Iraakse vrouwen kunnen terug naar Irak (uitspraak rechtbank)
LJN: BR5501, Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Zutphen , AWB 10/28086
Datum uitspraak: 24-08-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Irak, intrekking verblijfsvergunning, categoriaal beschermingsbeleid, valse documenten, geen positieve overtuigingskracht asielrelaas, artikel 3 EVRM, artikel 15 aanhef en onder c Definitierichtlijn, verwestering, positie vrouwen Verblijfsvergunning ingetrokken wegens beëindiging categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder heeft gebruikmaking van een vals document en het ontbreken van reisdocumenten kunnen toerekenen aan de vreemdeling. Geen positieve overtuigingskracht asielrelaas. In Nederland aannemen van een westerse levensstijl leidt niet tot de conclusie dat terugkeer naar Irak zal leiden tot een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Geen situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft vrouwen in Irak niet als kwetsbare minderheidsgroep hoeven aanmerken (Uitspraken familieleden BR5498, BR5500, BR5502, BR5503).
------
2.12 Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn).
2.13 Volgens het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 30 oktober 1991 in zaak nr. 13163/87, Vilvarajah tegen het Verenigd Koninkrijk (RV 1991, 19) dient, wil aannemelijk zijn dat de desbetreffende vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, sprake te zijn van specifieke individuele kenmerken ("special distinguishing features"), waaruit een verhoogd risico voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. De enkele mogelijkheid ("mere possibility") van schending is onvoldoende.
Volgens rechtsoverweging 116 van het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 in zaak nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (LJN: BF0248), zijn evenbedoelde specifieke individuele kenmerken evenwel niet vereist, indien de desbetreffende vreemdeling aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, zoals aan de orde was in het arrest van het EHRM van 11 januari 2007 in zaak nr. 1948/04, Salah Sheekh tegen Nederland (LJN: AZ5971).
Uit het arrest van 17 juli 2008 volgt verder dat, indien de desbetreffende vreemdeling geen deel uitmaakt van een specifieke groep, als vorenbedoeld, specifieke individuele kenmerken evenmin zijn vereist, indien hij aannemelijk maakt dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie ("most extreme case") van algemeen geweld in zijn land van herkomst. In dat geval kan de enkele omstandigheid dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan dat geweld voldoende zijn om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat gedwongen terugkeer naar Irak zal leiden tot een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Eiseres heeft niet aangetoond dat er concrete redenen zijn, gelegen in haar persoonlijke feiten en omstandigheden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen, nu verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het speciale beleid met betrekking tot minderheidsgroepen dan wel risicogroepen. Verweerder heeft terecht overwogen dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat er ten aanzien van haar of haar dochters daadwerkelijk concrete redenen zijn, gelegen in hun persoonlijke feiten en omstandigheden, die de conclusie rechtvaardigen dat voor hen bij terugkeer naar Irak een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en dat zij daarom in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
De enkele omstandigheid dat eiseres en haar kinderen in Nederland een westerse levensstijl hebben aangenomen vormt geen grond voor het oordeel dat hun terugkeer naar Irak in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft stukken overgelegd die zien op de algehele situatie van vrouwen in Irak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van januari 2010 niet dat vrouwen in Irak dienen te worden aangemerkt als groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn beleid vrouwen niet als kwetsbare minderheidsgroep heeft hoeven aanmerken.
Eiseres heeft ook geen specifieke onderscheidende kenmerken aangevoerd waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat juist zij en haar dochters een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank verwijst in deze naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2011 (zaak nr. 200909910/1, LJN: BP1931), daarbij in aanmerking nemend dat eiseres en haar dochters niet zijn aan te merken als alleenstaande vrouwen omdat zij in gezinsverband terug kunnen keren naar hun land van herkomst.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 24-08-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Irak, intrekking verblijfsvergunning, categoriaal beschermingsbeleid, valse documenten, geen positieve overtuigingskracht asielrelaas, artikel 3 EVRM, artikel 15 aanhef en onder c Definitierichtlijn, verwestering, positie vrouwen Verblijfsvergunning ingetrokken wegens beëindiging categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder heeft gebruikmaking van een vals document en het ontbreken van reisdocumenten kunnen toerekenen aan de vreemdeling. Geen positieve overtuigingskracht asielrelaas. In Nederland aannemen van een westerse levensstijl leidt niet tot de conclusie dat terugkeer naar Irak zal leiden tot een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Geen situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft vrouwen in Irak niet als kwetsbare minderheidsgroep hoeven aanmerken (Uitspraken familieleden BR5498, BR5500, BR5502, BR5503).
------
2.12 Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn).
2.13 Volgens het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 30 oktober 1991 in zaak nr. 13163/87, Vilvarajah tegen het Verenigd Koninkrijk (RV 1991, 19) dient, wil aannemelijk zijn dat de desbetreffende vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, sprake te zijn van specifieke individuele kenmerken ("special distinguishing features"), waaruit een verhoogd risico voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. De enkele mogelijkheid ("mere possibility") van schending is onvoldoende.
Volgens rechtsoverweging 116 van het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 in zaak nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (LJN: BF0248), zijn evenbedoelde specifieke individuele kenmerken evenwel niet vereist, indien de desbetreffende vreemdeling aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, zoals aan de orde was in het arrest van het EHRM van 11 januari 2007 in zaak nr. 1948/04, Salah Sheekh tegen Nederland (LJN: AZ5971).
Uit het arrest van 17 juli 2008 volgt verder dat, indien de desbetreffende vreemdeling geen deel uitmaakt van een specifieke groep, als vorenbedoeld, specifieke individuele kenmerken evenmin zijn vereist, indien hij aannemelijk maakt dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie ("most extreme case") van algemeen geweld in zijn land van herkomst. In dat geval kan de enkele omstandigheid dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan dat geweld voldoende zijn om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat gedwongen terugkeer naar Irak zal leiden tot een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Eiseres heeft niet aangetoond dat er concrete redenen zijn, gelegen in haar persoonlijke feiten en omstandigheden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen, nu verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het speciale beleid met betrekking tot minderheidsgroepen dan wel risicogroepen. Verweerder heeft terecht overwogen dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat er ten aanzien van haar of haar dochters daadwerkelijk concrete redenen zijn, gelegen in hun persoonlijke feiten en omstandigheden, die de conclusie rechtvaardigen dat voor hen bij terugkeer naar Irak een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en dat zij daarom in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
De enkele omstandigheid dat eiseres en haar kinderen in Nederland een westerse levensstijl hebben aangenomen vormt geen grond voor het oordeel dat hun terugkeer naar Irak in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft stukken overgelegd die zien op de algehele situatie van vrouwen in Irak. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van januari 2010 niet dat vrouwen in Irak dienen te worden aangemerkt als groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn beleid vrouwen niet als kwetsbare minderheidsgroep heeft hoeven aanmerken.
Eiseres heeft ook geen specifieke onderscheidende kenmerken aangevoerd waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat juist zij en haar dochters een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank verwijst in deze naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2011 (zaak nr. 200909910/1, LJN: BP1931), daarbij in aanmerking nemend dat eiseres en haar dochters niet zijn aan te merken als alleenstaande vrouwen omdat zij in gezinsverband terug kunnen keren naar hun land van herkomst.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties