IJshockeyvereniging krijgt verminderde boete voor het laten spelen zonder tewerkstellingsvergunning maar moet toch betalen ook al heeft zij geen winstoogmerk
LJN: BX3964, Raad van State , 201111042/1/V6
Datum uitspraak: 08-08-2012
Datum publicatie: 08-08-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
2.3.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr. 200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
2.3.2. In situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.3. De vereniging heeft, ook nadat zij erachter was gekomen dat zij de Wav had overtreden, de vreemdelingen arbeid laten verrichten zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren verleend. Reeds gelet hierop is geen sprake van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid.
Gelet op het betoog van de vereniging dat zij zelf heeft geconstateerd dat zij niet aan de voorschriften van de Wav voldeed en naar aanleiding daarvan op eigen initiatief de benodigde maatregelen heeft getroffen, wordt in aanmerking genomen dat zij in september 2009, derhalve vóór de controle door de Arbeidsinspectie, tewerkstellingsvergunningen heeft aangevraagd voor de vreemdelingen, welke aan haar op 12 maart 2010 ten aanzien van zes van de vreemdelingen zijn verleend met een geldigheidsduur van 15 maart 2010 tot 31 maart 2010. Voorts is van belang dat uit onder meer de bij het boeterapport gevoegde verklaring van R.E. van der Kooij, General Manager van de vereniging, volgt dat zij zich in de daaraan voorafgaande periode steeds heeft ingespannen om aan haar vergunningplicht te voldoen en daartoe veelvuldig contact heeft onderhouden met het voor afgifte van tewerkstellingsvergunningen verantwoordelijke UWV WERKbedrijf. Uit deze verklaring volgt voorts dat de vereniging voorafgaand aan de controle door de Arbeidsinspectie onderzoek heeft verricht naar het functioneren van de vrijwilliger die binnen de vereniging verantwoordelijk was voor de aanvraag van tewerkstellingsvergunningen, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze haar functie heeft neergelegd. Gelet op dit samenstel van omstandigheden betoogt de vereniging terecht dat de overtreding haar in mindere mate is te verwijten. De Afdeling ziet aanleiding de opgelegde boete met 25% te matigen.
In zoverre slaagt het betoog.
2.3.4. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200901239/1/V6 heeft overwogen, kan eerst op het moment van verlening van de tewerkstellingsvergunning worden geconcludeerd dat de doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden. Gelet hierop en nu de door de vereniging aangevraagde tewerkstellingsvergunningen ten tijde van de door de minister geconstateerde overtreding nog niet waren verleend, wordt de vereniging niet gevolgd in haar betoog dat zij niet in strijd met de doelstellingen van de Wav heeft gehandeld.
Dat de vereniging de verschuldigde loonbelasting en premies tijdig heeft afgedragen doet aan het vorenstaande niet af. Dat zij daarmee heeft voldaan aan verplichtingen die op grond van andere wetten op haar rusten, laat immers onverlet dat zij niet heeft voldaan aan de voor haar als werkgever uit de Wav voortvloeiende verplichtingen.
Dat, aldus de vereniging, zij geen winstoogmerk heeft en een maatschappelijk belang dient, leidt niet tot verdere matiging van de opgelegde boete. Daartoe wordt overwogen dat ook dergelijke organisaties zich op de hoogte dienen te stellen van relevante wet- en regelgeving. Bovendien laat het gebrek aan een winstoogmerk bij de vereniging en haar gestelde maatschappelijk belang onverlet dat de vreemdelingen de in 2.2. omschreven arbeid tegen betaling hebben verricht. De vereniging, die slechts in haar bestuur gebruik maakt van vrijwilligers, kan derhalve niet op de voet van artikel 1a, aanhef en onder b, van het Besluit uitvoering Wav worden gelijkgesteld met een vrijwilligersorganisatie waarbij geen commerciële doelen worden nagestreefd en louter een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat.
De vereniging wordt niet gevolgd in haar betoog dat zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel is beboet, reeds omdat zij niet heeft toegelicht waarom van gelijke gevallen sprake is.
Wat betreft het betoog van de vereniging dat de boeteoplegging mogelijk leidt tot haar faillissement, wordt overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 200804654/1/V6; www.raadvanstate.nl), reden bestaat tot matiging van de opgelegde boete indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. In de door de vereniging in bezwaar overgelegde financiële gegevens is geen grond gelegen voor het oordeel dat zij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Dat de vereniging, naar zij in beroep heeft betoogd, niet beschikt over liquiditeiten ter grootte van het boetebedrag, leidt - reeds omdat de vereniging met de minister een betalingsregeling van twaalf termijnen heeft getroffen en dus niet is gehouden om het verschuldigde bedrag ineens te voldoen - niet tot een ander oordeel.
In zoverre faalt het betoog.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
Datum uitspraak: 08-08-2012
Datum publicatie: 08-08-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
2.3.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr. 200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
2.3.2. In situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.3. De vereniging heeft, ook nadat zij erachter was gekomen dat zij de Wav had overtreden, de vreemdelingen arbeid laten verrichten zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren verleend. Reeds gelet hierop is geen sprake van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid.
Gelet op het betoog van de vereniging dat zij zelf heeft geconstateerd dat zij niet aan de voorschriften van de Wav voldeed en naar aanleiding daarvan op eigen initiatief de benodigde maatregelen heeft getroffen, wordt in aanmerking genomen dat zij in september 2009, derhalve vóór de controle door de Arbeidsinspectie, tewerkstellingsvergunningen heeft aangevraagd voor de vreemdelingen, welke aan haar op 12 maart 2010 ten aanzien van zes van de vreemdelingen zijn verleend met een geldigheidsduur van 15 maart 2010 tot 31 maart 2010. Voorts is van belang dat uit onder meer de bij het boeterapport gevoegde verklaring van R.E. van der Kooij, General Manager van de vereniging, volgt dat zij zich in de daaraan voorafgaande periode steeds heeft ingespannen om aan haar vergunningplicht te voldoen en daartoe veelvuldig contact heeft onderhouden met het voor afgifte van tewerkstellingsvergunningen verantwoordelijke UWV WERKbedrijf. Uit deze verklaring volgt voorts dat de vereniging voorafgaand aan de controle door de Arbeidsinspectie onderzoek heeft verricht naar het functioneren van de vrijwilliger die binnen de vereniging verantwoordelijk was voor de aanvraag van tewerkstellingsvergunningen, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze haar functie heeft neergelegd. Gelet op dit samenstel van omstandigheden betoogt de vereniging terecht dat de overtreding haar in mindere mate is te verwijten. De Afdeling ziet aanleiding de opgelegde boete met 25% te matigen.
In zoverre slaagt het betoog.
2.3.4. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200901239/1/V6 heeft overwogen, kan eerst op het moment van verlening van de tewerkstellingsvergunning worden geconcludeerd dat de doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden. Gelet hierop en nu de door de vereniging aangevraagde tewerkstellingsvergunningen ten tijde van de door de minister geconstateerde overtreding nog niet waren verleend, wordt de vereniging niet gevolgd in haar betoog dat zij niet in strijd met de doelstellingen van de Wav heeft gehandeld.
Dat de vereniging de verschuldigde loonbelasting en premies tijdig heeft afgedragen doet aan het vorenstaande niet af. Dat zij daarmee heeft voldaan aan verplichtingen die op grond van andere wetten op haar rusten, laat immers onverlet dat zij niet heeft voldaan aan de voor haar als werkgever uit de Wav voortvloeiende verplichtingen.
Dat, aldus de vereniging, zij geen winstoogmerk heeft en een maatschappelijk belang dient, leidt niet tot verdere matiging van de opgelegde boete. Daartoe wordt overwogen dat ook dergelijke organisaties zich op de hoogte dienen te stellen van relevante wet- en regelgeving. Bovendien laat het gebrek aan een winstoogmerk bij de vereniging en haar gestelde maatschappelijk belang onverlet dat de vreemdelingen de in 2.2. omschreven arbeid tegen betaling hebben verricht. De vereniging, die slechts in haar bestuur gebruik maakt van vrijwilligers, kan derhalve niet op de voet van artikel 1a, aanhef en onder b, van het Besluit uitvoering Wav worden gelijkgesteld met een vrijwilligersorganisatie waarbij geen commerciële doelen worden nagestreefd en louter een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat.
De vereniging wordt niet gevolgd in haar betoog dat zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel is beboet, reeds omdat zij niet heeft toegelicht waarom van gelijke gevallen sprake is.
Wat betreft het betoog van de vereniging dat de boeteoplegging mogelijk leidt tot haar faillissement, wordt overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 200804654/1/V6; www.raadvanstate.nl), reden bestaat tot matiging van de opgelegde boete indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. In de door de vereniging in bezwaar overgelegde financiële gegevens is geen grond gelegen voor het oordeel dat zij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Dat de vereniging, naar zij in beroep heeft betoogd, niet beschikt over liquiditeiten ter grootte van het boetebedrag, leidt - reeds omdat de vereniging met de minister een betalingsregeling van twaalf termijnen heeft getroffen en dus niet is gehouden om het verschuldigde bedrag ineens te voldoen - niet tot een ander oordeel.
In zoverre faalt het betoog.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Reacties