Wat nou als je vroeger over je identiteit hebt gelogen en nu na jaren je eigen naam terug wilt? (Uitspraak)
Een tijdje geleden werd ik benaderd door iemand die inmiddels al lang Nederlander was maar in het verleden tijdens de asielaanvraag had gelogen over naam en land van herkomst. De vraag was of dat nu veranderd kon worden naar de echte. Na overleg met andere geadviseerd maar niets te doen omdat we niet allemaal Ayaan Hirsi Ali zijn.
In deze uitspraak gaat het over een Algerijn die een drie-jaren vtv had gekregen en probeerde zijn persoonsgegevens te veranderen. De IND vernietigde zijn Nederlanderschap en trok zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in.
LJN: BX3451, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Roermond , AWB 12 / 26560
Datum uitspraak: 01-06-2012
Datum publicatie: 02-08-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
13. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder echter onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken het tijdsverloop sedert het verlenen van de verblijfsvergunning aan eiser en de overige concrete aspecten die door eiser in zijn zienswijze en zijn gehoor zijn aangevoerd. Eiser is in 1994 naar Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning sedert 26 mei 1997. De intrekking dateert van 19 juli 2011. Derhalve was eiser ten tijde van dat laatstgenoemde tijdstip reeds meer dan 14 jaren in het bezit van die verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat tijdsverloop alleen al met zich dat de vraag opgeworpen dient te worden in hoeverre het belang van verweerder bij herstel van de situatie zoals die zou zijn geweest indien eiser direct zijn juiste naam had gemeld opweegt tegen het belang van eiser bij het kunnen behouden van die verblijfsvergunning. Het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft tot 1 december 2006 ook bepalingen gekend waarin een tijdsverloop van 12 jaren met zich bracht dat intrekking van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alsdan vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens als hier in het geding niet meer mogelijk was. Destijds werden deze bepalingen toegelicht door een verwijzing naar de toelichting bij artikel 3:84 van het Vb 2000 dat handelt over de gevolgen van onjuiste gegevensverstrekking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd:
“Artikel 3.84
Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing had moeten worden genomen, kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen. In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In dit artikel wordt de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in deze situaties af te wijzen, beperkt tot een periode van twaalf jaren. Na verloop van twaalf jaren wegen de belangen van de overheid bij het corrigeren van de door het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens ten onrechte bewerkstelligde situatie in ieder geval niet langer meer op tegen de belangen van de vreemdeling, die in dat geval immers al zeer lang in Nederland verblijft. De termijn van twaalf jaren sluit aan bij de strafrechtelijke verjaringstermijn. Dezelfde termijn is opgenomen in artikel 14 van het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 891 (R1609), nrs 1–6) omtrent de ongedaanmaking van het ten onrechte verkregen Nederlanderschap. Die periode wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning. In die gevallen weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland.
Weliswaar zijn die bepalingen inmidddels vervallen maar dat betekent niet, nu intrekking vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens immers een bevoegdheid van verweerder is, dat een dergelijk tijdsverloop en de gevolgen daarvan niet zwaar dienen te wegen bij een belangenafweging. Die weging kan niet plaatsvinden door in feite enkel te stellen dat de intrekking beoogt de situatie te herstellen zoals die zou zijn geweest indien een betrokkene wel meteen de juiste gegevens had verstrekt of dat de door eiser gestelde arbeidsparticipatie/integratie in de Nederlandse samenleving het gevolg zijn van de door hem verstrekte onjuiste gegevens. Indien verweerder in die redenering gevolgd zou worden, zou een integratie, ongeacht hoe lang die ook was, bij het verstrekken van onjuiste gegevens nimmer tot een belangenafweging in het voordeel van een betrokkene kunnen leiden. Nu het in de zaak van eiser een intrekking betreft van eerder verleende vergunningen en dus niet de beoordeling betreft van een aanvraag van eiser ligt het ook voor de hand dat verweerder concrete feiten en omstandigheden ter zake van onder meer die participatie/integratie onderzoekt en beoordeelt alvorens tot intrekking over te gaan in plaats van enkel te stellen dat een en ander enkel het gevolg is van de door eiser verstrekte onjuiste gegevens.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in diezelfde belangenafweging ten onrechte niet van belang heeft geacht dat eiser reeds eerder heeft geprobeerd zijn persoonsgegevens te laten wijzigen. Weliswaar heeft eiser niet verweerder maar andere bestuursorganen hierover geïnformeerd, maar desondanks is dat wel een omstandigheid die mede gewogen kan worden. Ook dit argument van eiser is echter afgedaan door verweerder met de enkele redenering dat dit niet van belang is omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven dan wel om zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder immers een nieuwe belangenafweging dient te maken. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen
8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen.
16. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 437,00 per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Aangezien niet is gebleken dat ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan eiser.
bron: rechtspraak.nl
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Tweet
In deze uitspraak gaat het over een Algerijn die een drie-jaren vtv had gekregen en probeerde zijn persoonsgegevens te veranderen. De IND vernietigde zijn Nederlanderschap en trok zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in.
LJN: BX3451, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Roermond , AWB 12 / 26560
Datum uitspraak: 01-06-2012
Datum publicatie: 02-08-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
13. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder echter onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken het tijdsverloop sedert het verlenen van de verblijfsvergunning aan eiser en de overige concrete aspecten die door eiser in zijn zienswijze en zijn gehoor zijn aangevoerd. Eiser is in 1994 naar Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning sedert 26 mei 1997. De intrekking dateert van 19 juli 2011. Derhalve was eiser ten tijde van dat laatstgenoemde tijdstip reeds meer dan 14 jaren in het bezit van die verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat tijdsverloop alleen al met zich dat de vraag opgeworpen dient te worden in hoeverre het belang van verweerder bij herstel van de situatie zoals die zou zijn geweest indien eiser direct zijn juiste naam had gemeld opweegt tegen het belang van eiser bij het kunnen behouden van die verblijfsvergunning. Het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft tot 1 december 2006 ook bepalingen gekend waarin een tijdsverloop van 12 jaren met zich bracht dat intrekking van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alsdan vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens als hier in het geding niet meer mogelijk was. Destijds werden deze bepalingen toegelicht door een verwijzing naar de toelichting bij artikel 3:84 van het Vb 2000 dat handelt over de gevolgen van onjuiste gegevensverstrekking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd:
“Artikel 3.84
Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing had moeten worden genomen, kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen. In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In dit artikel wordt de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in deze situaties af te wijzen, beperkt tot een periode van twaalf jaren. Na verloop van twaalf jaren wegen de belangen van de overheid bij het corrigeren van de door het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens ten onrechte bewerkstelligde situatie in ieder geval niet langer meer op tegen de belangen van de vreemdeling, die in dat geval immers al zeer lang in Nederland verblijft. De termijn van twaalf jaren sluit aan bij de strafrechtelijke verjaringstermijn. Dezelfde termijn is opgenomen in artikel 14 van het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 891 (R1609), nrs 1–6) omtrent de ongedaanmaking van het ten onrechte verkregen Nederlanderschap. Die periode wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning. In die gevallen weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland.
Weliswaar zijn die bepalingen inmidddels vervallen maar dat betekent niet, nu intrekking vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens immers een bevoegdheid van verweerder is, dat een dergelijk tijdsverloop en de gevolgen daarvan niet zwaar dienen te wegen bij een belangenafweging. Die weging kan niet plaatsvinden door in feite enkel te stellen dat de intrekking beoogt de situatie te herstellen zoals die zou zijn geweest indien een betrokkene wel meteen de juiste gegevens had verstrekt of dat de door eiser gestelde arbeidsparticipatie/integratie in de Nederlandse samenleving het gevolg zijn van de door hem verstrekte onjuiste gegevens. Indien verweerder in die redenering gevolgd zou worden, zou een integratie, ongeacht hoe lang die ook was, bij het verstrekken van onjuiste gegevens nimmer tot een belangenafweging in het voordeel van een betrokkene kunnen leiden. Nu het in de zaak van eiser een intrekking betreft van eerder verleende vergunningen en dus niet de beoordeling betreft van een aanvraag van eiser ligt het ook voor de hand dat verweerder concrete feiten en omstandigheden ter zake van onder meer die participatie/integratie onderzoekt en beoordeelt alvorens tot intrekking over te gaan in plaats van enkel te stellen dat een en ander enkel het gevolg is van de door eiser verstrekte onjuiste gegevens.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in diezelfde belangenafweging ten onrechte niet van belang heeft geacht dat eiser reeds eerder heeft geprobeerd zijn persoonsgegevens te laten wijzigen. Weliswaar heeft eiser niet verweerder maar andere bestuursorganen hierover geïnformeerd, maar desondanks is dat wel een omstandigheid die mede gewogen kan worden. Ook dit argument van eiser is echter afgedaan door verweerder met de enkele redenering dat dit niet van belang is omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven dan wel om zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder immers een nieuwe belangenafweging dient te maken. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen
8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen.
16. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 437,00 per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Aangezien niet is gebleken dat ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan eiser.
bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Reacties