29 februari 2016

Uitzetting derdelander die zorgt voor een minderjarige EU-burger in uitzonderlijke gevallen mogelijk


Het verblijfsrecht van een derdelander die ouder is van een minderjarige EU burger, en voor dit kind primair de zorg draagt, mag in uitzonderlijke gevallen wegens een strafrechtelijke veroordeling worden geweigerd met een beroep op de openbare orde. Dat is het advies van advocaat-generaal Szpunar aan het EU-Hof op vragen van een Spaanse en een Britse rechter.
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Szpunar van 4 februari 2016 in de gevoegde zaken C-165/14, Rendón Marín en C-304/14, CS.
Strafrechtelijke veroordeling als grond beëindiging verblijfsrecht
De eerste zaak betreft een Colombiaanse onderdaan die met zijn twee kinderen, waarvan één de Spaanse en één de Poolse nationaliteit heeft, in Spanje woont. De Poolse moeder van de twee kinderen is niet in beeld. Deze Colombiaanse onderdaan is strafrechtelijk veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf. De tenuitvoerlegging van deze straf is voor twee jaar voorwaardelijk opgeschort. Hij heeft een verzoek ingediend voor een tijdelijke verblijfsvergunning wegens uitzonderlijke omstandigheden. Deze aanvraag is automatisch afgewezen wegens het bestaan van een strafblad. Eerder verscheen op de ECER website een bericht over deze prejudiciële verwijzing.
De tweede zaak betreft een Marokkaanse onderdaan die in het Verenigd Koninkrijk woont met haar zoon die de Britse nationaliteit heeft. In 2002 is zij in Marokko in het huwelijk getreden met een Brits staatsburger. Vervolgens is zij het Verenigd Koninkrijk ingereisd. Na enkele jaren is ze gescheiden van haar Britse echtgenoot, maar vervolgens heeft ze zich opnieuw met hem verzoend en is het echtpaar hertrouwd. Uit dat huwelijk is in het Verenigd Koninkrijk een zoon geboren. Nadat ze schuldig werd bevonden aan een strafbaar feit, is zij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, die zij inmiddels heeft uitgezeten. Volgens de toepasselijke wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk is een uitzettingsbesluit vastgesteld tegen haar aangezien zij geen Brits staatsburger is en voor een strafbaar feit tot ten minste twaalf maanden gevangenisstraf is veroordeeld. Ook deze prejudiciële verwijzing is op de ECER website gepubliceerd.
In beide zaken is de ouder met de nationaliteit van een EU lidstaat niet in beeld en zorgen de Colombiaanse respectievelijk Marokkaanse ouder voor hun kind(eren). De vraag die thans bij het EU Hof voorligt is of artikel 20 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) (in het licht van het arrest Ruiz Zambrano) alsmede artikel 21 VWEU (in het licht van het arrest Chen) in de weg staan aan beëindiging van het verblijf van de ouder met de nationaliteit van een derde land met een beroep op de openbare orde, vanwege een strafrechtelijke veroordeling. In die zaken oordeelde het EU Hof eerder dat een ouder met de nationaliteit van een derde land een afgeleid verblijfsrecht kan hebben om het verblijf van het kind met de nationaliteit van een van de EU lidstaten te ondersteunen. In de onderhavige zaken betreft het echter een weigering tot een verblijfsrecht vanwege een strafrechtelijke vervolging, hetgeen in Ruiz Zambrano en Chen niet aan de orde was. De vraag is derhalve hoe deze arresten zich verhouden tot de mogelijkheid tot uitzetting vanwege de openbare orde.
Conclusie van de AG
De AG gaat eerst in op de situatie van de dochter met de Poolse nationaliteit in de zaak Rendón Marín. Omdat deze dochter met haar vader in Spanje woont zou zij een verblijfsrecht hebben op grond van artikel 21 VWEU en richtlijn 2004/38. Een afgeleid verblijfsrecht kan aan de Colombiaanse vader worden toegekend indien zijn minderjarige dochter, burger van de Unie, aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38 voldoet. In het bijzonder moet de burger van de Unie volgens deze bepaling voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland, en beschikken over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt. Of dat het geval is, is aan de nationale rechter om te beoordelen.
Volgens de AG verzetten artikel 21 VWEU en richtlijn 2004/38 zich ertegen dat een verblijfsvergunning automatisch wordt geweigerd wanneer iemand een strafblad heeft. De strafrechtelijke veroordeling kan op zichzelf slechts de weigering van een verblijfsvergunning rechtvaardigen indien het persoonlijke gedrag van de betrokken derdelander, „afgezien van de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt”, „een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging [voor] een fundamenteel belang van de samenleving” vormt. Bovendien moet bij de beoordeling van de eventuele verwijdering van de Colombiaanse vader rekening worden gehouden met de fundamentele rechten, zoals artikel 7 van het EU Handvest van de Grondrechten en in artikel 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven en het familie  en gezinsleven, alsmede met het evenredigheidsbeginsel.
De AG gaat vervolgens in op de vraag of artikel 20 VWEU in de weg staat aan de weigering van een verblijfsrecht, voor beide zaken, voor het geval het EU Hof tot het oordeel komt dat op Rendón Marín geen afgeleid verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 21 VWEU en omdat in beide zaken ook een kind aanwezig is met de nationaliteit van de lidstaat waarin deze kinderen wonen. Rendón Marín heeft immers ook een kind met de Spaanse nationaliteit, dat met hem in Spanje woont. In de zaak CS betreft het een Marokkaanse moeder die met haar Britse zoon in het Verenigd Koninkrijk woont. Op die situaties is artikel 21 VWEU en richtlijn 2004/38 niet van toepassing, omdat er geen aanknopingspunt met het vrije verkeer van personen is.
Volgens de AG staat artikel 20 VWEU in beginsel eraan in de weg dat een lidstaat een derdelander die ouder is van een minderjarige staatsburger van die lidstaat, voor wie hij als enige daadwerkelijk zorgt, van zijn grondgebied uitzet naar een derde land, wanneer daardoor het kind, dat burger van de Unie is, het effectieve genot zou worden ontzegd van de belangrijkste rechten die het aan die hoedanigheid ontleent.
In uitzonderlijke omstandigheden kan een lidstaat evenwel een dergelijke maatregel nemen, mits die maatregel:
  • is gegrond op het persoonlijke gedrag van deze derdelander, dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet vormen;
  • in overeenstemming is de fundamentele rechten, zoals artikel 7 van  het EU-Handvest en in artikel 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven en het familie -en gezinsleven en het evenredigheidsbeginsel, en
  • is gebaseerd op dwingende redenen van openbare veiligheid (artikel 28, lid 3, richtlijn 2004/38)
De verwijzende rechter moet nagaan of dit in de aan hem voorgelegde zaak het geval is.
De conclusie van de AG betreft een advies aan het EU Hof en is niet bindend. De uitspraak van het EU Hof wordt binnenkort verwacht.


 Vindplaats: http://www.minbuza.nl/ecer/nieuws/2016/02/uitzetting-derdelander-die-zorgt-voor-een-minderjarige-eu-burger-in-uitzonderlijke-gevallen-mogelijk.html




Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

24 februari 2016

VACATURE: Coördinator Basisregistratie Personen (m/v) Standplaats Aanmeldcentrum Ter Apel


Coördinator Basisregistratie Personen

De gemeente Vlagtwedde is op zoek naar een 

Coördinator Basisregistratie Personen (m/v) 
Standplaats Aanmeldcentrum Ter Apel 
36 uur per week, tijdelijk tot 1 januari 2017
 
 Het project ‘BRP-straat’ gemeente Vlagtwedde is een gezamenlijk project van de gemeente Vlagtwedde, het Centraal Orgaan Asielzoekers en de Immigratie en Naturalisatiedienst, dat als doel heeft de doorlooptijd van de inschrijving van asielzoekers met verblijfsvergunning in de Basis Registratie Personen (BRP)terug te brengen. Om dit te realiseren heeft de gemeente Vlagtwedde een eigen aanmeldbalie burgerzaken op het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Door de gegevens vroeg in het proces goed vast te leggen en de vreemdeling juist te registreren in de BRP, wordt de inschrijving in de uiteindelijke vestigingsgemeente slechts een kwestie van het verwerken van een adreswijziging. Het BRP proces in het aanmeldcentrum Ter Apel is een continu doorlopend proces. De BRP-straat is 7 dagen per week in bedrijf, het team is zowel doordeweeks als ’s weekends inzetbaar.
 
De coördinator Basisregistratie Personen vormt de schakel tussen de manager en medewerkers en is verantwoordelijk voor de operationele aansturing van het BRP team. De functie is ingedeeld in het HR21 profiel Operationeel leidinggevende III. De werkzaamheden bestaan uit: 

Doorontwikkeling van het team BRP-straat; 
coördinatie en aansturing van de medewerkers van het team BRP-straat;
het beoordelen van buitenlandse brondocumenten; 
het onderhouden van contacten met andere instanties op het AC Ter Apel. 
Jij beschikt over 

een op de functie gerichte opleiding op minimaal HBO niveau; 
vakinhoudelijke kennis en aantoonbare ervaring op het gebied van: - Basisregistratie Personen; - Internationaal Personen- en Familierecht en - Nationaliteitwetgeving;
minimaal 3 jaren ervaring in een vergelijkbare functie, bij voorkeur gericht op BRP werkzaamheden; 
talenkennis van bij voorkeur meerdere talen in woord en geschrift. 
Dit zijn jouw competenties 

stressbestendig; 
verantwoordelijk; 
oordeelsvorming; 
leidinggeven; 
kwaliteitsgerichtheid; 
plannen en organiseren. Wij bieden een salaris van maximaal € 3.590,- bruto per maand (maximum functieniveau 9, peildatum 1 april 2015). In verband met het tijdelijke karakter van het project, zullen medewerkers van de BRP-straat aanvankelijk worden ondergebracht bij een payrollorganisatie. Deze zal de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Vlagtwedde hanteren. Dit houdt onder andere in: pensioenopbouw via ABP, opbouw van vakantiegeld, eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage en een reiskostenregeling woning-werk van maximaal € 130,-- netto per maand. 

Ben jij dit? 
Stuur dan je sollicitatiebrief met Curriculum Vitae, onder vermelding van vacaturenummer 3203, vóór 2 maart 2016 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, Postbus 14, 9550 AA Sellingen, of via info@vlagtwedde.nl . 

Meer informatie kun je inwinnen bij de manager van de manager Middelen, Advies en Publiekszaken, de heer Richard Hemme, tel. (0599) 320 135 of via e-mail: info@vlagtwedde.nl .

Acquisitie naar aanleiding van deze vacature wordt niet op prijs gesteld.
De gemeente Vlagtwedde is op zoek naar een

Coördinator Basisregistratie Personen (m/v)
Standplaats Aanmeldcentrum Ter Apel
36 uur per week, tijdelijk tot 1 januari 2017


Het project ‘BRP-straat’ gemeente Vlagtwedde is een gezamenlijk project van de gemeente Vlagtwedde, het Centraal Orgaan Asielzoekers en de Immigratie en Naturalisatiedienst, dat als doel heeft de doorlooptijd van de inschrijving van asielzoekers met verblijfsvergunning in de Basis Registratie Personen (BRP)terug te brengen. Om dit te realiseren heeft de gemeente Vlagtwedde een eigen aanmeldbalie burgerzaken op het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Door de gegevens vroeg in het proces goed vast te leggen en de vreemdeling juist te registreren in de BRP, wordt de inschrijving in de uiteindelijke vestigingsgemeente slechts een kwestie van het verwerken van een adreswijziging. Het BRP proces in het aanmeldcentrum Ter Apel is een continu doorlopend proces. De BRP-straat is 7 dagen per week in bedrijf, het team is zowel doordeweeks als ’s weekends inzetbaar.

De coördinator Basisregistratie Personen vormt de schakel tussen de manager en medewerkers en is verantwoordelijk voor de operationele aansturing van het BRP team. De functie is ingedeeld in het HR21 profiel Operationeel leidinggevende III. De werkzaamheden bestaan uit:
  • Doorontwikkeling van het team BRP-straat; 
  • coördinatie en aansturing van de medewerkers van het team BRP-straat;
  • het beoordelen van buitenlandse brondocumenten; 
  • het onderhouden van contacten met andere instanties op het AC Ter Apel.

Jij beschikt over
  • een op de functie gerichte opleiding op minimaal HBO niveau; 
  • vakinhoudelijke kennis en aantoonbare ervaring op het gebied van: - Basisregistratie Personen; - Internationaal Personen- en Familierecht en - Nationaliteitwetgeving;
  • minimaal 3 jaren ervaring in een vergelijkbare functie, bij voorkeur gericht op BRP werkzaamheden; 
  • talenkennis van bij voorkeur meerdere talen in woord en geschrift.

Dit zijn jouw competenties
  • stressbestendig; 
  • verantwoordelijk; 
  • oordeelsvorming; 
  • leidinggeven; 
  • kwaliteitsgerichtheid; 
  • plannen en organiseren.
Wij bieden een salaris van maximaal € 3.590,- bruto per maand (maximum functieniveau 9, peildatum 1 april 2015). In verband met het tijdelijke karakter van het project, zullen medewerkers van de BRP-straat aanvankelijk worden ondergebracht bij een payrollorganisatie. Deze zal de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Vlagtwedde hanteren. Dit houdt onder andere in: pensioenopbouw via ABP, opbouw van vakantiegeld, eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage en een reiskostenregeling woning-werk van maximaal € 130,-- netto per maand.

Ben jij dit?
Stuur dan je sollicitatiebrief met Curriculum Vitae, onder vermelding van vacaturenummer 3203, vóór 2 maart 2016 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, Postbus 14, 9550 AA Sellingen, of via info@vlagtwedde.nl.

Meer informatie kun je inwinnen bij de manager van de manager Middelen, Advies en Publiekszaken, de heer Richard Hemme, tel. (0599) 320 135 of via e-mail: info@vlagtwedde.nl.


 http://www.binnenlandsbestuur.nl/vacatures/coordinator-basisregistratie-personen.9519283.lynkx?vacancyId=448138


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Zwaar criminele Somaliër kan asielvergunning vaarwel zwaaien en mag terug naar Mogadishu


ECLI:NL:RBDHA:2016:1808

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 23-02-2016
Datum publicatie 23-02-2016
Zaaknummer AWB 15/1295
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie Intrekking verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd, veelplegersregeling artikel 3.86 Vb 2000, Mogadishu.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Vreemdelingenkamer

zaaknummer: AWB 15/1295

Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2016

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.M. Westerhuis,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop


Bij besluit van 23 september 2014 (hierna: het bestreden besluit), uitgereikt op 13 januari 2015, heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 september 2012. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, gerekend vanaf de datum dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Op 21 januari 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 januari 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Veld, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Jonkman.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen, omdat het voornemen niet aan hem is verzonden en hij derhalve geen zienswijze heeft kunnen indienen.
3. Ingevolge artikel 41, eerste lid, Vreemdelingenwet (hierna: Vw 2000), is de voornemenprocedure ook van toepassing als het een intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd betreft.
4. Volgens paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna:
Vc 2000) zendt verweerder het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij verweerder geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt hij het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling. Als verweerder er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft hij in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
5. Uit het rapport van bevindingen van 18 september 2014 blijkt dat verweerder op 22 juli 2014 het voornemen tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en oplegging van een inreisverbod aangetekend heeft verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, zijnde [adres] , te [plaats] . Het voornemen is retour gekomen met de opmerking: “Zending niet binnen 3 weken opgehaald. Zending is retour afzender”. Op 12 september 2014 heeft verweerder nogmaals het laatst bekende adres van eiser gecontroleerd en is gebleken dat eiser nog steeds op voormeld adres in [plaats] stond ingeschreven. Voorts is uit informatie van 16 september 2014 gebleken dat eiser op dat moment niet in detentie verbleef.
6. Gelet op het vorenstaande en nu eiser niet heeft betwist dat het door verweerder gebruikte adres juist is en dat hij ten tijde van het voornemen geen gemachtigde had, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
7. De rechtbank stelt vast dat de inhoudelijke beroepsgronden zien op zowel de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als op het opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) heeft een vreemdeling tegen wie een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 is uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang bij de beoordeling van het beroep tegen de intrekking van een zodanige vergunning. De vraag of verweerder de verblijfsvergunning heeft kunnen intrekken, kan ten volle in het kader van de toetsing van het inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding de gronden van eiser gericht tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het kader van het beroep tegen het inreisverbod te bespreken.
8. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren in Mogadishu en heeft de Somalische nationaliteit. Op 21 november 1995 heeft eiser hier te lande aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf ingediend. Bij besluit van 16 augustus 1996 is eiser in het bezit gesteld van een voorwaardelijke verblijfsvergunning tot verblijf, met ingang van
21 november 1995. Met ingang van 20 november 1998 is voormelde vergunning gewijzigd in een verblijfsvergunning zonder beperkingen en met ingang van 1 april 2001 is eisers vergunning omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 26 juni 2014 volgt dat eiser bij onherroepelijk geworden vonnis van 19 april 2003 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Zutphen is veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens poging tot doodslag, dat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 juli 2004 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Arnhem is veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 december 2005 door het gerechtshof te Arnhem is veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, wegens poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van
30 oktober 2013 door de politierechter van de rechtbank te Groningen is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens het na 1 juli 2012 plegen van meerdere diefstallen en verduistering.
9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Blijkens voormeld uittreksel Justitiële Documentatie is eiser voor ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk vonnis veroordeeld. Gelet op de strafopbouw, afgezet tegen de verblijfsduur van eiser ten tijde van het op 27 december 2004 gepleegde delict (ten minste negen jaar, maar minder dan tien jaar), bestaat aanleiding om op grond van de in artikel 3.86, vierde lid van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb 2000) opgenomen veelplegersregeling, zoals die geldt met ingang van 1 juli 2012, de aan eiser verleende verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. Volgens verweerder is niet gebleken dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel dan wel het opleggen van het inreisverbod in strijd is met het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), of artikel 8 van het EVRM.
10. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. Ingevolge artikel 33, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 worden ingetrokken indien, voor zover thans van belang, de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, dan wel hem ter zake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
13. Volgens paragraaf C5/4 van de Vc 2000 trekt verweerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in op grond van artikel 35, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 als wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid onder b van de Vw 2000 en aan artikel 3.86 van het Vb 2000. Artikel 3.86 van het Vb 2000 is derhalve van overeenkomstige toepassing op intrekkingen van vergunningen voor onbepaalde tijd.
14. Ingevolge artikel 3.86, vierde lid, van het Vb 2000, zoals deze luidt met ingang van 1 juli 2012, kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw 2000, indien de vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang bedraagt de in het vierde lid bedoelde norm bij een verblijfsduur van:
ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar: 10 maanden.

Ingevolge het zesde lid wordt voor de toepassing van de voorgaande leden onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000 of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.

Ingevolge het tiende lid wordt, in afwijking van de voorgaande leden, de aanvraag niet afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van:
a. een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
Ingevolge het zeventiende lid wordt de aanvraag niet afgewezen, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
15. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het bestreden besluit berust op een juiste wettelijke grondslag en overweegt dienaangaande als volgt.
16. In het Besluit van 26 maart 2012, houdende wijziging van het Vb 2000 in verband met aanscherping van de glijdende schaal (Stb. 2012, 158) is in artikel II bepaald dat dit besluit buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd.
17. De rechtbank is van oordeel dat eisers verblijfsvergunning op grond van het vóór 1 juli 2012 geldende artikel 3.86 van het Vb 2000 – zoals dat met inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van artikel 3.86 van het Vb 2000 van 24 juli 2010 (Stb. 2010, 307) per 31 juli 2010 is komen te luiden en waarmee de veelplegersregeling is ingevoerd – kon worden ingetrokken. Eiser is immers voor ten minste vijf misdrijven veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen die de norm van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000, zoals dat luidde tussen 31 juli 2010 en 1 juli 2012, overschrijden. Het bij voormeld Besluit van 24 juli 2010 horende overgangsrecht, neergelegd in artikel XIII, eerste lid, bepaalt dat het per 31 juli 2010 gewijzigde artikel 3.86 van het Vb 2000 niet buiten toepassing blijft indien de vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit onderdeel van dit besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld. Nu eiser na 31 juli 2010 is veroordeeld voor een misdrijf doet die situatie zich voor. Derhalve had eisers verblijf op grond van artikel 3.86, zoals luidend tot 1 juli 2012, kunnen worden beëindigd. Uit voormeld artikel II van het Besluit van 26 maart 2012 vloeit bij deze stand van zaken voort dat het recht van toepassing is zoals geldend vanaf 1 juli 2012. Het betreden besluit berust dan ook op een juiste wettelijke grondslag.
Overigens blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:279) dat artikel II zo moet worden uitgelegd dat de tot 1 juli 2012 geldende regelgeving slechts van toepassing blijft in de situatie waarin een vreemdeling zich na die datum niet meer schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf en daarvoor onherroepelijk is veroordeeld. Voor de situatie dat een vreemdeling na
1 juli 2012 opnieuw een misdrijf heeft gepleegd en daarvoor onherroepelijk is veroordeeld, geldt deze uitzondering niet. Omdat eiser na 1 juli 2012 opnieuw misdrijven heeft gepleegd en daarvoor op 30 oktober 2013 onherroepelijk is veroordeeld, is de na
1 juli 2012 geldende regelgeving ook daarom op hem van toepassing.
18. Verweerder heeft eiser vanaf 27 december 2004 (de datum van de derde veroordeling voor een misdrijf) aangemerkt als veelpleger in de zin van artikel 3.86, vierde lid, van het Vb 2000. Omdat eiser tot dat moment in totaal 32 maanden detentie opgelegd heeft gekregen, afgezet tegen een verblijfsduur van tenminste negen jaar, maar minder dan tien jaar, is volgens verweerder voldaan aan de in artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000 opgenomen norm van tien maanden.
19. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op het door verweerder gekozen peilmoment ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar rechtmatig in Nederland verbleef, dat hij op dat moment wegens ten minste drie misdrijven bij onherroepelijke vonnissen was veroordeeld tot een totale gevangenisstraf van 32 maanden en dat derhalve de bij voormelde verblijfsduur horende norm van tien maanden ruimschoots is overschreden.
20. Eiser heeft echter betoogd dat niet dient te worden gekeken naar de datum van het derde misdrijf, maar naar de datum van het eerste misdrijf gepleegd na de aanscherping van de glijdende schaal met ingang van 1 juli 2012. Nu eiser op dat moment een verblijfsduur had van meer dan tien jaar, is artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 van toepassing, aldus eiser. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog en overweegt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:877), dat het tiende lid van artikel 3.86 van het Vb 2000 een uitzondering bevat op onder meer het eerste lid en daarmee op de in het tweede lid opgenomen glijdende schaal, dat toetsing aan het tiende lid derhalve eerst aan de orde is nadat toetsing aan de in het eerste en tweede lid vervatte hoofdregel heeft plaatsgevonden en dat deze systematiek meebrengt dat de verblijfsduur in het tiende lid, op dezelfde wijze moet worden opgevat als de verblijfsduur in het tweede lid en de in het zesde lid opgenomen definitie van het begrip ‘verblijfsduur’. Dat betekent in het onderhavige geval dat eiser niet de vereiste verblijfsduur van tien jaren heeft opgebouwd.
21. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was met toepassing van de glijdende schaal als bedoeld in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 het verblijfsrecht van eiser te beëindigen.
22. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 3.95, vierde lid, van het Vb 2000 rekening dient te worden gehouden met de ernst van de inbreuk en van het gevaar dat van de vreemdeling uitgaat. In dit verband dient volgens hem rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. Hij was destijds verslaafd aan alcohol en in de war. Sinds bijna 2,5 jaar drinkt eiser geen alcohol meer en heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd. Verder dient volgens eiser op grond van artikel 3.95, vijfde lid, van het Vb 2000 rekening te worden gehouden met de leeftijd van de vreemdeling en de banden die hij heeft met Nederland. Eiser verblijft al bijna twintig jaar in Nederland en hij is daardoor verwesterd. Hij heeft familieleden hier te lande die hij hem steunen en hij heeft geen banden meer met zijn land van herkomst. Nu verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met voormelde omstandigheden, is het bestreden besluit volgens eiser onvoldoende gemotiveerd.
23. In het verweerschrift heeft verweerder zich, naar aanleiding van eisers beroep op voormelde persoonlijke omstandigheden, op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waaronder de tegengeworpen misdrijven zijn begaan reeds door de strafrechter zijn beoordeeld en dat verweerder derhalve kan uitgaan van de opgelegde strafmaat zonder opnieuw rekening te hoeven houden met deze omstandigheden. Verder kan volgens verweerder de omstandigheid dat eiser thans al enige tijd niet meer (kenbaar) in aanraking is geweest met politie en justitie, gelet op de ernst en het aantal van de eerder gepleegde delicten alsmede de lange duur van de periode waarin deze hebben plaatsgevonden, niet worden aangemerkt als verzachtende omstandigheid. Voorts is de duur van eisers verblijf verdisconteerd in het beleid en blijkt uit de stukken niet van (bijzondere) banden van eiser met Nederland. Derhalve bestaat geen aanleiding om wegens voormelde door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden af te zien van intrekking van zijn verblijfsvergunning, aldus verweerder.
24. De rechtbank stelt vast dat artikel 3.95, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 ten tijde van het bestreden besluit niet meer golden en overweegt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, overeenkomstig het ten tijde van het bestreden besluit geldende artikel 3.98, tweede lid, van het Vb 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vb 2000, betrokken dienen te worden bij de beoordeling of intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
25. De rechtbank is van oordeel dat uit de in rechtsoverweging 23 weergegeven motivering van verweerder blijkt dat verweerder de persoonlijke belangen van eiser in afdoende mate heeft meegewogen en dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen en dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning derhalve niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
26. Eiser heeft voorts betoogd dat hij is verwesterd en dat hij bij terugkeer naar Mogadishu een risico loopt op een behandeling in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar diverse passages uit het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2014 (hierna: het ambtsbericht van 2014).
27. In haar uitspraak van 27 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2532) heeft de Afdeling, kort samengevat, overwogen dat in het ambtsbericht van 2014 onder meer is vermeld dat terugkeerders volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig worden herkend door hun westers gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd een nieuw ambtsbericht uit te brengen waarbij hij specifiek aandacht heeft gevraagd voor de passages over de terugkeer naar gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab en de risico's die daarmee verbonden zijn. In verband daarmee is een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd voor uit Somalië afkomstige vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab, maar niet voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit Mogadishu of uit gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab. De Afdeling heeft geoordeeld dat, mede gelet op de passage in het ambtsbericht van 2014 dat Al-Shabaab in sommige buitenwijken van Mogadishu in alle openheid kan opereren, vooralsnog onvoldoende duidelijk is in hoeverre deze informatie van belang is voor terugkeer naar Mogadishu van Somaliërs die hebben aangevoerd door Al-Shabaab als terugkeerders te zullen worden herkend.
28. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, hoewel nog geen nieuw ambtsbericht is uitgebracht, geen aanleiding bestaat het bestreden besluit in te trekken. In dit verband heeft verweerder verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake R.H. tegen Zweden, van 10 september 2015 (zaak nr. 4601/14, www.echr.coe.int/echr en
JV 2015/306).
29. Het EHRM heeft in voormeld arrest van 10 september 2015, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“67. It is thus clear that the general security situation in Mogadishu remains serious and fragile. The available sources do not, however, indicate that the situation has deteriorated since September 2013. For example, in the Danish/Norwegian report of March 2014 (see paragraph 25 above), the UNDSS and an international NGO were reported as saying that there had been security improvements since April 2013. Also the conclusions drawn by the United Kingdom Upper Tribunal in MOJ & Ors (paragraphs 31-32) suggest that there has been an improvement. Given the high volume of oral and written evidence examined by the Tribunal, the Court considers that its assessment must be accorded great weight. Among other things, the Tribunal concluded that there had been durable change in the sense that the al-Shabaab withdrawal from Mogadishu was complete and there was no real prospect of a re-established presence within the city. The indiscriminate bombardments and military offensives mentioned by the Court in its 2011 judgment in Sufi and Elmi v. the United Kindom had been replaced by al-Shabaab attacks against carefully selected targets – politicians, police officers, government officials and those associated with non-governmental and international organisations – that did not include “ordinary civilians” or diaspora returnees. The Tribunal further considered that the areas and establishments at which these attacks were aimed were largely predictable and could be reasonably avoided by the citizens. Moreover, while the statistical information concerning casualty levels was deficient and unreliable, the cessation of confrontational warfare in Mogadishu and the changed type of attacks by al-Shabaab were found to have reduced the level of civilian casualties since 2011. The Tribunal also had regard to the “huge” number of people returning to the city, where new economic opportunities were available.
68. Consequently, having regard to the information available concerning the present situation in Mogadishu, the Court finds that the assessment made in K.A.B. v. Sweden (cited above, §§ 87-91) is still valid. Thus, there is no indication that the situation is of such a nature as to place everyone who is present in the city at a real risk of treatment contrary to Article 3. The Court must therefore establish whether the applicant’s personal circumstances are such that her return to Mogadishu would contravene that provision.”
30. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van het EHRM volgt dat het EHRM van oordeel is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu sinds de laatste beoordeling door het EHRM niet is verslechterd. Het EHRM heeft in dit verband, onder verwijzing naar een uitgebreid gemotiveerde beslissing van het Upper Tribunal van het Verenigd Koninkrijk, van belang geacht dat Al-Shabaab zich heeft teruggetrokken uit Mogadishu. Ook heeft het EHRM van belang geacht dat de bombardementen en militaire offensieven, genoemd in zijn arrest inzake Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, van 28 juni 2011 (zaak nrs. 8319/07 en 11449/07, www.echr.coe.int/echr en JV 2011/332), zijn vervangen door aanvallen van de Al-Shabaab op zorgvuldig geselecteerde doelwitten en dat gewone burgers en terugkeerders uit de diaspora geen doelwit zijn. Er is, zo concludeert de rechtbank hieruit, in Mogadishu geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (de Definitierichtlijn).
31. Uit de hiervoor opgenomen overwegingen van voornoemde EHRM uitspraak, volgt dat terugkeerders uit de diaspora naar Mogadishu niet langer doelwit van
Al-Shabaab zijn. Voor zover eiser, zelf ook een terugkeerder, onder verwijzing naar het ambtsbericht van 2014 heeft willen betogen dat hij meer of andere risico’s loopt op een behandeling in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM dan (andere) terugkeerders uit de diaspora, omdat hij verwesterd is, gaat de rechtbank daaraan voorbij. In het ambtsbericht van 2014 staat dat terugkeerders in de regel als zodanig worden herkend door hun westers gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Dat eiser door zijn langdurig verblijf in Nederland verwesterd is, onderscheid hem, zonder nadere toelichting van eiser die ontbreekt, dus niet van (andere) terugkeerders uit de diaspora, voor wie dit ook in meer of mindere mate zal gelden, en waarvoor (desondanks) geldt dat zij geen doelwit van
Al-Shabaab (meer) zijn enkel vanwege het feit dat zij terugkeren naar Mogadishu. Eisers verwijzing naar het ambtsbericht van 2014 vormt gelet op de inhoud van voornoemde EHRM uitspraak, die dateert van bijna een jaar later dan het ambtsbericht van 2014, dus een onvoldoende onderbouwing van zijn standpunt.
32. Nu eiser aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat de enkele omstandigheid dat hij is verwesterd hem bij terugkeer naar Mogadishu een doelwit van Al-Shabaab maakt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verwestering van eiser geen persoonlijke omstandigheid is op grond waarvan hij bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt.
33. Gezien het voorgaande is eisers beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod, ongegrond. Onder deze omstandigheden heeft eiser geen belang bij een beoordeling van zijn beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de intrekking van eisers verblijfsvergunning, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing


De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de intrekking van
eisers verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod,
ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzitter, mr. J.J. Penning en mr. D.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).


 De uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:1808



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Raad van State uitspraak over restitutie kosten basisexamen in het buitenland aan Turkse


ECLI:NL:RVS:2016:479

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 24-02-2016
Datum publicatie 24-02-2016
Zaaknummer 201404859/1/V6
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 april 2013 heeft de minister van SZW het verzoek van [appellante] om restitutie van de kosten voor het afleggen van het basisexamen inburgering buitenland ten behoeve van het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf en een verblijfsvergunning regulier, afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

201404859/1/V6.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2014 in zaak nr. 13/5709 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister van SZW).
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2013 heeft de minister van SZW het verzoek van [appellante] om restitutie van de kosten voor het afleggen van het basisexamen inburgering buitenland ten behoeve van het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf en een verblijfsvergunning regulier, afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft de minister van SZW het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister van SZW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam, en de minister van SZW, vertegenwoordigd door mr. C.M. Speear en C.T. Logger, beiden werkzaam bij het Ministerie van SZW, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de minister van SZW bij brieven van 24 december 2014 en 23 januari 2015 nadere stukken ingediend. Bij brief van 3 februari 2015 heeft [appellante] hierop gereageerd.
De Afdeling heeft het onderzoek heropend en de zaak op 27 augustus 2015 ter zitting behandeld, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L. Matpanözer, advocaat te Amsterdam, en de minister van SZW, vertegenwoordigd door mr. C.M. Speear en C.T. Logger, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgeringsplichtig zou zijn ingevolge de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij.
2. Bij Koninklijk Besluit van 5 november 2012, nr. 12.002585 (Stct. 2012, 23044) is de minister van SZW belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van integratie en inburgering, voor zover deze voor 5 november 2012 was opgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
3. In de Compensatieregeling Basisexamen inburgering in het buitenland voor Turkse onderdanen van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (ten tijde van belang de minister van SZW) van 16 maart 2012 (hierna: de Compensatieregeling) is het volgende vermeld:
1. Aanleiding
Op 16 augustus 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep (LJN: BR4959) geoordeeld dat het opleggen van de inburgeringsplicht aan Turkse onderdanen en hun gezinsleden die onder het Associatieverdrag vallen, op grond van de Wet inburgering in strijd is met het associatierecht EU-Turkije. De uitspraak van de CRvB heeft op grond van artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet tot gevolg dat het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland door Turkse onderdanen (en hun gezinsleden) die een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) voor toelating tot Nederland aanvragen, niet langer kan worden verplicht vanaf 16 augustus 2011.
[…]
2. Wie komen voor teruggave van kosten in aanmerking?
Hieronder genoemde categorieën Turkse onderdanen kunnen in aanmerking komen voor restitutie van de kosten gemaakt in het kader van het basisexamen inburgering in het buitenland. Bij het bepalen van de categorieën is door de Minister voor Immigratie, Integratie & Asiel uitgegaan van het gegeven dat examenkandidaten in het kader van hun MVV- en VVR-procedure bezwaar kunnen maken tegen het gestelde inburgeringsvereiste in het buitenland. Ná het verstrijken van de bezwaartermijn van 4 weken na afgifte van de VVR (Verblijfsvergunning regulier), is sprake van formele rechtskracht van het inburgeringsvereiste in het buitenland. Op basis hiervan kunnen de volgende examenkandidaten in aanmerking komen voor restitutie:
[…]
Examen vóór 16 augustus 2011
c. Turkse onderdanen die vóór 16 augustus 2011 het examen (een of meerdere malen) hebben afgelegd en voor wie op of na 16 augustus 2011 nog rechtsmiddelen openstonden in het kader van de afgegeven MVV dan wel VVR na de MVV. Daarbij moet binnen 4 weken na afgifte van de VVR het rechtsmiddel (bezwaar) zijn aangewend.
[…]
4. [appellante] heeft op 24 juni 2011 het basisexamen inburgering in het buitenland afgelegd. Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft de minister van Immigratie en Asiel de aanvraag van [appellante] om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingewilligd. Op 11 maart 2013 heeft [appellante] bij de minister van SZW een verzoek ingediend om restitutie van de kosten voor het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland. De minister van SZW heeft dit verzoek afgewezen, omdat [appellante] volgens de Compensatieregeling niet in aanmerking komt voor restitutie nu zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 7 oktober 2011.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister van SZW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij bezwaar had kunnen maken tegen de van het besluit van 7 oktober 2011 deel uitmakende voorwaarde van het afleggen van het basisexamen inburgering en dat deze in de Compensatieregeling onder 2, sub c, genoemde eis niet als onredelijk kan worden beschouwd. Hiertoe voert zij aan dat de ontwikkeling met betrekking tot restitutieverzoeken langzaam op gang is gekomen, de Immigratie- en Naturalisatiedienst haar desgevraagd heeft medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor restitutie en het dan ook niet onredelijk is dat zij het verzoek eerst in maart 2013 heeft ingediend. [appellante] betoogt verder dat niet van haar mocht worden verwacht bezwaar te maken tegen het besluit van 7 oktober 2011, nu haar bij dit besluit een verblijfsvergunning is verleend. Dit besluit en de daarin opgenomen rechtsmiddelenclausule hadden betrekking op de vergunningverlening; hierbij was niet vermeld dat tegen het maken van kosten voor het basisexamen een rechtsmiddel openstond. Volgens [appellante] heeft de minister van SZW, door het restitutieverzoek niet inhoudelijk te beoordelen, in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gehandeld. Voorts is de Compensatieregeling volgens [appellante] in strijd met het doeltreffendheids-, vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel, nu de minister van SZW geen redelijke termijn heeft gesteld waarbinnen een restitutieverzoek kan worden ingediend. Hiervoor verwijst zij naar het arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2013, C-362/12, Test Claimants in the Franked Investment Income Group Litigation, (ECLI:EU:C:2013:834).
5.1. De minister van SZW heeft aan zijn afwijzing van het verzoek om restitutie van de kosten voor het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland de Compensatieregeling ten grondslag gelegd. Hij heeft zich in het besluit van 29 juli 2013 en ter zitting bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat hierbij als uitgangspunt geldt dat de verplichting tot het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland deel uitmaakt van het besluit dat wordt genomen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier. Voor zover [appellante] bezwaar had tegen deze verplichting, had zij bezwaar moeten maken tegen het besluit waarbij aan haar een verblijfsvergunning regulier is verleend, aldus de minister van SZW. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister van SZW nader toegelicht dat het bij de beoordeling van de verzoeken om restitutie in de kern gaat om de vraag of tijdig bezwaar is gemaakt tegen het opleggen van de verplichting om het inburgeringsexamen af te leggen. Nu [appellante] dat niet heeft gedaan, is die beslissing, aldus de minister van SZW, in rechte onaantastbaar geworden. Dat [appellante] inburgeringsplichtig was kan daarmee niet opnieuw bij de bestuursrechter aan de orde worden gesteld.
5.2. Het voldoen aan de inburgeringsplicht is een voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning regulier en de daarbij behorende machtiging tot voorlopig verblijf. Aan [appellante] is, zoals blijkt uit het door haar ingediende restitutieverzoek, het niet beschikken over een dergelijke machtiging tegengeworpen bij afwijzing van de hier te lande door haar ingediende aanvraag om verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar partner. Zij is hierop naar het land van herkomst teruggereisd om het inburgeringsexamen af te leggen en de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf af te wachten. [appellante] heeft daarbij, zoals uit haar restitutieverzoek blijkt, afgezien van het doorzetten van een door haar ingesteld rechtsmiddel tegen die afwijzing.
5.3. De minister van SZW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu [appellante] niet is opgekomen tegen de haar opgelegde inburgeringsplicht, zij niet in aanmerking komt voor de door haar verzochte restitutie. Daargelaten kan worden of voorwaarde c van de Compensatieregeling zo geformuleerd kon worden. Uit de onderdelen 1 en 2 blijkt dat met de Compensatieregeling in geen geval is beoogd dat iedere Turkse onderdaan in aanmerking komt voor restitutie van de kosten van het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland, maar slechts zij die tegen de verplichting daartoe hebben geageerd.
Dat van [appellante] werd verlangd het inburgeringsexamen af te leggen was voor haar, anders dan de minister van SZW haar heeft tegengeworpen en de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking heeft genomen, al kenbaar op het moment van de aanvankelijke weigering haar een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Reeds tegen die weigering had [appellante] bezwaar kunnen maken. Nu zij dat heeft nagelaten, heeft de minister van SZW, gelet op de doelstelling en de reikwijdte van de Compensatieregeling, het verzoek om restitutie kunnen afwijzen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van het restitutieverzoek terecht ongegrond verklaard. Hetgeen [appellante] verder heeft aangevoerd behoeft gezien het vorenoverwogene geen bespreking meer.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
164-800.

 Hier staat de uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:479

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

The lies told about refugees, city by city - Hoaxmap


The arrival of hundreds of thousands of migrants and refugees in Europe over the past year brought with it many legitimate concerns – but also plenty of illegitimate ones, too.
Misinformation and rumors that painted refugees as criminals or worse have spread widely online. In some cases it was silly – a viral image of a supposed recent refugee holding an Islamic State flag that showed neither a recent refugee nor an Islamic State flag – but in other cases it was surprisingly important. One high-profile case involving rape allegations against a group of refugee men sparked a war of words between Russia and Germany, despite the fact it was soon dismissed as fabricated.
In a bid to filter fiction from fact, Karolin Schwarz and Lutz Helm decided to set up a website to counter and quantify these "hoaxes." The result, dubbed "Hoaxmap," marks each fake story on a map. Clicking on the story reveals the details of the hoax, as well as a link to a full story about the incident that reveals how it is wrong.
Schwarz told WorldViews she first began to notice these rumors taking hold last summer, when the surge in numbers of refugees reaching Europe first reached headlines. After the number of rumors seemed to surge in January, she worked with her friend Helm to set up a map "so people can check for their locations and if the stories they're hearing have been debunked."
For example, one remarkable rumor from the town of Bautzen suggested that local refugees had been urinating on the shelves of the local supermarket. Hoaxmap lists this claim but then links to an interview Suddeutsche Zeitung did with Gorlitz district police chief Conny Stiehl. "I have sent our people in every supermarket to ask," Stiehl said. "Not a single case has been confirmed."

 Les verder in  The Washington Post https://www.washingtonpost.com/news/worldviews/wp/2016/02/17/the-lies-told-about-refugees-city-by-city/?tid=sm_tw#

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

ING geeft Stichting Vluchtelingen Welkom geld - aantal stemmen bepaalt hoogte van de donatie


Vluchtelingen Welkom

We are extremely happy to announce that we have been nominated for the ING Netherlands fund “Help Nederland vooruit” to receive a donation! The specific amount of the donation depends on votes, so we really need your help ☺ Please go to below website and vote for Vluchtelingen Welkom or search for postcode 1087 (Amsterdam-North). You will then receive an email where you have to click one more time to confirm your vote (so don’t forget!). If you want to share this message, please do so. Thank you very much for your support! GO TO: https://lnkd.in/dSzAWEH


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Hoe vraag je een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan?


Onbepaalde tijd niet-EU burger

U woont in Nederland en wilt een EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanvragen. Na een onafgebroken rechtmatig verblijf van 5 jaar in Nederland en een verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel, kunt u een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanvragen.

Let op! Als u al een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebt en de geldigheidsduur van het verblijfsdocument verloopt, dan moet u het verblijfsdocument vernieuwen.
 
Voorwaarden
Aanvraag indienen
Geldigheidsduur
Kosten
 
 
U hebt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en u wilt een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (type V) of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (type II) aanvragen.
Met beide verblijfsvergunningen mag u voor onbepaalde tijd in Nederland wonen (verblijven). De duur van het verblijfsrecht kent geen einddatum. Wel moet u steeds na vijf jaar uw verblijfsdocument vernieuwen.

Met een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kunt u makkelijker gaan wonen (verblijven) in de meeste EU landen. Bijvoorbeeld bij een verhuizing naar een ander EU land om daar te werken of te studeren. U moet wel een nieuwe verblijfsvergunning aanvragen in dat EU land en voldoen aan de voorwaarden die gelden in dat land.
Let op! Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken zijn niet aangesloten bij de regeling voor houders van de EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen.

De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (type V) is in de plaats gekomen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening "EG-langdurig ingezetene" (type II). Aan de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (type V) en de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening "EG-langdurig ingezetene" (type II) zijn dezelfde rechten en plichten verbonden. De vergunning voor onbepaalde tijd blijft wel bestaan (regulier onbepaalde tijd - type II en asiel onbepaalde tijd - type IV), maar zal voortaan alleen worden verleend aan personen die niet in aanmerking komen voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

Als u al een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening "EG-langdurig ingezetene" (type II) hebt, verandert er niets. U kunt uw verblijfsdocument gewoon blijven gebruiken tot aan de, op het verblijfsdocument vermelde, geldigheidsduur. Aan het einde van de geldigheidsduur kunt u een nieuw verblijfsdocument aanvragen. Op het nieuwe verblijfsdocument zal "EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen" staan. Voor houders met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zonder de aantekening EG-langdurig ingezetene) verandert er ook niets. Als u nu in aanmerking wilt komen voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, kunt u het formulier onderaan de pagina gebruiken.

Voorwaarden

De aanvraag wordt eerst getoetst aan de vereisten die worden gesteld voor het verkrijgen van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
  1. Als daaraan volledig wordt voldaan, wordt de gevraagde EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen verleend.
  2. Als daaraan niet (volledig) wordt voldaan, wordt getoetst aan de vereisten die worden gesteld voor een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden.
  3. Als ook aan deze voorwaarden niet (volledig) wordt voldaan, wordt getoetst of u in aanmerking komt voor verlenging van uw huidige verblijfsvergunning bepaalde tijd.
Als u een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wilt aanvragen, zijn daar voorwaarden aan verbonden. U moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
  • U hebt 5 jaar of langer aaneengesloten verblijf met een geldige verblijfvergunning (geen verblijfsgat).
  • U bent op het moment van de aanvraag in het bezit van een geldige verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel. Het aaneengesloten verblijf dat is opgebouwd met een niet tijdelijk doel, telt niet altijd mee.

    Bij een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (type V), worden verblijfsjaren op basis van een tijdelijk verblijfsdoel, zoals 'au pair' of 'uitwisseling', niet meegeteld om aan de termijn van 5 jaar aaneengesloten verblijf te voldoen. Een uitzondering hierop is een verblijf met een vergunning op basis van 'studie'. Het aantal jaren dat u verblijf heeft gehad op basis van 'studie', mag u voor de helft meetellen om aan de termijn van 5 jaar aaneengesloten verblijf te komen.

    Bij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (type II) wordt voorafgaand rechtmatig verblijf met een verblijfsdoel van tijdelijke aard (bijvoorbeeld 'au pair', 'uitwisseling' of ' studie') meegeteld als het totale rechtmatige verblijf ononderbroken is geweest en u, op moment van de aanvraag, in bezit bent van een geldige verblijfsvergunning op basis van een niet-tijdelijk verblijfsdoel.
  • U moet beschikken over voldoende en duurzaam inkomen voor beide verblijfsvergunningen. Als u niet aan deze voorwaarde voldoet, kunt u onder bepaalde omstandigheden alleen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – bijvoorbeeld als u ten minste 10 jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf hebt gehad.
  • U staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van uw woonplaats
  • U vormt geen gevaar voor de openbare orde.
  • U bent voldoende ingeburgerd. U moet dit aantonen door een inburgeringsexamen te behalen.
Afhankelijk van uw situatie kunnen er voor uw aanvraag aanvullende voorwaarden zijn. De voorwaarden en documenten per situatie kunt u lezen in de dialoog. Begin met 'Ik wil in Nederland blijven'. Aan het eind van de dialoog kunt u eventueel een aanvraagformulier online invullen en printen. In het formulier kunt u ook nalezen welke documenten u moet meesturen met de aanvraag.

Aanvraag indienen

Wilt u een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd indienen, gebruik dan het formulier " EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd".

Geldigheidsduur

Het verblijfsdocument is 5 jaar geldig. Na 5 jaar moet u uw verblijfsdocument vernieuwen.

Kosten

Een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kost geld. In de legeswijzer kunt u nalezen wat de kosten zijn.

Verblijf buiten Nederland

Als u nu een vergunning voor onbepaalde tijd hebt en overweegt langere tijd buiten Nederland te verblijven, kan het zinvol zijn om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen aan te vragen.
U mag met een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen maximaal 6 jaar in een ander EU-land verblijven. Buiten de EU mag u maximaal 12 maanden verblijven. Dit heeft dan geen gevolgen voor uw verblijfstatus in Nederland.
Als u een vergunning voor onbepaalde tijd hebt, mag u in ieder geval niet meer dan 6 maanden aan elkaar (achtereenvolgend) buiten Nederland verblijven. Er is dan sprake van verplaatsen van uw hoofdverblijf


 Bron: IND https://www.ind.nl/particulier/overige-redenen/Onbepaalde%20Tijd/onbepaalde-tijd-niet-EU


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...