30 december 2010

Discriminatie door autoriteiten en vluchtelingenschap (uitspraak Raad van State)

LJN: BO8949, Raad van State , 201008008/1/V1

Datum uitspraak: 23-12-2010
Datum publicatie: 27-12-2010
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Servië / Roma / discriminatie door autoriteiten
Blijkens het ambtsbericht is van systematische, specifiek op Roma betrekking hebbende mensenrechtenschendingen van de zijde van de Servische autoriteiten geen sprake. Aldus bezien, dienen de vreemdelingen om vanwege discriminatie als vluchtelingen te kunnen worden aangemerkt, aannemelijk te maken dat, voor zover thans van belang, is voldaan aan de in 2.3.1. vermelde criteria van paragraaf C2/2.5.1. van de Vc 2000.

Volgens paragraaf C2/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), voor zover thans van belang, kan discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers onder omstandigheden als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
Een asielzoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.

Het in dit verband aan de besluiten ten grondslag gelegde standpunt, dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege discriminatie ernstig in hun bestaansmogelijkheden werden beperkt, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet alleen gebaseerd op de financieel-economische aspecten van hun bestaan. Daarbij heeft hij ook in aanmerking genomen dat de vreemdelingen blijkens hun verklaringen beschikten over een woning en toegang hadden tot medische voorzieningen en onderwijsvoorzieningen. Deze argumenten, in onderlinge samenhang bezien, kunnen voormeld standpunt van de staatssecretaris dragen. Voor zover de rechtbank heeft overwogen dat het A., ondanks zijn goede voor- en beroepsopleiding, niet is gelukt na de onafhankelijkheid van Kosovo zijn functie als douanebeambte te behouden of nadien nog enig ander werk te vinden, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat dit is toe te schrijven aan de afkomst van deze vreemdeling. Blijkens de verklaringen van A. tijdens het nader gehoor is hij ontslagen omdat hij de enige functionaris was die over een douanestempel beschikte en niet wilde meewerken aan fraude. Gelet op het vorenstaande heeft de minister, anders dan de rechtbank heeft overwogen, toereikend gemotiveerd waarom de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen ondervonden discriminatie voor hen persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in hun bestaan. De minister heeft zich dan ook reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen niet als verdragsvluchtelingen kunnen worden aangemerkt en derhalve niet voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in aanmerking komen. Dat, naar de vreemdelingen onder verwijzing naar een rapportage van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van 21 juli 2009 hebben aangevoerd, na de onafhankelijkheid van Kosovo de etnische spanningen in de Presevo vallei, waar zij tot hun vertrek hebben gewoond, zijn toegenomen, leidt in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel. De grief slaagt.


Bron: rechtspraak.nl



Law Blogs
Law blog

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...