrale Raad geoordeeld dat daarmee sprake is
van een verblijfstitel die niet met name wordt genoemd in artikel 6,
lid 2, van de AKW en die evenmin is voorzien in de Vreemdelingenwet 2000
(hierna: de Vw 2000). Gelet op de bewoordingen van artikel 8, onder e,
in verbinding met artikel 1, onder e, van de Vw 2000, bestaat er naar
het oordeel van de Centrale Raad echter ruimte om de regeling over
toereikende verblijfstitels in artikel 6, lid 2, van de AKW
verdragsconform toe te passen op de situatie waarin het verblijfsrecht
van de betrokkene rechtstreeks wordt ontleend aan artikel 20 VWEU.
3.3.4.Voor
het geval aan belanghebbende geen verblijfsrecht toekomt op grond van
artikel 20 VWEU, dient volgens de Centrale Raad nog de vraag te worden
beantwoord of regels van internationaal recht zich ertegen verzetten dat
zij wordt uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat
zij op de in geding zijnde peildata niet beschikte over een
verblijfstitel als genoemd in artikel 6, lid 2, van de AKW. Die vraag is
door de Centrale Raad ontkennend beantwoord, waarbij is verwezen naar
hetgeen is overwogen in zijn uitspraak van 15 juli 2011,
ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905, RSV 2012/238, en het arrest van de Hoge Raad
van 23 november 2012, nr. 11/03891, ECLI:NL:HR:2012:BW7740, BNB 2013/31
(hierna: het arrest van 23 november 2012).
3.3.5.De
Centrale Raad heeft het besluit op bezwaar wegens ontoereikende
motivering vernietigd, en bepaald dat de SVB een nieuwe beslissing op
bezwaar neemt. Daartoe zal de SVB alsnog moeten onderzoeken of
belanghebbende een verblijfsrecht hier te lande kan ontlenen aan artikel
20 VWEU, waardoor de uitsluiting van de verzekering zoals bedoeld in
artikel 6, lid 2, van de AKW niet van toepassing is. Voor het geval uit
de resultaten van dit onderzoek voortvloeit dat die uitsluiting niet van
toepassing is, zal de SVB moeten beoordelen of belanghebbende recht
heeft op kinderbijslag met inachtneming van (de overige bepalingen van)
de AKW. Daartoe zal onder meer moeten worden nagegaan of belanghebbende
ingevolge artikel 6, lid 1, van de AKW op de in geding zijnde peildata
als ingezetene verzekerd was, aldus de Centrale Raad.
Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:277
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
1 opmerking:
De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de CRvB: er kan sprake zijn van rechtmatig verblijf, ook zonder dat de IND hierover een besluit heeft genomen. In dat geval moet de SVB wel in overleg treden met de IND om te bezien of er al dan niet sprake is van rechtmatig verblijf. M.i. moet de IND dit dan alsnog vaststellen en kan daartegen een rechtsmiddel worden aangewend. Erik
Een reactie posten