Nevenzittingsplaatsen vreemdelingenrecht blijven gelijk
Wijziging van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in verband met gemeentelijke herindelingen en het overgangsrecht betreffende tuchtrechtspraak bij de advocatuur en vreemdelingenrechtspraak
5. Ten aanzien van beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, blijft het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van toepassing.
Artikel I, onderdeel B, onder 3 (vreemdelingenrechtspraak) In overleg met de Raad voor de rechtspraak is geconcludeerd dat het in de Evaluatiewet opgenomen stelsel van nevenlocaties bij nadere overweging onvoldoende rekening houdt met het sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 voor de vreemdelingenrechtspraak geldende stelsel. In artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsmacht in vreemdelingenzaken in eerst aanleg geconcentreerd bij de (vreemdelingenkamer van de) rechtbank te ’s-Gravenhage, waarbij echter tevens ingevolge artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen geldt dat deze rechtbank voor deze zaken in het gehele land nevenzittingsplaatsen heeft. Deze nevenzittingsplaatsen zijn de hoofdplaatsen van de andere arrondissementen alsmede Haarlemmermeer en voor vreemdelingenbewaringszaken daarnaast Loenen en Tilburg. Verder kunnen vreemdelingenbewaringszaken worden behandeld in de nevenvestigingsplaats Alphen aan den Rijn. Op grond van de Evaluatiewet, waarvan de inwerkingtreding is beoogd per 1 januari 2011, zal vanaf dan niet meer de mogelijkheid bestaan om zaken in eerste aanleg te behandelen buiten het ressort waarin het desbetreffende arrondissement is gelegen, behoudens de mogelijkheid om, bij voortdurend gebrek aan zittingscapaciteit, bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde categorieën zaken gedurende maximaal twee jaar de relatieve competentie te wijzigen. De Evaluatiewet maakt het vaststellen van zo’n algemene maatregel van bestuur op het terrein van het bestuursrecht echter alleen mogelijk voor zaken die onder de gewone relatieve competentieregels van artikel 8:7 Awb vallen (zie het in de Evaluatiewet voorgestelde artikel 8:7, derde lid, Awb). Voor het vreemdelingenrecht zou dit betekenen dat de rechtbank ’s-Gravenhage alleen nog binnen gerechtslocaties in het ressort ’s-Gravenhage vreemdelingenzaken zou kunnen verdelen, maar niet meer in de rest van het land. Dat is voor deze categorie van zaken hoogst onwenselijk, onder andere vanwege de spreiding van asielzoekerscentra en de toedeling van specifieke soorten vreemdelingenzaken aan daarin gespecialiseerde rechtbanken. Zoals destijds al vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 69) is het van belang dat vanuit een centraal punt, de rechtbank te ’s-Gravenhage, vreemdelingenzaken over het land kunnen worden verdeeld, omdat de rechterlijke organisatie op die wijze flexibel en effectief rekening kan houden met de bestaande werkvoorraden van de verschillende gerechtslocaties. Daarbij is tevens aangegeven dat het alternatief om alle rechtbanken gelijkelijk bevoegd te maken, zou betekenen dat er geen mogelijkheid bestaat om zaken die bij de ene rechtbank worden aangebracht door te schuiven naar een andere. Eventuele capaciteitsproblemen bij de ene rechtbank zouden dan niet op te lossen zijn. Voor een effectieve vreemdelingenrechtspraak is het derhalve van belang dat de huidige situatie kan worden gecontinueerd.
Het in subonderdeel 3 van artikel I, onderdeel B, nieuw voorgestelde vijfde lid in artikel XXII van de Evaluatiewet voorziet hierin. Uit deze overgangsrechtelijke voorziening (zgn. eerbiedigende werking) volgt dat voor de vreemdelingenrechtspraak het bestaande stelsel van nevenlocaties, zoals dat is vastgelegd in artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, gebaseerd op het huidige artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in stand blijft. Dat betekent dus dat alle in artikel 4 van voornoemd besluit genoemde nevenlocaties van de rechtbank te ’s-Gravenhage voor de behandeling vreemdelingenzaken als ‘nevenzittingsplaats’ blijven bestaan (en Alphen aan den Rijn als ‘nevenvestigingsplaats’). Daarmee blijft een effectieve behandeling van vreemdelingenzaken in het gehele land verzekerd. Overigens wordt in het kader van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart de bestaande verdeling van zaakspakketten binnen de rechtspraak volledig opnieuw bezien. De Raad voor de rechtspraak zal hiervoor voorstellen ontwikkelen. Ook aan de zaakstoedeling in het vreemdelingenrecht zal in dit verband aandacht worden besteed.
Bron: officielebekendmakingen.nl
Law blog
5. Ten aanzien van beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, blijft het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van toepassing.
Artikel I, onderdeel B, onder 3 (vreemdelingenrechtspraak) In overleg met de Raad voor de rechtspraak is geconcludeerd dat het in de Evaluatiewet opgenomen stelsel van nevenlocaties bij nadere overweging onvoldoende rekening houdt met het sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 voor de vreemdelingenrechtspraak geldende stelsel. In artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsmacht in vreemdelingenzaken in eerst aanleg geconcentreerd bij de (vreemdelingenkamer van de) rechtbank te ’s-Gravenhage, waarbij echter tevens ingevolge artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen geldt dat deze rechtbank voor deze zaken in het gehele land nevenzittingsplaatsen heeft. Deze nevenzittingsplaatsen zijn de hoofdplaatsen van de andere arrondissementen alsmede Haarlemmermeer en voor vreemdelingenbewaringszaken daarnaast Loenen en Tilburg. Verder kunnen vreemdelingenbewaringszaken worden behandeld in de nevenvestigingsplaats Alphen aan den Rijn. Op grond van de Evaluatiewet, waarvan de inwerkingtreding is beoogd per 1 januari 2011, zal vanaf dan niet meer de mogelijkheid bestaan om zaken in eerste aanleg te behandelen buiten het ressort waarin het desbetreffende arrondissement is gelegen, behoudens de mogelijkheid om, bij voortdurend gebrek aan zittingscapaciteit, bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde categorieën zaken gedurende maximaal twee jaar de relatieve competentie te wijzigen. De Evaluatiewet maakt het vaststellen van zo’n algemene maatregel van bestuur op het terrein van het bestuursrecht echter alleen mogelijk voor zaken die onder de gewone relatieve competentieregels van artikel 8:7 Awb vallen (zie het in de Evaluatiewet voorgestelde artikel 8:7, derde lid, Awb). Voor het vreemdelingenrecht zou dit betekenen dat de rechtbank ’s-Gravenhage alleen nog binnen gerechtslocaties in het ressort ’s-Gravenhage vreemdelingenzaken zou kunnen verdelen, maar niet meer in de rest van het land. Dat is voor deze categorie van zaken hoogst onwenselijk, onder andere vanwege de spreiding van asielzoekerscentra en de toedeling van specifieke soorten vreemdelingenzaken aan daarin gespecialiseerde rechtbanken. Zoals destijds al vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 69) is het van belang dat vanuit een centraal punt, de rechtbank te ’s-Gravenhage, vreemdelingenzaken over het land kunnen worden verdeeld, omdat de rechterlijke organisatie op die wijze flexibel en effectief rekening kan houden met de bestaande werkvoorraden van de verschillende gerechtslocaties. Daarbij is tevens aangegeven dat het alternatief om alle rechtbanken gelijkelijk bevoegd te maken, zou betekenen dat er geen mogelijkheid bestaat om zaken die bij de ene rechtbank worden aangebracht door te schuiven naar een andere. Eventuele capaciteitsproblemen bij de ene rechtbank zouden dan niet op te lossen zijn. Voor een effectieve vreemdelingenrechtspraak is het derhalve van belang dat de huidige situatie kan worden gecontinueerd.
Het in subonderdeel 3 van artikel I, onderdeel B, nieuw voorgestelde vijfde lid in artikel XXII van de Evaluatiewet voorziet hierin. Uit deze overgangsrechtelijke voorziening (zgn. eerbiedigende werking) volgt dat voor de vreemdelingenrechtspraak het bestaande stelsel van nevenlocaties, zoals dat is vastgelegd in artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, gebaseerd op het huidige artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in stand blijft. Dat betekent dus dat alle in artikel 4 van voornoemd besluit genoemde nevenlocaties van de rechtbank te ’s-Gravenhage voor de behandeling vreemdelingenzaken als ‘nevenzittingsplaats’ blijven bestaan (en Alphen aan den Rijn als ‘nevenvestigingsplaats’). Daarmee blijft een effectieve behandeling van vreemdelingenzaken in het gehele land verzekerd. Overigens wordt in het kader van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart de bestaande verdeling van zaakspakketten binnen de rechtspraak volledig opnieuw bezien. De Raad voor de rechtspraak zal hiervoor voorstellen ontwikkelen. Ook aan de zaakstoedeling in het vreemdelingenrecht zal in dit verband aandacht worden besteed.
Bron: officielebekendmakingen.nl
Law blog
Reacties