Uitspraak: Opvolgende in bewaringstellingen? Hoe zit het dan met de beroepen? En wat als iemand asielzoeker is?
ECLI:NL:RVS:2016:1777
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 17-06-2016
- Datum publicatie 22-06-2016
- Zaaknummer 201601335/1/V3
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 15 januari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
Uitspraak
201601335/1/V3.
Datum uitspraak: 17 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2016 in zaak nr. 16/1423 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 1 februari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Volgens de op de zaak betrekking hebbende stukken is de vreemdeling op 14 januari 2016 na afloop van een onderzoek ter zake van overtreding van een strafbaar feit heengezonden en aansluitend krachtens artikel 50 van de Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Vervolgens heeft de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Tegen deze maatregel heeft de vreemdeling op 26 januari 2016 beroep ingesteld. Op 1 februari 2016 heeft de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op diezelfde dag heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 opgeheven. Bij besluit van diezelfde datum heeft de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Op 8 februari 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ter zitting behandeld.
2. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en daartoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 2 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1090 (hierna: de uitspraak van 2 februari 2016). In die uitspraak heeft de rechtbank vanwege de door de Afdeling bij uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3492, gestelde prejudiciële vraag het beroep na een belangenafweging gegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat, overwogen dat het beroep louter is gericht tegen de maatregel van bewaring van 15 januari 2016, dat het beroep van de vreemdeling op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen, omdat de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, en dat tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 beroep bij de rechtbank openstaat.
In de grieven 2 en 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat het door hem ingestelde beroep mede is gericht tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016, omdat deze aansluitend op de opgeheven maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd. De rechtbank heeft volgens de vreemdeling daarom ten onrechte overwogen dat zijn beroep op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen. Gelet op deze uitspraak is de maatregel onrechtmatig, aldus de vreemdeling.
2.1. Hangende het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de maatregel van 15 januari 2016 is vóór de zitting bij de rechtbank de vreemdeling de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 opgelegd. Deze laatste maatregel kan niet worden aangemerkt als een voortzetting van de maatregel van bewaring van 15 januari 2016, maar is een nieuwe maatregel ten opzichte van de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949).
De situatie in deze zaak is identiek aan de situatie in de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH6972. Deze uitspraak ziet op de situatie dat hangende het tegen een maatregel van bewaring ingestelde eerste beroep, als bedoeld in artikel 94 van de
Vw 2000, een nieuwe maatregel van bewaring op een andere wettelijke grondslag wordt opgelegd. De Afdeling heeft overwogen dat in deze situatie het aanhangige beroep met toepassing van artikel 6:19 van de Awb wordt geacht mede tegen de nieuwe maatregel van bewaring te zijn gericht.
De vreemdeling klaagt daarom terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door hem ingestelde beroep mede is gericht tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 en dat de rechtbank dus ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen, omdat de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
De grieven leiden niettemin niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bij uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553, heeft de Afdeling, mede onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1383, (hierna: de uitspraak van 13 mei 2016) de uitspraak van 2 februari 2016 vernietigd. De uitspraak van 13 mei 2016 heeft weliswaar betrekking op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000, maar hetgeen in deze uitspraak is overwogen is ook van toepassing op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, zodat deze bepaling niet onverbindend is. Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:959, voor deze zaak dat de door de vreemdeling op 1 februari 2016 ingediende asielaanvraag de feitelijke tenuitvoerlegging van het eerder - op 15 januari 2016 - uitgevaardigde terugkeerbesluit schorst en dat aldus is voldaan aan het in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, tweede zinsdeel, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gestelde vereiste dat een uitwijzingsprocedure hangende is.
3. Hetgeen als grieven 1 en 4 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2016
347-796.
Datum uitspraak: 17 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2016 in zaak nr. 16/1423 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 1 februari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Volgens de op de zaak betrekking hebbende stukken is de vreemdeling op 14 januari 2016 na afloop van een onderzoek ter zake van overtreding van een strafbaar feit heengezonden en aansluitend krachtens artikel 50 van de Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Vervolgens heeft de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Tegen deze maatregel heeft de vreemdeling op 26 januari 2016 beroep ingesteld. Op 1 februari 2016 heeft de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op diezelfde dag heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 opgeheven. Bij besluit van diezelfde datum heeft de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Op 8 februari 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ter zitting behandeld.
2. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en daartoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 2 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1090 (hierna: de uitspraak van 2 februari 2016). In die uitspraak heeft de rechtbank vanwege de door de Afdeling bij uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3492, gestelde prejudiciële vraag het beroep na een belangenafweging gegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat, overwogen dat het beroep louter is gericht tegen de maatregel van bewaring van 15 januari 2016, dat het beroep van de vreemdeling op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen, omdat de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, en dat tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 beroep bij de rechtbank openstaat.
In de grieven 2 en 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat het door hem ingestelde beroep mede is gericht tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016, omdat deze aansluitend op de opgeheven maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd. De rechtbank heeft volgens de vreemdeling daarom ten onrechte overwogen dat zijn beroep op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen. Gelet op deze uitspraak is de maatregel onrechtmatig, aldus de vreemdeling.
2.1. Hangende het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de maatregel van 15 januari 2016 is vóór de zitting bij de rechtbank de vreemdeling de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 opgelegd. Deze laatste maatregel kan niet worden aangemerkt als een voortzetting van de maatregel van bewaring van 15 januari 2016, maar is een nieuwe maatregel ten opzichte van de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949).
De situatie in deze zaak is identiek aan de situatie in de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH6972. Deze uitspraak ziet op de situatie dat hangende het tegen een maatregel van bewaring ingestelde eerste beroep, als bedoeld in artikel 94 van de
Vw 2000, een nieuwe maatregel van bewaring op een andere wettelijke grondslag wordt opgelegd. De Afdeling heeft overwogen dat in deze situatie het aanhangige beroep met toepassing van artikel 6:19 van de Awb wordt geacht mede tegen de nieuwe maatregel van bewaring te zijn gericht.
De vreemdeling klaagt daarom terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door hem ingestelde beroep mede is gericht tegen de maatregel van bewaring van 1 februari 2016 en dat de rechtbank dus ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op de uitspraak van 2 februari 2016 niet kan slagen, omdat de maatregel van bewaring van 15 januari 2016 is opgelegd krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
De grieven leiden niettemin niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bij uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553, heeft de Afdeling, mede onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1383, (hierna: de uitspraak van 13 mei 2016) de uitspraak van 2 februari 2016 vernietigd. De uitspraak van 13 mei 2016 heeft weliswaar betrekking op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000, maar hetgeen in deze uitspraak is overwogen is ook van toepassing op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, zodat deze bepaling niet onverbindend is. Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:959, voor deze zaak dat de door de vreemdeling op 1 februari 2016 ingediende asielaanvraag de feitelijke tenuitvoerlegging van het eerder - op 15 januari 2016 - uitgevaardigde terugkeerbesluit schorst en dat aldus is voldaan aan het in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, tweede zinsdeel, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gestelde vereiste dat een uitwijzingsprocedure hangende is.
3. Hetgeen als grieven 1 en 4 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2016
347-796.
Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:1777
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties