Het verschil tussen een artikel 6 en een artikel 59 Vw procedure ten aanzien van due dilligence (uitspraak Raad van State)
LJN: BN4045, Raad van State , 201004951/1/V3
Datum uitspraak: 09-08-2010
Datum publicatie: 16-08-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / due diligence / voortvarend handelen
In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister niet met de vereiste "due diligence" aan de verwijdering van de vreemdeling heeft gewerkt, nu hij tussen 26 april 2010 en 3 mei 2010 geen handelingen heeft verricht die daadwerkelijk op het vertrek van de vreemdeling zien. Hiertoe betoogt de minister dat "due diligence" is betracht en de vrijheidsontneming niet onredelijk langer heeft geduurd dan noodzakelijk, nu op 29 april 2010 kenbaar is gemaakt dat niet wordt afgezien van een claimprocedure, en op 3 mei 2010 het dossier van de vreemdeling reeds naar het Bureau Dublin is verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2010 in zaak nr. 200908081/1/V3, www.raadvanstate.nl) is het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, de desbetreffende vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland en daarmee tot het Schengen-gebied. Indien een vreemdeling de toegang is geweigerd, dient hij zich op eigen initiatief zo spoedig mogelijk te begeven naar een land waar hem mogelijk wel toegang wordt verleend. Anders dan in het geval van inbewaringstelling op grond van artikel 59 van de Vw 2000, dat ziet op een zich reeds op het Nederlands grondgebied verblijvende vreemdeling, is bij het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 geen zicht op uitzetting vereist. Gelet hierop zal de minister niet in alle gevallen na toepassing van artikel 6 van de Vw 2000 onmiddellijk handelingen moeten verrichten om het vertrek te bewerkstelligen. In die gevallen echter waarin de minister handelingen verricht om het vertrek van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst of een ander land waartoe hij toegang kan verkrijgen, te faciliteren en waarin de duur van de vrijheidsontneming mede van het handelen van de minister afhankelijk wordt, zal hij daarbij, evenals bij een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000, voortvarend moeten handelen. Op 26 april 2010 heeft de minister in de asielprocedure schriftelijk aan de vreemdeling laten weten dat hij heeft besloten hem bij Italië te gaan claimen en hem hieromtrent te zullen horen. Het zogeheten Dublin-gehoor heeft op 27 april 2010 plaatsgevonden. Op 28 april 2010 heeft de minister het voornemen uitgebracht om de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen af te wijzen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening). De vreemdeling heeft op dezelfde dag een zienswijze ingediend. Op 29 april 2010 heeft de minister naar aanleiding hiervan in de asielprocedure schriftelijk aan de vreemdeling laten weten niet af te zien van de claimprocedure. Omdat eerst op 29 april 2010 in de asielprocedure een definitief standpunt is ingenomen omtrent het leggen van een claim op grond van de Verordening, heeft de minister eerst daarna aanleiding behoeven te zien de vreemdeling in diens vertrek te faciliteren, zodat de duur van de vrijheidsontneming vanaf dat moment mede afhankelijk is geworden van het handelen van de minister. Nu het dossier van de vreemdeling vier dagen later is verzonden naar het Bureau Dublin, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het bestreden oordeel gekomen. De grief slaagt derhalve.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 09-08-2010
Datum publicatie: 16-08-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vreemdelingenbewaring / due diligence / voortvarend handelen
In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister niet met de vereiste "due diligence" aan de verwijdering van de vreemdeling heeft gewerkt, nu hij tussen 26 april 2010 en 3 mei 2010 geen handelingen heeft verricht die daadwerkelijk op het vertrek van de vreemdeling zien. Hiertoe betoogt de minister dat "due diligence" is betracht en de vrijheidsontneming niet onredelijk langer heeft geduurd dan noodzakelijk, nu op 29 april 2010 kenbaar is gemaakt dat niet wordt afgezien van een claimprocedure, en op 3 mei 2010 het dossier van de vreemdeling reeds naar het Bureau Dublin is verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2010 in zaak nr. 200908081/1/V3, www.raadvanstate.nl) is het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, de desbetreffende vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland en daarmee tot het Schengen-gebied. Indien een vreemdeling de toegang is geweigerd, dient hij zich op eigen initiatief zo spoedig mogelijk te begeven naar een land waar hem mogelijk wel toegang wordt verleend. Anders dan in het geval van inbewaringstelling op grond van artikel 59 van de Vw 2000, dat ziet op een zich reeds op het Nederlands grondgebied verblijvende vreemdeling, is bij het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 geen zicht op uitzetting vereist. Gelet hierop zal de minister niet in alle gevallen na toepassing van artikel 6 van de Vw 2000 onmiddellijk handelingen moeten verrichten om het vertrek te bewerkstelligen. In die gevallen echter waarin de minister handelingen verricht om het vertrek van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst of een ander land waartoe hij toegang kan verkrijgen, te faciliteren en waarin de duur van de vrijheidsontneming mede van het handelen van de minister afhankelijk wordt, zal hij daarbij, evenals bij een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000, voortvarend moeten handelen. Op 26 april 2010 heeft de minister in de asielprocedure schriftelijk aan de vreemdeling laten weten dat hij heeft besloten hem bij Italië te gaan claimen en hem hieromtrent te zullen horen. Het zogeheten Dublin-gehoor heeft op 27 april 2010 plaatsgevonden. Op 28 april 2010 heeft de minister het voornemen uitgebracht om de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen af te wijzen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening). De vreemdeling heeft op dezelfde dag een zienswijze ingediend. Op 29 april 2010 heeft de minister naar aanleiding hiervan in de asielprocedure schriftelijk aan de vreemdeling laten weten niet af te zien van de claimprocedure. Omdat eerst op 29 april 2010 in de asielprocedure een definitief standpunt is ingenomen omtrent het leggen van een claim op grond van de Verordening, heeft de minister eerst daarna aanleiding behoeven te zien de vreemdeling in diens vertrek te faciliteren, zodat de duur van de vrijheidsontneming vanaf dat moment mede afhankelijk is geworden van het handelen van de minister. Nu het dossier van de vreemdeling vier dagen later is verzonden naar het Bureau Dublin, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het bestreden oordeel gekomen. De grief slaagt derhalve.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties