Antwoord op prejudiciële vragen over duur ongewenstverklaring (Uitspraak EU)
"In die
omstandigheden heeft het Amtsgericht Laufen de behandeling van de zaak
geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de
hierna volgende vragen, waarvan de eerste drie vragen voor beide
hoofdgedingen gelden en de vierde vraag enkel betrekking heeft op de
zaak betreffende Osmani:
„1) Moet
artikel 11, lid 2, van richtlijn [2008/115] aldus worden uitgelegd dat
het eraan in de weg staat dat lidstaten strafmaatregelen verbinden aan
bestuursrechtelijke uitzettingen of verwijderingen, indien de
uitzetting/verwijdering meer dan 5 jaar oud is op het tijdstip waarop de
betrokken persoon het grondgebied van de lidstaat opnieuw binnenkomt?
2) Moet
artikel 11, lid 2, van richtlijn [2008/115] aldus worden uitgelegd dat
het zich ertegen verzet dat de Bondsrepubliek Duitsland strafmaatregelen
verbindt aan bestuursrechtelijke uitzettingen/verwijderingen die vóór
de inwerkingtreding van de [wet van 22 november 2011] meer dan 5 jaar
oud waren?
3) Is een nationale
regeling die bepaalt dat uitzettingen/verwijderingen in beginsel voor
onbepaalde tijd gelden, tenzij de betrokkene een verzoek indient om de
duur van de uitwijzing/verwijdering te beperken, in overeenstemming met
het Unierecht, meer bepaald met artikel 11, lid 2, van richtlijn
[2008/115]? Beantwoordt een dergelijke norm aan een gedegen
migratiebeleid op basis van duidelijke, transparante en billijke regels
als bedoeld in punt 4 van de considerans van [deze] richtlijn?
[4)] Moet
richtlijn [2008/115] aldus worden uitgelegd dat deze eraan in de weg
staat dat lidstaten een strafmaatregel later opnieuw baseren op
uitzettingen/verwijderingen die 5 jaar of ouder waren in de periode
waarin de richtlijn nog niet was omgezet, wanneer aan deze
uitzetting/verwijdering een strafrechtelijke veroordeling ten grondslag
lag?”
24 Op
het desbetreffende verzoek van de verwijzende rechter heeft de
aangewezen kamer onderzocht of het noodzakelijk is de onderhavige zaak
te behandelen volgens de spoedprocedure van artikel 104 ter, lid 1, van
het Reglement voor de procesvoering van het Hof, in de versie die van
toepassing was ten tijde van dat verzoek. Zij heeft beslist, de
advocaat-generaal gehoord, om dit verzoek niet in te willigen.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Derde vraag
25 Met
zijn derde vraag, die eerst moet worden onderzocht, wenst de
verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 2, van
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat
aan een nationale bepaling, zoals § 11, lid 1, van het
Aufenthaltsgesetz, die voor de toekenning van een beperking van de duur
van een inreisverbod vereist dat de betrokken onderdaan van een derde
land een aanvraag indient om een dergelijke beperking te verkrijgen.
26 Volgens
artikel 11, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 wordt de duur
van het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het
individuele geval bepaald en bedraagt de duur in principe niet meer dan
vijf jaar.
27 Vastgesteld
moet worden dat uit de bewoordingen „[d]e duur van het inreisverbod
wordt bepaald” duidelijk blijkt dat de lidstaten verplicht zijn om de
duur van inreisverboden te beperken, in beginsel tot maximum vijf jaar,
ongeacht of de betrokken onderdaan van een derde land daarom heeft
verzocht of niet.
28 Deze
uitlegging blijkt ook uit de tweede volzin van punt 14 van de
considerans van richtlijn 2008/115, waarin eveneens is gepreciseerd dat
de duur van het inreisverbod per geval volgens de omstandigheden dient
te worden bepaald en normaliter niet langer mag zijn dan vijf jaar.
29 Bovendien
wordt die uitlegging bevestigd door, ten eerste, de definitie van het
begrip „inreisverbod” in artikel 3, punt 6, van deze richtlijn als
zijnde met name een beslissing waarbij de toegang tot en het verblijf op
het grondgebied van de lidstaten wordt verboden „voor een bepaalde
termijn”.
30 Ten
tweede bepaalt artikel 7, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2008/115,
wat de in het kader van een terugkeerbesluit vast te stellen termijn
voor vrijwillige terugkeer betreft, dat de lidstaten in hun nationale
wetgeving kunnen bepalen dat deze termijn alleen wordt toegekend op
aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land. Deze
bewoordingen lijken te suggereren dat, ingeval de wetgever van de Unie
met betrekking tot de vaststelling van een beperking van de duur van een
inreisverbod in een dergelijke mogelijkheid voor de lidstaten had
willen voorzien, hij die mogelijkheid expliciet in artikel 11, lid 2,
van deze richtlijn zou hebben opgenomen.
31 Anders
dan de Duitse regering in haar bij het Hof ingediende opmerkingen
betoogt, volstaat het ter bereiking van het doel van artikel 11, lid 2,
van richtlijn 2008/115 niet dat de Duitse wetgever er met betrekking tot
de toekenning van een dergelijke beperking van de duur van een
inreisverbod in heeft voorzien dat de betrokken onderdaan van een derde
land daarom kan verzoeken.
32 Dat
doel bestaat er immers onder meer in te verzekeren dat de duur van een
inreisverbod niet meer dan vijf jaar bedraagt, tenzij de betrokken
persoon een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare
veiligheid of de nationale veiligheid.
33 Zelfs
indien de betrokken onderdaan van een derde land volgens het nationale
recht in kennis moet worden gesteld van de mogelijkheid om een beperking
van de duur van het hem opgelegde inreisverbod aan te vragen en dat de
nationale bevoegde autoriteiten deze informatieverplichting steeds
nakomen, zoals de Duitse regering met betrekking tot haar nationale
regeling aanvoert, is het niet zeker dat deze onderdaan daadwerkelijk
een dergelijk verzoek zal indienen. Indien geen dergelijk verzoek wordt
ingediend, kan niet worden geoordeeld dat het doel van artikel 11,
lid 2, van richtlijn 2008/115 is bereikt.
34 Gelet
op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat
artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd
dat het in de weg staat aan een nationale bepaling, zoals § 11, lid 1,
van het Aufenthaltsgesetz, die voor de toekenning van de beperking van
de duur van een inreisverbod vereist dat de betrokken onderdaan van een
derde land een aanvraag indient om een dergelijke beperking te
verkrijgen.
Eerste en tweede vraag
35 Met
zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst
de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 2, van
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg
staat dat een inbreuk op een verbod om het grondgebied van een lidstaat
binnen te komen en aldaar te verblijven, welk verbod is opgelegd meer
dan vijf jaar vóór de datum waarop de betrokken onderdaan van een derde
land die lidstaat opnieuw is binnengekomen of waarop de nationale
regeling tot omzetting van deze richtlijn in werking is getreden, tot
een strafrechtelijke sanctie leidt.
36 Het
Hof heeft in dit verband reeds geoordeeld dat, hoewel noch artikel 63,
eerste alinea, punt 3, sub b, EG, welke bepaling is overgenomen in
artikel 79, lid 2, sub c, VWEU, noch de met name op basis van de eerste
van deze twee bepalingen vastgestelde richtlijn 2008/115 de
strafrechtelijke bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van illegale
immigratie en illegaal verblijf uitsluiten, de lidstaten hun wetgeving
op dat gebied zodanig moeten inrichten dat de eerbiediging van het
Unierecht wordt gewaarborgd. Inzonderheid mogen die staten geen
strafregeling toepassen die de verwezenlijking van de met deze richtlijn
nagestreefde doelstellingen in gevaar kan brengen en die dus het nuttig
effect aan die richtlijn kan ontnemen (zie arresten van 28 april 2011,
El Dridi, C‑61/11 PPU, Jurispr. blz. I‑3015, punten 54 en 55, en
6 december 2011, Achughbabian, C‑329/11, nog niet gepubliceerd in de
Jurisprudentie, punt 33).
37 Bijgevolg
kan een lidstaat een inbreuk op een onder richtlijn 2008/115 vallend
inreisverbod niet strafrechtelijk bestraffen wanneer de handhaving van
de gevolgen van dat verbod niet strookt met artikel 11, lid 2, van deze
richtlijn.
38 Gelet
op de omstandigheden van de hoofdgedingen moet dus worden onderzocht of
artikel 11, lid 2, eraan in de weg staat dat de gevolgen van een
inreisverbod voor onbepaalde tijd dat is opgelegd vóór de datum waarop
de betrokken lidstaat richtlijn 2008/115 had moeten omzetten, langer
worden gehandhaafd dan de in deze bepaling vastgestelde maximale duur
van een dergelijk verbod, die in beginsel vijf jaar bedraagt.
39 Dienaangaande
moet om te beginnen worden opgemerkt dat voormelde richtlijn geen
overgangsregeling bevat voor besluiten houdende een inreisverbod die
zijn vastgesteld voordat de richtlijn van toepassing is geworden.
40 Het
is evenwel vaste rechtspraak van het Hof dat een nieuwe regeling, voor
zover niet anders is bepaald, onmiddellijk van toepassing is op de
toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie
(zie arresten van 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer, C‑162/00,
Jurispr. blz. I‑1049, punt 50; 10 juni 2010, Bruno e.a., C‑395/08 en
C‑396/08, Jurispr. blz. I‑5119, punt 53, en 1 maart 2012, O’Brien,
C‑393/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 25).
41 Richtlijn
2008/115 is dus van toepassing op de gevolgen van besluiten houdende
een inreisverbod die zijn vastgesteld op grond van nationale regels die
van kracht waren vóór de datum waarop de richtlijn in de betrokken
lidstaat van toepassing is geworden, voor zover deze gevolgen zich na
deze datum voordoen (zie naar analogie arrest van 30 november 2009,
Kadzoev, C‑357/09 PPU, Jurispr. blz. I‑11189, punt 38).
42 Om
vast te stellen of de handhaving van de gevolgen van dergelijke
besluiten in overeenstemming is met artikel 11, lid 2, van richtlijn
2008/115, inzonderheid betreffende de maximale duur van een inreisverbod
die volgens deze bepaling in principe niet meer dan vijf jaar kan
bedragen, moet dus eveneens rekening worden gehouden met het tijdvak
waarin dit verbod van kracht was vóórdat richtlijn 2008/115 van
toepassing is geworden (zie naar analogie reeds aangehaalde arresten
Kadzoev, punt 36, en Bruno e.a., punt 55).
43 Indien
dat tijdvak niet in aanmerking zou worden genomen, zou immers afbreuk
worden gedaan aan het door artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115
nagestreefde doel dat erin bestaat, zoals in punt 32 van het onderhavige
arrest is aangegeven, te verzekeren dat de duur van een inreisverbod
niet meer dan vijf jaar bedraagt, afgezien van de in de tweede volzin
van deze bepaling vermelde gevallen (zie naar analogie arrest Kadzoev,
reeds aangehaald, punt 37).
44 Hieruit
volgt dat artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115 eraan in de weg
staat dat de gevolgen van inreisverboden voor onbepaalde tijd die zijn
opgelegd vóór de datum waarop richtlijn 2008/115 van toepassing is
geworden, zoals die in het hoofdgeding, langer worden gehandhaafd dan de
in deze bepaling vastgestelde maximale duur, tenzij deze inreisverboden
zijn uitgevaardigd tegen onderdanen van derde landen die een ernstige
bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de
nationale veiligheid.
45 Bijgevolg
dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat
artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd
dat het eraan in de weg staat dat een inbreuk op een verbod om het
grondgebied van een lidstaat binnen te komen en aldaar te verblijven,
welk verbod is opgelegd meer dan vijf jaar vóór ofwel de datum waarop de
betrokken onderdaan van een derde land opnieuw die lidstaat is
binnengekomen, ofwel de datum waarop de nationale regeling tot omzetting
van deze richtlijn in werking is getreden, tot een strafrechtelijke
sanctie leidt, tenzij deze onderdaan een ernstige bedreiging vormt voor
de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Vierde vraag
46 Met
zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn eraan
in de weg staat dat een lidstaat bepaalt dat een uitzettings- of
verwijderingsmaatregel die minstens vijf jaar voorafgaat aan het tijdvak
tussen de datum waarop die richtlijn had moeten zijn omgezet en de
datum waarop deze daadwerkelijk is omgezet, later opnieuw als basis kan
dienen voor strafvervolgingen, wanneer voornoemde maatregel op een
strafrechtelijke sanctie in de zin van artikel 2, lid 2, sub b, van de
richtlijn was gebaseerd.
Ontvankelijkheid
47 Volgens
de Duitse regering is de vierde vraag niet-ontvankelijk daar deze vraag
niet hoeft te worden beantwoord om het hoofdgeding te kunnen beslechten
ten aanzien van Osmani. Zij benadrukt dat Osmani’s binnenkomst in
Duitsland, die tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde
strafvervolgingen heeft geleid, niet heeft plaatsgevonden in het tijdvak
tussen de datum waarop richtlijn 2008/115 had moeten zijn omgezet en de
datum waarop deze daadwerkelijk is omgezet, maar ná laatstgenoemde
datum. De vraag of de uitzondering van artikel 2, lid 2, sub b, van deze
richtlijn in die periode effecten kon sorteren, is volgens de Duitse
regering dan ook niet van belang.
48 In
dit verband kan worden volstaan met de vaststelling dat de vierde vraag
niet de eventuele gevolgen van die uitzondering tijdens het in het
vorige punt vermelde tijdvak betreft, maar wel de vraag welke invloed
dat tijdvak heeft op de mogelijkheid voor een lidstaat om zich op een
dergelijke uitzondering te beroepen nadat de nationale regeling tot
omzetting van de richtlijn in werking is getreden. Deze vraag lijkt
relevant ter afdoening van de zaak betreffende Osmani.
49 Derhalve is de door de verwijzende rechter gestelde vierde vraag ontvankelijk.
Ten gronde
50 In
herinnering moet worden geroepen dat de lidstaten op grond van
artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115 kunnen besluiten deze
richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen die met name
verplicht zijn tot terugkeer als strafrechtelijke sanctie of als gevolg
van een strafrechtelijke sanctie overeenkomstig de nationale wetgeving
(zie in die zin reeds aangehaalde arresten El Dridi, punt 49, en
Achughbabian, punt 41).
51 Dienaangaande
moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter er niet aan twijfelt
dat Osmani binnen de werkingssfeer ratione personae van die bepaling
valt. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt namelijk dat Osmani in 1999
voor onbepaalde tijd is uitgezet op grond van de vreemdelingenwet die in
een dergelijke maatregel voorziet voor vreemdelingen die de Duitse wet
op de verdovende middelen overtreden. Voorts werd in 2004 een
verwijderingsmaatregel voor onbepaalde tijd uitgevaardigd tegen Osmani,
die toen een gevangenisstraf uitzat na zijn veroordeling wegens handel
in verdovende middelen.
52 Vastgesteld
moet worden dat het feit dat een lidstaat uiterlijk bij het verstrijken
van de termijn voor omzetting van richtlijn 2008/115 van de bij
artikel 2, lid 2, sub b, van deze richtlijn geboden mogelijkheid
gebruikmaakt, ertoe leidt dat de daarin genoemde onderdanen van derde
landen op geen enkel ogenblik onder deze richtlijn vallen.
53 Voor
zover een lidstaat na het verstrijken van die omzettingstermijn
daarentegen nog geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid, met
name omdat hij richtlijn 2008/115 nog niet in zijn nationaal recht heeft
omgezet, kan deze lidstaat niet aanvoeren dat hij krachtens artikel 2,
lid 2, sub b, de werkingssfeer ratione personae van deze richtlijn kan
beperken ten aanzien van personen jegens wie de richtlijn reeds effecten
sorteerde.
54 In
deze omstandigheden kan een beperking van de werkingssfeer ratione
personae van richtlijn 2008/115 op grond van artikel 2, lid 2, sub b,
van deze richtlijn, ingeval die beperking pas na het verstrijken van de
termijn voor omzetting van die richtlijn is vastgesteld, evenmin worden
tegengeworpen aan een persoon zoals Osmani, tegen wie op 30 juni 2004
een verwijderingsmaatregel is genomen en die deze lidstaat is
binnengekomen na de inwerkingtreding van de nationale regels die
gebruikmaken van de mogelijkheid waarin die bepaling voorziet.
55 Indien
aan iemand zoals Osmani, die zich reeds rechtstreeks op de betrokken
bepalingen van richtlijn 2008/115 kon beroepen, gebruikmaking van de bij
artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115 geboden mogelijkheid
zou kunnen worden tegengeworpen, zou dit een verslechtering van zijn
situatie meebrengen.
56 Gelet
op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat
richtlijn 2008/115 aldus moet worden uitgelegd dat deze eraan in de weg
staat dat een lidstaat bepaalt dat een uitzettings- of
verwijderingsmaatregel die minstens vijf jaar voorafgaat aan het tijdvak
tussen de datum waarop deze richtlijn had moeten zijn omgezet en de
datum waarop deze omzetting daadwerkelijk is verricht, later opnieuw als
basis kan dienen voor strafvervolgingen, wanneer voornoemde maatregel
was gebaseerd op een strafrechtelijke sanctie in de zin van artikel 2,
lid 2, sub b, van de richtlijn en die lidstaat heeft gebruikgemaakt van
de mogelijkheid waarin deze bepaling voorziet.
Kosten
57 Ten
aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een
aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke
instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens
indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet
voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 11,
lid 2, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de
lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal
op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het in
de weg staat aan een nationale bepaling, zoals § 11, lid 1, van het
Gesetz über den Aufenthalt, die Erwerbstätigkeit und die Integration von
Ausländern im Bundesgebiet (wet op het verblijf, de
beroepswerkzaamheden en de integratie van vreemdelingen op het
grondgebied van de Bondsrepubliek), die voor de toekenning van de
beperking van de duur van een inreisverbod vereist dat de betrokken
onderdaan van een derde land een aanvraag indient om een dergelijke
beperking te verkrijgen.
2) Artikel 11,
lid 2, van richtlijn 2008/115 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan
in de weg staat dat een inbreuk op een verbod om het grondgebied van
een lidstaat binnen te komen en aldaar te verblijven, welk verbod is
opgelegd meer dan vijf jaar vóór ofwel de datum waarop de betrokken
onderdaan van een derde land opnieuw die lidstaat is binnengekomen,
ofwel de datum waarop de nationale regeling tot omzetting van deze
richtlijn in werking is getreden, tot een strafrechtelijke sanctie
leidt, tenzij deze onderdaan een ernstige bedreiging vormt voor de
openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
3) Richtlijn
2008/115 moet aldus worden uitgelegd dat deze eraan in de weg staat dat
een lidstaat bepaalt dat een uitzettings- of verwijderingsmaatregel die
minstens vijf jaar voorafgaat aan het tijdvak tussen de datum waarop
deze richtlijn had moeten zijn omgezet en de datum waarop deze omzetting
daadwerkelijk is verricht, later opnieuw als basis kan dienen voor
strafvervolgingen, wanneer voornoemde maatregel was gebaseerd op een
strafrechtelijke sanctie in de zin van artikel 2, lid 2, sub b, van de
richtlijn en die lidstaat heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid
waarin deze bepaling voorziet."
http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=141782&pageIndex=0&doclang=nl&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=664995
Ingestuurd door Piet Hein Hillen advocaat te Tilburg http://www.ind-advocaat.nl/en/
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties