Kan je verwachten dat Noord-Koreanen zich in Zuid-Korea vestigen ipv in Nederland (uitspraak)
LJN: CA1007, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Roermond , AWB 13/4747
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 27-05-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: 20134747, samenvatting ter publicatie In de onderhavige zaak is aan een vreemdeling, afkomstig uit Noord-Korea, tegengeworpen dat zij bescherming kan verkrijgen in Zuid-Korea omdat zij daar weliswaar niet eerder heeft verbleven, maar van dat land het staatsburgerschap kan verkrijgen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter toegewezen en het beroep is vanwege de principiële aard van de rechtsvraag verwezen ter behandeling door een meervoudige kamer. De meervoudige kamer is tot het oordeel gekomen dat verweerder artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 aan de afwijzing ten grondslag heeft kunnen leggen in zoverre dat verweerder voldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het Zuid-Koreaanse burgerschap heeft dan wel zou moeten kunnen verkrijgen en het veiligheidsonderzoek aan de verkrijging hiervan niet in de weg staat. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat ook in redelijkheid van eiseres mag worden verwacht dat zij zich op haar Zuid-Koreaans staatsburgerschap beroept. In dit verband heeft de rechtbank met name van belang geacht dat verweerder in dit verband had behoren te onderzoeken hoe aannemelijk de kans is dat de autoriteiten van Noord-Korea op de hoogte raken van de vestiging van eiseres in Zuid-Korea en of in dat geval gevaar dreigt voor de familieleden van eiseres in Noord-Korea. Ook de psychische omstandigheden van eiseres had verweerder dienen te betrekken bij zijn beoordeling of in redelijkheid van eiseres kan worden verwacht dat zij zich op haar staatsburgerschap van Zuid-Korea beroept, hetgeen hij heeft nagelaten.
---------------
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat sinds januari 2013 sprake is van een wijziging in de beoordeling van asielaanvragen van Noord-Koreaanse vreemdelingen. Voor zover aanvragen van Noord-Koreanen in het verleden werden afgewezen, geschiedde dit volgens verweerder op een buitenwettelijke afwijzingsgrond omdat de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde afwijzingsmogelijkheden bij het tegenwerpen van een ander land alwaar bescherming kon worden gevraagd, uitgingen van een eerder verblijf in dat land, Nu Noord-Koreanen niet eerder in het andere land hadden verbleven, heeft verweerder in 2007 besloten om deze buitenwettelijke afwijzingsgrond niet langer aan hen tegen te werpen. Naar aanleiding van een verhoogde instroom van Noord-Koreaanse vreemdelingen is verweerder echter gaan bezien of deze praktijk moest worden voortgezet en gaan onderzoeken of er niet alsnog een wettelijke grondslag was om Zuid-Korea als verblijfsalternatief tegen te werpen aan Noord-Koreanen. Met de implementatie van artikel 4 van de Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) is artikel 3.35 van het VV 2000 ingevoerd en verweerder heeft het bepaalde in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 betrokken bij het besluit om op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 aanvraag af te wijzen. Tot januari 2013 heeft verweerder geen toepassing gegeven aan deze bepaling, maar omdat sedert januari 2013 een (sterk) verhoogde instroom van Noord-Koreaanse vreemdelingen is geconstateerd, heeft verweerder alsnog besloten in de concrete gevallen te bezien of van een Noord-Koreaanse staatsburger mag worden verwacht dat deze zich onder de bescherming stelt van Zuid-Korea omdat een beroep kan worden gedaan op het staatsburgerschap van dat land.
6. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel in wet- of regelgeving gelegen op grond waarvan verweerder niet tot een dergelijke wijziging van zijn uitvoeringspraktijk zou mogen overgaan. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat in volgens haar vergelijkbare zaken de aanvraag niet op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 is afgewezen, faalt dit beroep nu de door eiseres genoemde zaken dateren van voor 1 januari 2013. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve. De rechtbank overweegt verder als volgt.
7 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
8. Ingevolge artikel 31, derde lid, van de Vw 2000 – voor zover hier van belang – kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
9 Ingevolge artikel 3.105 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling of sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
10 Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 vindt de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 plaats op individuele basis en wordt onder meer rekening gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staats¬burgerschap kan beroepen.
11. Uit de door verweerder overgelegde stukken, onder andere de Operational Guidance Note North Korea van het UK Home Office van 27 september 2012, leidt de rechtbank met betrekking tot het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap het volgende af.
12. Uit pagina 7, paragraaf 2 (a), blijkt dat Zuid-Korea Noord-Korea niet als een aparte staat ziet. Volgens pagina 7, paragraaf 2 (b), zijn de meeste Noord-Koreanen ook Zuid-Koreaan omdat ze die nationaliteit bij de geboorte verkrijgen door afstamming van een (Noord)-Koreaanse ouder. Op pagina 7, paragraaf 2 (e), wordt vermeld dat bij een afwezigheid van meer dan 10 jaren van het Koreaanse schiereiland wordt aangenomen dat men een andere nationaliteit heeft aangenomen en de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft verloren. In het laatste geval kan de Zuid-Koreaanse nationaliteit echter wel weer worden verkregen. Volgens pagina 16, paragraaf 3.9.10, kunnen Noord-Koreanen in beginsel in Zuid-Korea verblijven en kunnen zij ook recht hebben op het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap.
13. Met betrekking tot het veiligheidsonderzoek dat wordt verricht alvorens toegang tot Zuid-Korea wordt verleend, blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken, onder andere het Country of Origin Information Report ‘Democratic People’s Republic of Korea’ van 15 september 2008, pagina 71, dat niet alle Noord-Koreanen automatisch als Zuid-Koreaan worden geaccepteerd. Het gaat dan echter om personen die langere tijd in een derde land hebben verbleven en om internationale criminelen zoals moordenaars, vliegtuigkapers, drugssmokkelaars of terroristen. Voor wat betreft de invulling van het begrip “langere tijd” heeft verweerder verwezen naar de Operational Guidance Note North Korea van de UK Home Office van 2 juli 2010, paragraaf 3.6.8, waaruit blijkt dat het een periode van meer dan tien jaren betreft.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het Zuid-Koreaanse burgerschap heeft dan wel zou moeten kunnen verkrijgen, nu de door hem ingeroepen stukken kunnen worden aangemerkt als deskundigenberichten. Dat betekent dat indien deze berichten op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze zijn ontleend, bij de besluit¬vorming van de juistheid van die informatie mag worden uitgegaan tenzij eiseres daar zodanige concrete aanknopingspunten tegenover stelt dat het tegendeel blijkt dan wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de juistheid kan worden betwijfeld. Zodanige concrete aanknopingspunten zijn echter gesteld noch gebleken. Evenmin zijn er redenen om te veronderstellen dat het te verrichten veiligheidsonderzoek een beletsel zou zijn. Voor zover eiseres in dat verband wijst op haar verblijf in China, overweegt de rechtbank dat dit ruim zeven jaren is geweest en uit de voormelde informatie enkel blijkt dat een verblijf van langer dan tien jaren mogelijk wel een beletsel zou kunnen vormen, maar niet dat een verblijf met een (beduidend) kortere duur ook reeds een probleem zou kunnen vormen. De rechtbank acht ook geen aanknopingspunten aanwezig voor de – overigens ook niet onderbouwde – stelling van eiseres dat het veiligheidsonderzoek meer zou omvatten dan uit vorenstaande stukken blijkt. De rechtbank ziet aanleiding op te merken dat ook in dit verband de bewijslast bij eiseres ligt om aannemelijk te maken dat verweerder ter zake van het staatsburgerschap en het in dat kader te verrichten veiligheidsonderzoek van Zuid-Korea is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten althans dat eiseres dit staatsburgerschap niet zou kunnen verkrijgen, dan wel dat het te verrichten veiligheidsonderzoek daaraan in de weg staat.
15 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder ook in redelijkheid van eiseres mag verwachten dat zij zich op haar Zuid-Koreaans staatsburgerschap beroept.
16. Voor wat betreft het in dit verband gestelde gevaar dat voor familieleden van eiseres dreigt indien eiseres zich vestigt in Zuid-Korea, overweegt de rechtbank dat op grond van de informatie uit de door eiseres overgelegde brief van 14 maart 2013 van VluchtelingenWerk Nederland, waarin wordt verwezen naar verschillende rapporten van onder andere de UN Human Rights Council, Amnesty International en US State Departement en een aantal websites, kan worden gezegd dat familieleden van Noord-Koreaanse vluchtelingen in zijn algemeenheid het risico lopen hierdoor problemen te ondervinden. Gelet op die informatie
– die naar het oordeel van de rechtbank evenzeer als deskundigenbericht is aan te merken – moet worden geoordeeld dat verweerder in dit verband had behoren te onderzoeken hoe aannemelijk de kans is dat de autoriteiten van Noord-Korea op de hoogte raken van de vestiging van eiseres in Zuid-Korea en of in dat geval gevaar dreigt voor de familieleden van eiseres in Noord-Korea. Het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van haar toelating tot Zuid-Korea, volstaat in dit verband niet. Naar het oordeel van de rechtbank is immers weliswaar primair relevant de vraag of eiseres zich op het meergenoemde staatsburgerschap kan beroepen, maar is, indien die vraag zoals hiervoor bevestigend wordt beantwoord, vervolgens relevant de vraag of verweerder dit ook in redelijkheid van een vreemdeling als eiseres mag verwachten. Voor zover eiseres zich in dit kader heeft beroepen op haar psychische omstandigheden – ter onderbouwing waarvan zij een rapport van Psychè heeft overgelegd – overweegt de rechtbank dat verweerder ook dit aspect had dienen te betrekken bij zijn beoordeling of in redelijkheid van eiseres kan worden verwacht dat zij zich op haar staatsburgerschap van Zuid-Korea beroept, hetgeen hij heeft nagelaten. De enkele verwijzing van verweerder (ter zitting) naar artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende, omdat het beoordelingskader wordt bepaald door de meergenoemde redelijkheid.
17. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met onvoldoende zorg is voorbereid. Voorts ontbeert het besluit een voldoende draagkrachtige motivering. De weigering eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000 te verlenen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens nog in beroep is aangevoerd, behoeft derhalve geen beoordeling meer.
18. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van eiseres in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op totaal € 944,= (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 472,=).
19. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank bepaalde beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wenst te voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
Als ik de hele uitspraak lees dan lijkt het er op dat de IND doordat er opeens allemaal Noord-Koreanen naar Nederland komen wat strenger naar die zaken is gaan kijken. Het is tenslotte geen land naast de deur en vroeger zag je 1 Noord-Koreaan in de vijf jaar asiel aanvragen. En blijkbaar heb je dan als aanvrager dan geluk dat men minder diep gaat vlooien. Wat blijkt: als Noord-Koreaan heb je ook gewoon de Zuid-Koreaanse nationaliteit en dus zou je zeggen ergens al een veilige plek. Nou is het wel de vraag of van iemand in redelijkheid kan worden verwacht dat hij daar gaat wonen. (Stel je zou nu ook de Syrische nationalilteit hebben....)
Als ik deze uitspraak nu zo lees dan vraag ik me af of de IND bij dit soort principiële zaken waar een behandelwijziging voor een Meervoudige Kamer van de rechtbank wordt gebracht (en dat duidt op moeilijkheid van de materie) ze niet iets beter naar gebreken in motivering hadden kunnen kijken voor de zitting. Zie al die verwijzigingen naar motivering ter zitting.
Overigens een zeer leesbare uitspraak van de reechtbank die ook voor een niet specialist een begrijpbaar geheel vormt. Het extra wijzen op het tijdig in hoger beroep gaan tegen de gronden die wel ongegrond zijn verklaard vind ik ook bewonderingswaardig.
--------------------------
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 27-05-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: 20134747, samenvatting ter publicatie In de onderhavige zaak is aan een vreemdeling, afkomstig uit Noord-Korea, tegengeworpen dat zij bescherming kan verkrijgen in Zuid-Korea omdat zij daar weliswaar niet eerder heeft verbleven, maar van dat land het staatsburgerschap kan verkrijgen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter toegewezen en het beroep is vanwege de principiële aard van de rechtsvraag verwezen ter behandeling door een meervoudige kamer. De meervoudige kamer is tot het oordeel gekomen dat verweerder artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 aan de afwijzing ten grondslag heeft kunnen leggen in zoverre dat verweerder voldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het Zuid-Koreaanse burgerschap heeft dan wel zou moeten kunnen verkrijgen en het veiligheidsonderzoek aan de verkrijging hiervan niet in de weg staat. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat ook in redelijkheid van eiseres mag worden verwacht dat zij zich op haar Zuid-Koreaans staatsburgerschap beroept. In dit verband heeft de rechtbank met name van belang geacht dat verweerder in dit verband had behoren te onderzoeken hoe aannemelijk de kans is dat de autoriteiten van Noord-Korea op de hoogte raken van de vestiging van eiseres in Zuid-Korea en of in dat geval gevaar dreigt voor de familieleden van eiseres in Noord-Korea. Ook de psychische omstandigheden van eiseres had verweerder dienen te betrekken bij zijn beoordeling of in redelijkheid van eiseres kan worden verwacht dat zij zich op haar staatsburgerschap van Zuid-Korea beroept, hetgeen hij heeft nagelaten.
---------------
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat sinds januari 2013 sprake is van een wijziging in de beoordeling van asielaanvragen van Noord-Koreaanse vreemdelingen. Voor zover aanvragen van Noord-Koreanen in het verleden werden afgewezen, geschiedde dit volgens verweerder op een buitenwettelijke afwijzingsgrond omdat de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde afwijzingsmogelijkheden bij het tegenwerpen van een ander land alwaar bescherming kon worden gevraagd, uitgingen van een eerder verblijf in dat land, Nu Noord-Koreanen niet eerder in het andere land hadden verbleven, heeft verweerder in 2007 besloten om deze buitenwettelijke afwijzingsgrond niet langer aan hen tegen te werpen. Naar aanleiding van een verhoogde instroom van Noord-Koreaanse vreemdelingen is verweerder echter gaan bezien of deze praktijk moest worden voortgezet en gaan onderzoeken of er niet alsnog een wettelijke grondslag was om Zuid-Korea als verblijfsalternatief tegen te werpen aan Noord-Koreanen. Met de implementatie van artikel 4 van de Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) is artikel 3.35 van het VV 2000 ingevoerd en verweerder heeft het bepaalde in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 betrokken bij het besluit om op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 aanvraag af te wijzen. Tot januari 2013 heeft verweerder geen toepassing gegeven aan deze bepaling, maar omdat sedert januari 2013 een (sterk) verhoogde instroom van Noord-Koreaanse vreemdelingen is geconstateerd, heeft verweerder alsnog besloten in de concrete gevallen te bezien of van een Noord-Koreaanse staatsburger mag worden verwacht dat deze zich onder de bescherming stelt van Zuid-Korea omdat een beroep kan worden gedaan op het staatsburgerschap van dat land.
6. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel in wet- of regelgeving gelegen op grond waarvan verweerder niet tot een dergelijke wijziging van zijn uitvoeringspraktijk zou mogen overgaan. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat in volgens haar vergelijkbare zaken de aanvraag niet op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 is afgewezen, faalt dit beroep nu de door eiseres genoemde zaken dateren van voor 1 januari 2013. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve. De rechtbank overweegt verder als volgt.
7 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
8. Ingevolge artikel 31, derde lid, van de Vw 2000 – voor zover hier van belang – kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
9 Ingevolge artikel 3.105 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling of sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
10 Ingevolge artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 vindt de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 plaats op individuele basis en wordt onder meer rekening gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staats¬burgerschap kan beroepen.
11. Uit de door verweerder overgelegde stukken, onder andere de Operational Guidance Note North Korea van het UK Home Office van 27 september 2012, leidt de rechtbank met betrekking tot het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap het volgende af.
12. Uit pagina 7, paragraaf 2 (a), blijkt dat Zuid-Korea Noord-Korea niet als een aparte staat ziet. Volgens pagina 7, paragraaf 2 (b), zijn de meeste Noord-Koreanen ook Zuid-Koreaan omdat ze die nationaliteit bij de geboorte verkrijgen door afstamming van een (Noord)-Koreaanse ouder. Op pagina 7, paragraaf 2 (e), wordt vermeld dat bij een afwezigheid van meer dan 10 jaren van het Koreaanse schiereiland wordt aangenomen dat men een andere nationaliteit heeft aangenomen en de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft verloren. In het laatste geval kan de Zuid-Koreaanse nationaliteit echter wel weer worden verkregen. Volgens pagina 16, paragraaf 3.9.10, kunnen Noord-Koreanen in beginsel in Zuid-Korea verblijven en kunnen zij ook recht hebben op het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap.
13. Met betrekking tot het veiligheidsonderzoek dat wordt verricht alvorens toegang tot Zuid-Korea wordt verleend, blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken, onder andere het Country of Origin Information Report ‘Democratic People’s Republic of Korea’ van 15 september 2008, pagina 71, dat niet alle Noord-Koreanen automatisch als Zuid-Koreaan worden geaccepteerd. Het gaat dan echter om personen die langere tijd in een derde land hebben verbleven en om internationale criminelen zoals moordenaars, vliegtuigkapers, drugssmokkelaars of terroristen. Voor wat betreft de invulling van het begrip “langere tijd” heeft verweerder verwezen naar de Operational Guidance Note North Korea van de UK Home Office van 2 juli 2010, paragraaf 3.6.8, waaruit blijkt dat het een periode van meer dan tien jaren betreft.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het Zuid-Koreaanse burgerschap heeft dan wel zou moeten kunnen verkrijgen, nu de door hem ingeroepen stukken kunnen worden aangemerkt als deskundigenberichten. Dat betekent dat indien deze berichten op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze zijn ontleend, bij de besluit¬vorming van de juistheid van die informatie mag worden uitgegaan tenzij eiseres daar zodanige concrete aanknopingspunten tegenover stelt dat het tegendeel blijkt dan wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de juistheid kan worden betwijfeld. Zodanige concrete aanknopingspunten zijn echter gesteld noch gebleken. Evenmin zijn er redenen om te veronderstellen dat het te verrichten veiligheidsonderzoek een beletsel zou zijn. Voor zover eiseres in dat verband wijst op haar verblijf in China, overweegt de rechtbank dat dit ruim zeven jaren is geweest en uit de voormelde informatie enkel blijkt dat een verblijf van langer dan tien jaren mogelijk wel een beletsel zou kunnen vormen, maar niet dat een verblijf met een (beduidend) kortere duur ook reeds een probleem zou kunnen vormen. De rechtbank acht ook geen aanknopingspunten aanwezig voor de – overigens ook niet onderbouwde – stelling van eiseres dat het veiligheidsonderzoek meer zou omvatten dan uit vorenstaande stukken blijkt. De rechtbank ziet aanleiding op te merken dat ook in dit verband de bewijslast bij eiseres ligt om aannemelijk te maken dat verweerder ter zake van het staatsburgerschap en het in dat kader te verrichten veiligheidsonderzoek van Zuid-Korea is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten althans dat eiseres dit staatsburgerschap niet zou kunnen verkrijgen, dan wel dat het te verrichten veiligheidsonderzoek daaraan in de weg staat.
15 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder ook in redelijkheid van eiseres mag verwachten dat zij zich op haar Zuid-Koreaans staatsburgerschap beroept.
16. Voor wat betreft het in dit verband gestelde gevaar dat voor familieleden van eiseres dreigt indien eiseres zich vestigt in Zuid-Korea, overweegt de rechtbank dat op grond van de informatie uit de door eiseres overgelegde brief van 14 maart 2013 van VluchtelingenWerk Nederland, waarin wordt verwezen naar verschillende rapporten van onder andere de UN Human Rights Council, Amnesty International en US State Departement en een aantal websites, kan worden gezegd dat familieleden van Noord-Koreaanse vluchtelingen in zijn algemeenheid het risico lopen hierdoor problemen te ondervinden. Gelet op die informatie
– die naar het oordeel van de rechtbank evenzeer als deskundigenbericht is aan te merken – moet worden geoordeeld dat verweerder in dit verband had behoren te onderzoeken hoe aannemelijk de kans is dat de autoriteiten van Noord-Korea op de hoogte raken van de vestiging van eiseres in Zuid-Korea en of in dat geval gevaar dreigt voor de familieleden van eiseres in Noord-Korea. Het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van haar toelating tot Zuid-Korea, volstaat in dit verband niet. Naar het oordeel van de rechtbank is immers weliswaar primair relevant de vraag of eiseres zich op het meergenoemde staatsburgerschap kan beroepen, maar is, indien die vraag zoals hiervoor bevestigend wordt beantwoord, vervolgens relevant de vraag of verweerder dit ook in redelijkheid van een vreemdeling als eiseres mag verwachten. Voor zover eiseres zich in dit kader heeft beroepen op haar psychische omstandigheden – ter onderbouwing waarvan zij een rapport van Psychè heeft overgelegd – overweegt de rechtbank dat verweerder ook dit aspect had dienen te betrekken bij zijn beoordeling of in redelijkheid van eiseres kan worden verwacht dat zij zich op haar staatsburgerschap van Zuid-Korea beroept, hetgeen hij heeft nagelaten. De enkele verwijzing van verweerder (ter zitting) naar artikel 3 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende, omdat het beoordelingskader wordt bepaald door de meergenoemde redelijkheid.
17. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met onvoldoende zorg is voorbereid. Voorts ontbeert het besluit een voldoende draagkrachtige motivering. De weigering eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000 te verlenen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens nog in beroep is aangevoerd, behoeft derhalve geen beoordeling meer.
18. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van eiseres in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op totaal € 944,= (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 472,=).
19. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank bepaalde beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wenst te voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
Als ik de hele uitspraak lees dan lijkt het er op dat de IND doordat er opeens allemaal Noord-Koreanen naar Nederland komen wat strenger naar die zaken is gaan kijken. Het is tenslotte geen land naast de deur en vroeger zag je 1 Noord-Koreaan in de vijf jaar asiel aanvragen. En blijkbaar heb je dan als aanvrager dan geluk dat men minder diep gaat vlooien. Wat blijkt: als Noord-Koreaan heb je ook gewoon de Zuid-Koreaanse nationaliteit en dus zou je zeggen ergens al een veilige plek. Nou is het wel de vraag of van iemand in redelijkheid kan worden verwacht dat hij daar gaat wonen. (Stel je zou nu ook de Syrische nationalilteit hebben....)
Als ik deze uitspraak nu zo lees dan vraag ik me af of de IND bij dit soort principiële zaken waar een behandelwijziging voor een Meervoudige Kamer van de rechtbank wordt gebracht (en dat duidt op moeilijkheid van de materie) ze niet iets beter naar gebreken in motivering hadden kunnen kijken voor de zitting. Zie al die verwijzigingen naar motivering ter zitting.
Overigens een zeer leesbare uitspraak van de reechtbank die ook voor een niet specialist een begrijpbaar geheel vormt. Het extra wijzen op het tijdig in hoger beroep gaan tegen de gronden die wel ongegrond zijn verklaard vind ik ook bewonderingswaardig.
--------------------------
Law blog
Tweet
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties