in deze uitspraak http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:15893
Met advocaat Kleerekoper ben ik ook altijd in die veronderstelling geweest. Heeft de voorzieningenrechter hier wel gelijk?
Bij deze hier de reactie van Charlotte Mensink in onze Linkedingroep, Volgens mij kan mr Kleerekoper hier zijn slag mee slaan voor een Hoger Beroep. Terwijl ik met de buurvrouw aan de thee zat heeft zij zich 's avonds uitgeleefd op een jurisprudentieoverzicht.
Mariette Timmer
In de genoemde uitspraak van 19/4/12 is de Afdeling 'om' gegaan @wytzia Zie ook ABRS 4/7/13 201203749 http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=74769 …
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Zie onder voor een uitspraak van de Afdeling 200204726/1
Datum uitspraak: 31 oktober 2002
2.2. Grief l klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat
sprake is van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu de aanvraag niet is gestoeld
op hetzelfde feitencomplex als de eerdere. Daartoe heeft appellant gesteld dat hij
na de eerder procedure is uitgezet en bij terugkeer in Nederland een tweede
aanvraag heeft ingediend op basis van een geheel nieuw relaas.
2.2.1. De grief klaagt terecht dat de rechtbank de aanvraag ten onrechte heeft
aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, nu
de aanvraag waarop het bestreden besluit betrekking heeft is gebaseerd op
andere feiten, die bovendien dateren van na het eerdere besluit, zodat een
verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking niet ter zake dienend kon zijn.
De grief kan echter niettemin niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak
leiden. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
De minister heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit onderkend
dat de aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich
hebben voorgedaan, na terugkeer van appellant in het land van herkomst en dat
op basis van die feiten is verzocht om toelating op de voet van artikel 29, eerste
50 lid, van de Vw 2000. Zijn beoordeling heeft hij gebaseerd op de overweging dat
de verklaringen van appellant zo bevreemdingwekkend, vaag en onduidelijk zijn,
dat het asielrelaas niet aannemelijk wordt geacht.
Er is geen grond voor het oordeel dat de minister zich, de
verklaringen van appellant in aanmerking nemend, niet in redelijkheid op dit
standpunt heeft kunnen stellen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen
dat de minister de aanvraag in de AC-procedure mocht afwijzen.
AWB 09/35037 en AWB 09/35042 (beroepen)
AWB 09/35040 en AWB 09/35048 (verzoeken)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Assen, 16 oktober 2009:
De eerste helft van de samenvatting op Vluchtweb van de uitspraak:
Vast staat dat verzoekers, na de afwijzing van hun aanvragen van 1 september 2003, op 24 januari 2007 zijn teruggekeerd naar Syrië. Voorts is het relaas dat verzoekers naar aanleiding van de onderhavige aanvragen van 16 september 2009 naar voren hebben gebracht, in vergelijking met het relaas dat zij aan hun eerdere aanvragen ten grondslag hebben gelegd, deels te karakteriseren als een na de terugkeer naar Syrië opgekomen nieuw feitencomplex met een zelfstandig karakter. De voorzieningenrechter oordeelt dat de onderhavige aanvragenin zoverre niet als herhaalde aanvragen dienen te worden beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat van de asielrelazen van verzoekers geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat deze relazen daarom ongeloofwaardig zijn.
ABRvS- 201109724-1-V2, 19 april 2012
En dan de samenvatting op Vluchtweb:
Hoger beroep van de vreemdelingen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2011 in zaken nrs. 11/24991, 11/24993, 11/24994 en 11/24995.De voorzieningenrechter heeft ten onrechte niet ambtshalve beoordeeld of de vreemdelingen met de voorgelegde documenten, voor zover deze betrekking hebben op de gestelde terugkeer, hun terugkeer in Egypte hebben aangetoond. Met de overgelegde documenten hebben de vreemdelingen volgens de Afdeling niet aangetoond dat zij zijn teruggekeerd in Egypte. In een situatie als deze, waarin de vreemdelingen na een eerdere weigering om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opvolgende aanvragen indienen en stellen na de eerdere weigering in het land van herkomst of bestendig verblijf te hebben verbleven voor de terugkomst naar Nederland, kunnen de op die aanvragen genomen besluiten van gelijke strekking worden getoetst als ware het eerste afwijzingen, indien de vreemdelingen aantonen dat zij daadwerkelijk in dat land zijn teruggekeerd. In zoverre komt de Afdeling terug van haar eerdere jurisprudentie ter zake (onder meer de uitspraak van 13 mei 2005 in zaak nr. 200503208/1, JV 2005/525 en de uitspraak van 27 april 2007 in zaak nr. 200701212/1, JV 2007/287). De vraag of van een dergelijke aangetoonde terugkeer sprake is, vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter. Aangezien de vreemdelingen er derhalve niet in geslaagd zijn de door hen gestelde terugkeer in het land van herkomst aan te tonen, doet zich in zoverre geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid voor. Hoger beroepen ongegrond.