18 maart 2014

Dat iemand tijdens gevangenisstraf niet aan vertrekplicht kan voldoen wil niet zeggen dat iemand niet onmiddeleijk daarna in bewaring mag worden gesteld (uitspraak Raad van State)


ECLI:NL:RVS:2014:892

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 07-03-2014
Datum publicatie 12-03-2014
Zaaknummer 201400261/1/V3
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Bij besluit van 23 december 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201400261/1/V3.
Datum uitspraak: 7 maart 2014

2. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aan de inbewaringstelling van de vreemdeling ten grondslag mocht worden gelegd dat jegens hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, omdat dit inreisverbod is uitgevaardigd tijdens zijn strafrechtelijke detentie, hij onmiddellijk daarna in bewaring is gesteld en hij derhalve niet aan zijn vertrekplicht heeft kunnen voldoen.


Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 in zaak nr. 201200612/1/V3, dat de omstandigheid dat de vreemdeling ten tijde van de uitvaardiging van het inreisverbod strafrechtelijk was gedetineerd, onverlet laat dat hij tijdens die detentie reeds de nodige inspanningen had kunnen verrichten om zijn terugkeer te bevorderen. Het inreisverbod biedt dus, tezamen met de niet in geschil zijnde omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, in beginsel voldoende grondslag om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, aldus de staatssecretaris.


2.1. De vreemdeling heeft van 20 juni 2011 tot 23 december 2013 in strafrechtelijke detentie verbleven en is aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij besluit van 8 mei 2012 is jegens hem een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 uitgevaardigd.


2.2. De vreemdeling is niet onmiddellijk na de uitvaardiging van het inreisverbod in vreemdelingenbewaring gesteld, maar heeft eerst nog enige maanden in strafrechtelijke detentie verbleven. Hoewel het hem tijdens deze detentie niet mogelijk was Nederland uit eigen beweging te verlaten, volgt uit overweging 2.7.2.2. van de voormelde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 dat hij gedurende deze periode wel reeds de nodige inspanningen had kunnen verrichten om zijn terugkeer te bevorderen. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken die destijds met de vreemdeling zijn gevoerd, blijkt dat hij dat onvoldoende heeft gedaan. Hoewel hij op aanraden van zijn gemachtigde heeft meegewerkt aan presentaties bij de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC), heeft hij evenzeer bij herhaling verklaard dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer naar de DRC, heeft hij geweigerd een aanvraag om afgifte van een laissez passer in te vullen en was hij evenmin bereid een nieuw paspoort aan te vragen, omdat dit voor zijn uitzetting zou kunnen worden gebruikt.


De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling tijdens zijn strafrechtelijke detentie niet aan zijn vertrekplicht kon voldoen en dat het inreisverbod om die reden niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht worden gelegd. Nu tevens aan de bewaring ten grondslag is gelegd dat de vreemdeling niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, heeft de rechtbank eveneens ten onrechte geoordeeld dat de aan de bewaring ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.


Dat de vreemdeling door zijn moeder en broer zou kunnen worden onderhouden en tijdens zijn strafrechtelijke detentie geld kreeg, zoals hij ter zitting van de rechtbank heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de uitspraak van Afdeling van 25 april 2006 in zaak nr. 200602001/1 volgt dat bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt, bepalend is over welk inkomen hij zelfstandig beschikt.

 De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:892





In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...