Intrekken verblijfsvergunning na 24 jaar: JDD geeft niet genoeg info mbt schending lichamelijke integriteit (uitspraak)
ECLI:NL:RBDHA:2014:9613
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 06-08-2014
- Datum publicatie 06-08-2014
- Zaaknummer AWB 13/20987
- Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie Omdat verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet intrekt bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSr, te weten een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, dient te worden beoordeeld of daarvan in het geval van eiser sprake is.
- Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij, door middel van het JDD, heeft voldaan aan de bewijslast die op hem rust. De kwalificatie “diefstal met geweld” impliceert volgens verweerder een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het WvSr.Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een misdrijf ten aanzien waarvan naar zijn aard vaststaat dat sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verweerder kon dan ook niet volstaan met de enkele verwijzing naar bedoelde veroordeling. Zonder nadere onderbouwing door verweerder rechtvaardigt die veroordeling immers niet de conclusie dat sprake is een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het WvSr.Verweerder heeft in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 zich niet verzet tegen intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Gelet hierop heeft verweerder het belang van eiser bij verblijfsaanspraken in Nederland niet op juiste wijze betrokken bij de afweging die hij dient te maken bij de uitvaardiging van een inreisverbod. Het bestreden besluit is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering.
- Wetsverwijzingen
-
Vreemdelingenwet 2000, geldigheid: 2014-08-05
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
------------
Het aan eiser opgelegde inreisverbod van tien jaar is een zogeheten zwaar inreisverbod. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld in de uitspraak van 19 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2539), dient verweerder bij uitvaardiging van een zwaar inreisverbod met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden een afweging te maken tussen het algemeen belang dat wordt gediend met het beschermen van de openbare orde of veiligheid, de nationale veiligheid en de internationale betrekkingen en het individuele belang van een vreemdeling bij verblijfsaanspraken in Nederland, dan wel bescherming tegen uitzetting. Tegen die afweging kan een vreemdeling in het kader van een beroep tegen een zwaar inreisverbod bij de bestuursrechter opkomen. Het is mede hierom dat rechterlijke toetsing van verblijfsaanspraken dan wel belemmeringen voor uitzetting bij samenloop met een uitgevaardigd zwaar inreisverbod slechts plaatsvindt in het kader van een beroep tegen dit inreisverbod, omdat een verblijfsvergunning niet kan worden verleend zolang een zwaar inreisverbod voortduurt, aldus de Afdeling. De rechtbank zal dan ook eerst beoordelen of verweerder het inreisverbod heeft kunnen opleggen, bij welke beoordeling de vraag of verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd mocht intrekken ten volle aan de orde kan worden gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:298).
4.2.De
rechtbank zal beoordelen of verweerder zich op goede gronden op het
standpunt stelt dat het tiende lid van artikel 3.86 van het Vb 2000 zich
niet tegen de beëindiging van het verblijf van eiser hier te lande
verzet.
4.2.1.Tussen
partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van de intrekking van
de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd –
bij het primaire besluit van 9 april 2013 – ruim 24 jaar ononderbroken
rechtmatig verblijf had, te weten met ingang van 24 januari 1989.
4.2.2.Omdat
verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet
intrekt bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van
een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSr, te
weten een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige
inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge
heeft gehad, dient te worden beoordeeld of daarvan in het geval van
eiser sprake is.
4.2.3.Verweerder
heeft zich in dit verband beroepen op een in het JDD vermeld vonnis van
18 juni 2007, waarbij eiser is veroordeeld tot plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige daders (de ISD-maatregel), waar hij heeft
verbleven van 3 juli 2007 tot 23 juli 2009, vanwege een op 14 maart 2007
gepleegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
4.2.4.Verweerder
heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij, door middel
van het JDD, heeft voldaan aan de bewijslast die op hem rust. De
kwalificatie “diefstal met geweld” impliceert volgens verweerder een
ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder
a, van het WvSr. Als eiser een andere mening is toegedaan, ligt het
volgens verweerder op eisers weg om het vermoeden van verweerder dat
sprake is van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke
integriteit ten gevolge heeft gehad te weerleggen.
4.2.5.De
rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. In de eerste plaats
blijkt uit het JDD niet dat de rechtbank in het vonnis van 18 juni 2007
vanwege de ernst van het gepleegde feit heeft afgezien van het opleggen
van een taakstraf. In de tweede plaats heeft verweerder niet het
volledige strafvonnis ingebracht, zodat de rechtbank niet kan toetsen of
sprake is geweest van een inbreuk op de lichamelijke integriteit en, zo
daarvan sprake is, hoe ernstig die inbreuk was. Verweerder heeft het
complete strafvonnis ook niet bij eiser opgevraagd om dit zelf te kunnen
beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een
misdrijf ten aanzien waarvan naar zijn aard vaststaat dat sprake is van
een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verweerder kon dan ook niet volstaan met de enkele verwijzing naar
bedoelde veroordeling. Zonder nadere onderbouwing door verweerder
rechtvaardigt die veroordeling immers niet de conclusie dat sprake is
een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a,
van het WvSr.
4.2.6.Bedoelde
conclusie kon verweerder evenmin baseren op het Opiumwetdelict, zoals
door verweerder ter zitting bepleit, reeds omdat dit delict in zoverre
niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank zal
hetgeen verweerder hieromtrent heeft aangevoerd buiten beschouwing
laten wegens strijd met de goede procesorde.
4.2.7.Gezien
het vorenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit niet
deugdelijk gemotiveerd dat artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000
zich niet verzet tegen intrekking van de verblijfsvergunning regulier
voor onbepaalde tijd. Gelet hierop heeft verweerder het belang van eiser
bij verblijfsaanspraken in Nederland niet op juiste wijze betrokken bij
de afweging die hij, zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, dient te maken
bij de uitvaardiging van een inreisverbod. Het bestreden besluit is
derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet
op een deugdelijke motivering, wat in strijd is met artikel 3:2 en
artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De
rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden
besluit.
4.3.
De
rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden
besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het
dossier daarvoor onvoldoende informatie bevat. Verweerder zal daarom een
nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze
uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na
verzending van de uitspraak.
Verweerder moet bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod rekening houden met de aard en ernst van de inbreuk(en) op de openbare orde, met het gevaar dat van eiser uitgaat, met eisers leeftijd, de gevolgen voor hem en de leden van zijn familie, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst en met eisers privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder dient voorts bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar tegen het inreisverbod te beoordelen of er humanitaire of andere redenen zijn om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Verweerder moet bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod rekening houden met de aard en ernst van de inbreuk(en) op de openbare orde, met het gevaar dat van eiser uitgaat, met eisers leeftijd, de gevolgen voor hem en de leden van zijn familie, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst en met eisers privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder dient voorts bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar tegen het inreisverbod te beoordelen of er humanitaire of andere redenen zijn om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
4.4.Omdat
de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.5.De
rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het
beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde
per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).Hier staat de volledige uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:9613
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties