12 augustus 2010

Gezinshereniging van erkende vluchteling: alhoewel artikel 8 EVRM geen zelfstandige rol speelt in een asielprocedure moet het Nederlandse beleid daar wel mee in overeenstemming zijn (uitspraak rechtbank)

LJN: BN3826, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Roermond , Awb 09/47193 en 10/27029

Datum uitspraak: 02-08-2010
Datum publicatie: 12-08-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Alhoewel aan artikel 8 van het EVRM in het kader van vergunningverlening als gevolg van artikel 29, eerste lid, sub e en f, geen zelfstandige betekenis toekomt, oordeelt de rechtbank dat waar het de uitleg van de term ‘family life’ betreft, deze in harmonie dient te zijn met de uitleg die het EHRM daaraan heeft gegeven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Geconcludeerd wordt dat er een te grote discrepantie is tussen de door verweerder in de onderhavige zaak voorgestane uitleg van het begrip ‘feitelijke gezinsband’ in artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 en de door het EHRM daaraan gegeven invulling in de zaak Tuquabo-Tekle versus Nederland van 1 december 2005 (JV 2006, 34). Uitgangspunt dient te zijn dat een feitelijke gezinsband tussen ouders en eigen kinderen verondersteld wordt aanwezig te zijn, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie. De rechtbank oordeelt dat verweerders motivering dat er sprake is van een dergelijke situatie onvoldoende draagkrachtig is.

2.10. Kern van het geschil is dan of eiseressen voldoen aan de voorwaarde dat zij feitelijk tot het gezin van referent behoren. Verweerder heeft eiseressen in dit verband tegengeworpen dat de gezinsband tussen referent en eiseressen als verbroken moet worden beschouwd, vanwege (primair) de omstandigheid dat eiseressen volgens de inhoud van het asielrelaas van referent tot het gezin van hun moeder zijn gaan behoren, dan wel (subsidiair) deel uit zijn gaan maken van het gezin van hun grootmoeder, te weten de moeder van referent. In elk geval hebben eiseressen nimmer feitelijk behoort tot het gezin van referent en zijn huidige partner, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

2.11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f van de Vw 2000 (onder meer in de uitspraak van 13 november 2002, LJN: AF2860), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling – Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 29 en Handelingen II 1999-2000, p. 5483 – af te leiden dat is bedoeld om haar in overeenstemming te brengen met de uitleg die uit Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan de term ‘family life’ in artikel 8 van het EVRM heeft gegeven. Buiten die bepaling biedt de Vw 2000 -anders dan zijdens eiseressen betoogd- geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van ‘family life’, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Aan artikel 8 EVRM komt in een asielprocedure in beginsel dan ook geen zelfstandige betekenis toe.


2.12. De rechtbank begrijpt de hierboven weergegeven overweging en dit oordeel van de appelrechter echter aldus dat in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f van de Vw 2000, een implementatie van artikel 8 EVRM in de asielrechtelijke context besloten ligt. De wetgever had kennelijk de bedoeling om artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f van de Vw 2000 zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met artikel 8 van het EVRM. Dit in aanmerking genomen, dient naar het oordeel van de rechtbank het begrip “feitelijke gezinsband” (ook in asielrechtelijke context) zo uitgelegd te worden dat er sprake is van harmonie met de rechtspraak van het EHRM inzake artikel 8 van het EVRM.


2.13. De rechtbank neemt in het kader van de vraag of verweerder in het onderhavige geval een juiste invulling heeft gegeven aan het begrip “feitelijk behoren tot het gezin” naast het voorgaande voorts in aanmerking dat na de uitspraak van het EHRM in de zaak Tuquabo-Tekle tegen Nederland van 1 december 2005 (gepubliceerd in JV 2006, 34), verweerder sedert 8 september 2006 het beleid hanteert om voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband bij de gezinsband tussen de ouder en het minderjarige kind aan te sluiten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit blijkt uit het Wijzigingsbericht Vreemdelingencirculaire 2006/33A en 33B waarin. Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 van het EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties, zoals in het geval dat een kind zelfstandig gaat wonen en in het eigen onderhoud gaat voorzien, het kind een zelfstandig gezin gaat vormen door het aangaan van een huwelijk of een relatie, of indien het kind belast is met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.


2.14. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder 2.11 tot en met 2.13 is overwogen, voorop dat de vraag of eiseressen (ooit) hebben behoord tot het gezin van de referent en zijn huidige partner, niet relevant is en niet aan de afwijzing ten grondslag kan worden gelegd. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan, dient als uitgangspunt te gelden dat eiseressen als eigen kinderen van referent geacht worden een feitelijke gezinsband met hem te hebben, en ligt ter toetsing voor of er in het onderhavige geval sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat eiseressen feitelijk niet (meer) tot het gezin van referent behoren. In dat kader acht de rechtbank -anders dan verweerder- wel relevant of eiseressen ten tijde van de vlucht van referent zijn achtergebleven bij hun moeder, die -naar onbestreden gebleven is gesteld- met het derde kind van haar en referent met haar nieuwe man Egypte heeft verlaten en is vertrokken naar Saoedi-Arabië, of dat zij bij hun grootmoeder in Egypte zijn achtergebleven.

2.15. Verweerder heeft zich te dien aanzien (primair) op het standpunt gesteld dat op basis van de inhoud van het rapport van nader gehoor van referent (22 en 23 november 2005), is gebleken dat referent heeft verklaard dat eiseressen na zijn vertrek bij hun moeder in Egypte verbleven. Zijdens eiseressen is betoogd dat in het betreffende rapport abusievelijk staat vermeld dat de kinderen bij hun moeder in Egypte verblijven, aangezien referent heeft verklaard dat de kinderen bij zijn moeder, derhalve de moeder van referent, verbleven. Het standpunt van verweerder dat de vreemdeling aan de opgetekende verklaring kan worden gehouden, indien deze niet is gecorrigeerd bij de correcties en aanvullingen, is in zijn algemeenheid juist. Echter, in het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat aan de inhoud van het asielrelaas op dit punt in de procedure zoals thans aan de orde geen doorslaggevende betekenis toekomt. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat het, gelet op de gebezigde bewoording in de betreffende passage van het rapport van nader gehoor, niet uit te sluiten valt dat het een omissie betreft van de tolk dan wel van de horende ambtenaar. Voorts acht de rechtbank het niet bevreemdend dat aan deze omissie destijds bij de correcties en aanvullingen geen aandacht is besteed, nu dit gegeven geen relatie had met het asielrelaas van referent en over een woordje “hun” of “mijn” al snel kan worden heen gelezen, zeker als de juistheid van (de inhoud van) het verslag gecontroleerd dient te worden met tussenkomst van een tolk en met bijstand van een rechtshulpverlener, wiens focus in eerste instantie voornamelijk gericht zal zijn op de voorliggende procedure, te weten de verlening van een asielgerelateerde verblijfsvergunning voor de persoon wiens belangen hij op dat moment behartigt. Naast het oordeel dat aan de tekst van het nader gehoor in dit geval geen doorslaggevende betekenis toekomt, acht de rechtbank voor de vraag bij wie de kinderen zijn achtergebleven nadat referent is gevlucht voorts van belang dat referent bescheiden heeft overgelegd, te weten een aantal pagina’s van een vonnis van de Sharia rechtbank Than van 2001, gewezen tussen refrent en zijn ex-echtgenote, waarvan deel uitmaakt het dictum en een verklaring van de Egyptische ambassade van 12 december 2007, die zijn betoog ondersteunen.

Uit deze stukken kan worden opgemaakt dat referent na de echtscheiding de voogdij over eiseressen toegewezen heeft gekregen en eiseressen ten tijde van het vonnis bij hun vader en grootmoeder verbleven. Tevens blijkt hieruit dat referent wel is veroordeeld tot betaling van alimentatie voor het bij de moeder verblijvende derde kind. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat aan de inhoud van het desbetreffende vonnis geen waarde kan worden toegekend omdat het vonnis maar ten dele en bovendien in afschrift is overgelegd. Immers uit de stukken blijkt dat het hier een gelegaliseerde document betreft. Dat referent ondanks verzoek daartoe van verweerder (uit kostenoverwegingen) niet de volledige versie van het betreffende vonnis heeft overgelegd, is voor de rechtbank niet dermate zwaarwegend dat aan dit gelegaliseerde gedeelte van het document alle waarde moet worden ontzegd. Zoals zijdens eiseressen naar voren is gebracht, zal het wél overgelegde en gelegaliseerde dictum (ook in Egypte) in overeenstemming dienen te zijn met de overwegingen die eraan vooraf gaan.

2.16. Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het ervoor gehouden dient te worden dat eiseressen na de vlucht van hun vader bij hun grootmoeder zijn achtergebleven. De vraag is dan of het standpunt van verweerder dat hierdoor de gezinsband tussen referent en eiseressen is verbroken, in rechte stand houdt. De rechtbank is van oordeel dat de motivering die verweerder aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd geen recht doet aan de uitleg die het EHRM aan de term ‘family life’ in artikel 8 van het EVRM heeft gegeven. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet in geschil is dat eiseressen in het verleden deel hebben uitgemaakt van het gezin van referent en zijn ex-echtgenote. Tevens heeft referent met het overgelegde (deel van) het vonnis aannemelijk gemaakt dat na de echtscheiding referent de voogdij toegewezen heeft gekregen en de kinderen samen met referent enige tijd bij de moeder van referent hebben verbleven van waaruit referent vanwege de situatie waarin hij zich bevond op de vlucht is geslagen. Het vluchtverhaal van referent is door verweerder geloofwaardig geacht en de gestelde vrees aannemelijk, op grond waarvan hem een verblijfsvergunning asiel is verleend. Het loutere feit dat referent de kinderen, toen de problemen op basis waarvan hem asielrechtelijke bescherming hier te lande is verleend, zich voordeden, noodgedwongen bij zijn moeder heeft achtergelaten, is onvoldoende om te concluderen dat de kinderen zijn overgegaan naar het gezin van de grootmoeder en dat daarom de feitelijke gezinsband met referent zou zijn verbroken. Dat er enige tijd is verstreken alvorens uiteindelijk de procedure voor de feitelijke overkomst van de kinderen in gang kon worden gezet, en het beoogd tijdelijke verblijf bij de grootmoeder langer heeft geduurd, is te wijten aan de lange duur van de asielprocedure en kan referent niet worden tegengeworpen. Toen referent eenmaal over een verblijfsvergunning beschikte, heeft hij immers binnen drie maanden de procedure ten behoeve van de overkomst van de kinderen naar Nederland opgestart. Er is dan ook onvoldoende grondslag voor de conclusie dat de zorg die de grootmoeder noodgedwongen op zich heeft genomen meer dan van slechts tijdelijke aard was (beoogd te zijn). Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan eiseressen geacht moeten worden feitelijk niet langer tot het gezin van referent te behoren.

2.17. Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat er een te grote discrepantie is tussen de door verweerder in deze zaak voorgestane uitleg van het begrip feitelijke gezinsband in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000 en artikel 8 van het EVRM.


2.18. Derhalve zullen de beroepen gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.

Bron: rechtspraak.nl

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...