Bewaring en mensenhandel (uitspraak Raad van State)
LJN: BP5933, Raad van State ,201012526/1/V3
Datum uitspraak: 22-02-2011
Datum publicatie: 28-02-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Voor zover moet worden geoordeeld dat de door de vreemdeling voorafgaand aan haar inbewaringstelling afgelegde verklaringen aanwijzingen bevatten dat zij mogelijk slachtoffer is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het WvSr en de politie haar had moeten wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte, leidt dat, gelet op de volgende omstandigheden, niet tot het oordeel dat de minister gehouden was haar inbewaringstelling achterwege te laten.
De vreemdeling behoort niet tot een van de in paragraaf B9/3.2 genoemde categorieën vreemdelingen voor wie een bedenktijd openstaat en aan wie, bij gebruikmaking van de bedenktijd, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000 toekomt. De vreemdeling is niet aangetroffen bij een controle verband houdende met mensenhandel en is evenmin de toegang geweigerd aan de grens. Hoewel zij naar eigen zeggen in Nederland werkzaam is geweest, heeft zij zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld.
Voorts blijkt uit de door de minister bij zijn verweerschrift gevoegde asielgehoren dat de vreemdeling, naar eigen zeggen, reeds sinds 2006 in Nederland verblijft en zich eind maart 2008 in Ter Apel heeft gemeld om een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. Hoewel de vreemdeling ter onderbouwing van haar aanvraag uitgebreid heeft verklaard over de rol van de 'slangenkoppen' bij haar vertrek uit China, heeft zij destijds niets naar voren gebracht waaruit bleek dat zij anders dan uit vrije wil naar Nederland was gekomen en heeft zij evenmin op enige wijze laten blijken dat zij in Nederland door mensenhandelaars werd uitgebuit dan wel onder druk gezet. Ten aanzien van haar pleegouders heeft zij destijds verklaard dat deze beiden waren overleden. Tevens heeft zij verklaard dat zij voor haar reis naar Nederland geen geld had geleend, maar gestolen. De vreemdeling heeft gesteld noch gestaafd dat zij tijdens haar asielprocedure zodanig onder druk van mensenhandelaars stond dat van haar niet mocht worden verwacht dat zij, onafhankelijk van een door mensenhandelaars ingeprent relaas, overeenkomstig de werkelijkheid zou verklaren.
De enkele mededeling dat de vreemdeling aangifte wilde doen, doet op zichzelf niet de rechtsgrond aan de bewaring ontvallen. Volgens paragraaf B9/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt een aangifte ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zodat inbewaringstelling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet in beginsel nog mogelijk is. Eerst nadat de IND de aanvraag heeft ingewilligd, heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en komt de grondslag aan de bewaring te ontvallen. Nu de vreemdeling nog geen aangifte heeft gedaan, kan op een eventueel daaruit voortvloeiend verblijfsrecht in deze procedure niet worden vooruitgelopen.
http://www.rechtspraak.nl/
Law blog
Datum uitspraak: 22-02-2011
Datum publicatie: 28-02-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Voor zover moet worden geoordeeld dat de door de vreemdeling voorafgaand aan haar inbewaringstelling afgelegde verklaringen aanwijzingen bevatten dat zij mogelijk slachtoffer is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het WvSr en de politie haar had moeten wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte, leidt dat, gelet op de volgende omstandigheden, niet tot het oordeel dat de minister gehouden was haar inbewaringstelling achterwege te laten.
De vreemdeling behoort niet tot een van de in paragraaf B9/3.2 genoemde categorieën vreemdelingen voor wie een bedenktijd openstaat en aan wie, bij gebruikmaking van de bedenktijd, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000 toekomt. De vreemdeling is niet aangetroffen bij een controle verband houdende met mensenhandel en is evenmin de toegang geweigerd aan de grens. Hoewel zij naar eigen zeggen in Nederland werkzaam is geweest, heeft zij zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld.
Voorts blijkt uit de door de minister bij zijn verweerschrift gevoegde asielgehoren dat de vreemdeling, naar eigen zeggen, reeds sinds 2006 in Nederland verblijft en zich eind maart 2008 in Ter Apel heeft gemeld om een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. Hoewel de vreemdeling ter onderbouwing van haar aanvraag uitgebreid heeft verklaard over de rol van de 'slangenkoppen' bij haar vertrek uit China, heeft zij destijds niets naar voren gebracht waaruit bleek dat zij anders dan uit vrije wil naar Nederland was gekomen en heeft zij evenmin op enige wijze laten blijken dat zij in Nederland door mensenhandelaars werd uitgebuit dan wel onder druk gezet. Ten aanzien van haar pleegouders heeft zij destijds verklaard dat deze beiden waren overleden. Tevens heeft zij verklaard dat zij voor haar reis naar Nederland geen geld had geleend, maar gestolen. De vreemdeling heeft gesteld noch gestaafd dat zij tijdens haar asielprocedure zodanig onder druk van mensenhandelaars stond dat van haar niet mocht worden verwacht dat zij, onafhankelijk van een door mensenhandelaars ingeprent relaas, overeenkomstig de werkelijkheid zou verklaren.
De enkele mededeling dat de vreemdeling aangifte wilde doen, doet op zichzelf niet de rechtsgrond aan de bewaring ontvallen. Volgens paragraaf B9/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt een aangifte ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zodat inbewaringstelling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet in beginsel nog mogelijk is. Eerst nadat de IND de aanvraag heeft ingewilligd, heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en komt de grondslag aan de bewaring te ontvallen. Nu de vreemdeling nog geen aangifte heeft gedaan, kan op een eventueel daaruit voortvloeiend verblijfsrecht in deze procedure niet worden vooruitgelopen.
http://www.rechtspraak.nl/
Law blog
Reacties