07 oktober 2014

Aanvraag opvang ogv Wmo door vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, 8 EVRM (Uitspraak)

Al een paar maanden oud maar wellicht toch boeiend.Juist omdat ik niet veel uitspraken over dit onderwerp heb gepubliceerd.


ECLI:NL:RBAMS:2014:4495

Instantie Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak 25-07-2014
Datum publicatie 27-08-2014
Zaaknummer AMS-13_6710
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig 
 
 .2.
Op grond van artikel 10, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, voor zover van belang, kan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen en voorzieningen van een bestuursorgaan.
4.3. Op grond van het Raadsbesluit van 15 december 2010 (Vaststellen van de toegangscriteria voor verblijf in de maatschappelijke opvang, opvang zwerfjongeren en vrouwenopvang) behoort tot de criteria voor toegang tot verblijf in een instelling voor opvang in Amsterdam, voor zover van belang, het houden van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000.
4.4. Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
4.5. De rechtbank overweegt dat onbetwist is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Daarom kan eiser gelet op het koppelingsbeginsel geen aanspraak maken op toelating tot de maatschappelijke opvang. Uit jurisprudentie van de Raad volgt dat daar tegenover staat dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als de “very essence” van het EVRM aanmerkt. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven en gezinsleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen en het gezinsleven te beschermen. Het artikel beoogt niet alleen de staten tot onthouding van inmenging te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborg van het recht op privéleven en bescherming van het gezinsleven. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Het EHRM heeft meer malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat aan de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkene. De Raad wijst in haar uitspraak van 15 april 2010 (ECLI:NL:CRVB: 2010:BM3583 dit verband onder meer op het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05 (EHRC 2008, 91).
4.6. Gelet op het hierboven staande staat ter beoordeling of eiser behoort tot de groep kwetsbare personen waar artikel 8 van het EVRM op doelt. Verweerder heeft in dat verband aan de GGD de vraag gesteld of de fysieke gezondheid van eiser substantieel wordt bedreigd wanneer hij verstoken blijft van opvang. Blijkens het bestreden besluit is eiser geen kwetsbare persoon, nu het antwoord van de GGD op hierboven genoemde vraag ontkennend is.
4.7. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat niet de vraag of de fysieke gezondheid van eiser substantieel wordt bedreigd wanneer hij verstoken blijft van opvang, door de GGD is beantwoord, maar de vraag of een indicatie bestaat tot opname van eiser in de zogenaamde ziekenboeg. Eiser ondersteunt zijn stelling met de brief van 15 april van [naam], arts bij de GGD ([de arts]). Uit deze brief blijkt dat de eerste geneeskundige nogmaals naar het dossier van eiser gekeken heeft en de mening van de arts deelt dat tijdens het laatste consult op 7 juli 2013 geen medische handelingen nodig waren waarvoor een ziekenboeg bed geïndiceerd was. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat verweerder zich bij de beoordeling of sprake is van een kwetsbare persoon, ten onrechte heeft gebaseerd op het antwoord van de GGD.
4.8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de rechtspraak van de Raad volgt onder meer dat als naar objectief medische maatstaf wordt vastgesteld dat de fysieke en psychische gezondheid van de vreemdeling substantieel wordt bedreigd wanneer hij verstoken blijft van opvang, hij behoort tot de categorie van kwetsbare personen. Uit de brief van [de arts] van 15 april 2014 blijkt dat [de arts] stelt dat de GGD de taak heeft om tot beoordeling te komen of er wel of niet een indicatie bestaat tot opname in de zogenaamde ziekenboeg en dat in dat kader ten aanzien van eiser is beoordeeld of medische handelingen nodig zijn waarvoor een ziekenboeg bed is geïndiceerd. Dat bleek niet het geval te zijn. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere motivering van verweerder niet zonder meer kan worden aangenomen dat met het antwoord van de GGD een sluitend antwoord is gegeven op de vraag of de fysieke en psychische gezondheid van eiser substantieel wordt bedreigd wanneer hij verstoken blijft van opvang. Immers, niet kan worden uitgesloten dat verweerder het criterium “opvang” te strikt en beperkt uitlegt door daaraan de toets ten grondslag te leggen of iemand een ziekenboegindicatie heeft. Een ziekenboegindicatie lijkt geen synoniem voor opvang te zijn.
5. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden beluit vanwege strijd met het motiveringsbeginsel moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu het eerst aan verweerder is zich uit te laten over de bovengenoemde kwestie. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

De hele uitspraak staat hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2014:4495









Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...