RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/16546 en AWB 15/16551
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2015 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1985, eiser, en
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1987, eiseres,
beide van Macedonische nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfi Kovacs).
Procesverloop
Bij
afzonderlijke besluiten van 8 september 2015 (de bestreden besluiten),
genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de aanvragen van
eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
als kennelijk ongegrond afgewezen. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve
besloten dat eisers niet in aanmerking komen voor een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14,
eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en dat geen uitstel van
vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eisers hebben op 8 september 2015 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het
onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Eisers
zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich
laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Op 20 juli 2015 is de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de
herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking getreden (Staatsblad
2015, 292 en 293). Omdat het bestreden besluit dateert van na 19 juli
2015 is het nieuwe recht van toepassing. Dit betekent onder meer dat de
toetsing van de rechtbank het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000
bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de
juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een
onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
2.
Ter onderbouwing van hun aanvragen hebben eisers – kort samengevat –
het volgende aangevoerd. Eisers zijn afkomstig uit Macedonië en zijn van
etnisch Albanese afkomst. Nadat eiser zijn baan bij de gemeente was
kwijtgeraakt, is hij in 2013 naar de Verenigde Staten vertrokken om op
een cruiseschip te gaan werken. Tijdens zijn afwezigheid is eiseres
meerdere keren door mannen van radicaal-islamitische groeperingen lastig
gevallen en uitgescholden. In december 2014 kwam eiser terug uit de
Verenigde Staten. Ook hij werd lastig gevallen en bedreigd. De mannen
zeiden dat ze eiser mee zouden nemen naar Turkije en zouden bekijken wat
ze met zijn hulp konden realiseren in Syrië. Eind juni / begin juli
2015 is er een poging gedaan om eiseres te ontvoeren. Ook werden de
bedreigingen ernstiger. Nadat er twee mannen in burger bij eisers aan de
deur waren geweest om naar eiser te informeren, beseften eisers dat de
situatie echt ernstig was en dat zij gevaar liepen. Omdat zij van de
overheid geen hulp verwachtten, hebben zij Macedonië verlaten.
3.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten gesteld dat de
nationaliteit, identiteit, etniciteit en herkomst van eisers
geloofwaardig zijn. Volgens verweerder heeft eiser echter niet
aannemelijk gemaakt dat hij op een Amerikaans cruiseschip heeft gewerkt.
Ook acht verweerder het niet geloofwaardig dat eisers problemen hebben
ondervonden met radicaal-islamitische mannen. Bij voorkomende problemen
kunnen eisers zich volgens verweerder tot de autoriteiten wenden voor
hulp. Niet is gebleken dat de Macedonische autoriteiten geen bescherming
kunnen of willen bieden. Verweerder stelt verder dat eisers
waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat
ertoe kon bijdragen dat hun identiteit of nationaliteit werd
vastgesteld, hebben vernietigd of zich daarvan hebben ontdaan. Eisers
hebben namelijk na aankomst in Amsterdam hun paspoort weggegooid. Gelet
op dit alles heeft verweerder de aanvragen van eisers met toepassing van
artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, in samenhang met artikel 30b,
eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, als kennelijk ongegrond
afgewezen.
4. Eisers stellen
allereerst dat verweerder de aanvragen ten onrechte als kennelijk
ongegrond heeft afgewezen. Hoewel het niet slim was om hun paspoorten
weg te gooien, hebben ze hun nationaliteit en identiteit door middel van
de door hen overgelegde identiteitskaarten aannemelijk gemaakt. De voor
afwijzing als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid,
aanhef en onder d, van de Vw 2000 vereiste kwade trouw, waarvan de
bewijslast volgens eisers bij verweerder ligt, is niet aannemelijk
geworden.
5. Deze grief slaagt.
De rechtbank stelt vast dat eisers bij hun aanvraag echt bevonden
identiteitsbewijzen hebben overgelegd en dat verweerder de daarin
vermelde persoonsgegevens voor waar heeft aangenomen. Om die reden heeft
verweerder de aanvragen van eisers ten onrechte afgewezen als kennelijk
ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van
de Vw 2000. Blijkens de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene
Procedure- en Opvangrichtlijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34
088, nr. 6, p. 18) behelst het begrip ‘kwade trouw’ immers een vorm van
opzettelijk handelen, waarbij veelal zal kunnen worden aangenomen dat de
vreemdeling het oogmerk heeft zichzelf in een gunstiger positie te
brengen. In het geval van eisers kan uit de verklaringen van eisers
weliswaar worden afgeleid dat zij zich opzettelijk van hun paspoorten
hebben ontdaan, maar is niet gebleken dat eisers daarbij het oogmerk
hadden zichzelf in een gunstiger positie te brengen door hun ware
identiteit te verhullen. Eisers hebben ter zitting juist verklaard dat
zij wel hun identiteitskaarten hebben overgelegd om zo hun identiteit te
kunnen aantonen.
6. De stelling
van verweerder ter zitting, dat het opzettelijk vernietigen of zich
ontdoen van een identiteitsdocument reeds op zichzelf aannemelijk maakt
dat dit te kwader trouw is geschied volgt de rechtbank niet. Uit de
redactie van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, - met name het
feit dat de term ‘te kwader trouw’ tussen komma’s is geplaatst – blijkt
dat de aanwezigheid van kwade trouw naast de opzettelijkheid van het
vernietigen of zich ontdoen van een identiteitsdocument een zelfstandig
vereiste is voor tegenwerping van dit onderdeel. Derhalve moet voor
tegenwerping van dit onderdeel niet alleen komen vast te staan dat
sprake is van opzettelijke vernietiging of zich opzettelijk ontdoen van
een identiteitsdocument, maar ook van een oogmerk om zich daarmee in een
gunstiger positie te brengen. De bewijslast van dit oogmerk ligt bij
verweerder, zij het dat verweerder kan volstaan met het onderbouwen van
de waarschijnlijkheid dat dit kwade oogmerk zich voordoet. Het bestreden
besluit noch de gedingstukken geven er blijk van dat verweerder
onderzoek heeft gepleegd naar de vraag of eisers zich door het
vernietigen van hun paspoorten in een gunstiger positie hebben willen
brengen.
7. De stelling van
verweerder ter zitting dat eiser door vernietiging van zijn paspoort het
verweerder onmogelijk heeft gemaakt onderzoek te plegen naar de
gestelde aanwezigheid in het paspoort van een visum voor de Verenigde
Staten maakt het voorgaande niet anders. Immers, het gestelde visum zou
weliswaar kunnen dienen ter onderbouwing van eisers’ asielrelaas, maar
niet – los van het paspoort waarin het visum geplaatst zou zijn - ter
onderbouwing van eisers’ gestelde identiteit of nationaliteit, zoals
bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
8.
Aldus zijn de beroepen gegrond en zullen de bestreden besluiten worden
vernietigd wegens strijd met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d,
van de Vw 2000.
9. De rechtbank
beoordeelt thans of aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen
van de bestreden besluiten in stand te laten. De rechtbank overweegt
daartoe als volgt.
10. Eisers
stellen dat verweerder hun relaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft
geacht. Ter onderbouwing van het werk van eiser op Amerikaanse
cruiseschepen hebben eisers bij de zienswijze in kopie een exemplaar van
de werkgeversverklaring ten behoeve van de Amerikaanse visadienst, een
zeemansboek, een badge en kopieën van visa overgelegd. Eisers wijzen
erop dat het werk op de Amerikaanse cruiseschepen niet (uitsluitend) de
reden was dat de aandacht op eiser werd gevestigd. Feitelijk zijn de
problemen begonnen bij eiseres tijdens de afwezigheid van eiser, en is
eiser hierdoor vervolgens ook in de problemen gekomen. Ter onderbouwing
van hun relaas hebben eisers stukken overgelegd over de activiteiten van
islamisten op de Balkan en in Macedonië. Hieruit blijkt dat sprake is
van radicalisering en dat gematigde moslims door radicalen worden
benaderd en lastig gevallen. Dat hun verklaringen over het bezoek van de
twee mannen aan hun huis niet helemaal gelijk lopen klopt, maar dit
komt vooral doordat eiseres niet goed is met data en zij zich, mede als
gevolg van stress, sommige dingen niet goed herinnert. Eisers betwisten
verder dat de poging tot ontvoering niet geloofwaardig zou zijn omdat
eiseres niet meer precies weet wanneer dit plaatsvond. De gebeurtenissen
volgden elkaar snel op en ze is toch al slecht met data. Waarom de
islamisten haar wilden ontvoeren blijkt duidelijk uit haar relaas: zij
viel altijd al op als een vrouw die niet leefde zoals de islamisten dat
wilden. Dat ze niet weet wie haar gered heeft klopt. Dit was niet de
eerste prioriteit en bovendien hebben eisers al een paar dagen later het
land verlaten.
Eisers hebben een aantal documenten overgelegd
waaruit blijkt dat etnisch Albanezen ondervertegenwoordigd zijn in
overheidsdiensten en dat sprake is van discriminatie door Macedoniërs.
Gezien het beeld dat in deze documenten wordt geschetst valt volgens hen
weinig te verwachten van aangiftes bij de politie of het inschakelen
van hogere autoriteiten. Bovendien vrezen eisers dat zij er zelf van
zouden worden beschuldigd islamist te zijn.
11.
Verweerder acht de verklaringen van eisers over de poging tot
ontvoering van eiseres ongeloofwaardig. Verweerder heeft in aanmerking
genomen dat eiseres niet precies kan aangeven wanneer de poging tot
ontvoering heeft plaatsgevonden. Dat eiseres niet goed is met data en
dat zij gestrest was door de gebeurtenissen acht verweerder onvoldoende.
Het is aan eiseres om haar relaas aannemelijk te maken en niet valt in
te zien dat zij niet achteraf van anderen de datum had kunnen vernemen.
Verder kan eiseres weinig vertellen over de mensen die haar gered
hebben, behalve dat zij er Turks uitzagen, een Turks dialect hadden en
in Qair woonden. Deze mensen hebben eiseres begeleid naar haar familie
in Skopje en de familie van eiseres heeft ook contact met hen gehad,
zodat verwacht mocht worden dat eiseres hierover meer zou kunnen
verklaren. Ook kan eiseres niet aangeven wat de concrete aanleiding zou
zijn geweest om haar te ontvoeren en waarom de radicaal-islamitische
mannen juist haar zouden willen ontvoeren. Verder heeft verweerder niet
geloofwaardig geacht dat eiseres van de poging tot ontvoering geen
aangifte zou hebben gedaan.
Daarnaast heeft verweerder zich op
het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser is
benaderd door radicaal-islamitische mannen. Daarbij heeft verweerder in
aanmerking genomen dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de
vraag of eiser aangifte heeft gedaan van het feit dat hij werd lastig
gevallen. Ook hebben eisers tegenstrijdig verklaard over de twee mannen
die bij hen aan de deur zijn geweest, onder meer over de vraag wanneer
en hoe vaak de mannen aan de deur zijn geweest, of zij al dan niet een
badge hebben laten zien en of wat zij tegen eiseres zouden hebben
gezegd. In de correcties en aanvullen zijn de verklaringen van eiseres
op dit punt weliswaar gecorrigeerd, maar ook de gecorrigeerde
verklaringen stroken niet met de verklaringen zoals eiser die heeft
afgelegd. Dat eiseres gestrest was als gevolg van de gebeurtenissen en
niet goed is met data, laat onverlet dat het aan eisers is om hun relaas
aannemelijk te maken. Bovendien is niet gebleken dat eiseres niet in
staat was om gehoord te worden.
12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voorgaande
overwegingen deugdelijk onderbouwd dat eisers niet aannemelijk hebben
gemaakt dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling van
radicaal-islamitische mannen staan. Hetgeen eisers daartegen hebben
aangevoerd vormt geen steekhoudende betwisting van die overwegingen.
13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht
op het standpunt gesteld dat eisers zich bij eventuele problemen in
verband met hun etnisch-Albanese herkomst kunnen wenden tot de
Macedonische autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eisers niet zouden
kunnen of willen beschermen. Dat het inroepen van bescherming bij
voorbaat zinloos zou zijn omdat de politie banden onderhoudt met
radicaal-islamitische bendes, betreft enkel een vermoeden van eisers dat
zij niet nader hebben onderbouwd of geconcretiseerd. Uit de door eisers
overgelegde stukken blijkt niet dat het vragen van bescherming voor
etnisch Albanezen in Macedonië gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is.
14.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich voorts terecht op het
standpunt gesteld dat eisers bij terugkeer naar Macedonië geen gegronde
reden hebben om te vrezen voor vervolging als bedoeld in het
Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico lopen om te worden onderworpen
aan een behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 van het
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29,
eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
15.
De rechtbank stelt tot slot vast dat het standpunt in de bestreden
besluiten dat eisers niet in aanmerking komen voor een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14,
eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en dat geen uitstel van
vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw2000 niet wordt
betwist, zodat dit geen bespreking behoeft.
16. Gezien het hiervoor overwogene bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand te laten.
17. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank nog op het volgende.
18.
Nu verweerder de aanvragen van eiseres ten onrechte heeft afgewezen als
kennelijk ongegrond, miste het bepaalde in de artikelen 69, tweede lid,
aanhef en onder d, en 82, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000
toepassing. Daarom is in hoofdstuk 6 van de bestreden besluiten ten
onrechte aangegeven dat de beroepstermijn één week bedroeg en dat het
indienen van een beroepschrift de werking van de bestreden besluiten
niet opschortte.
19. Voorts zijn
partijen bij brieven van 14 augustus 2015 uitgenodigd te verschijnen
voor de behandeling van hun algemene asielprocedure. De datum noch de
locatie daarvan is in die brieven vermeld. Aldus is niet duidelijk welke
dag verweerder heeft aangemerkt als dag 1 van de algemene
asielprocedure, bedoeld in artikel 3.112, eerste lid,
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), maar de rechtbank neemt aan dat
verweerder de datum van de eerste gehoren van eisers, 31 augustus 2015,
als dag 1 van de algemene asielprocedure heeft aangemerkt. Niet gebleken
is dat verweerder artikel 3.110, tweede lid, van het Vb 2000 heeft
toegepast. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.115, tweede lid,
van het Vb 2000 ontbreekt. Derhalve moesten de bestreden besluiten
ingevolge artikel 3.114, zesde lid, van het Vb 2000 uiterlijk op 7
september 2015, de achtste dag na 31 augustus 2015, worden
bekendgemaakt. De bestreden besluiten zijn echter gedateerd op 8
september 2015. Uit het beroepschrift blijkt ook dat toezending van de
bestreden besluiten heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Daarmee is
niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3.114, zesde lid, van het Vb
2000, zodat ook het bepaalde in artikel 69, tweede lid, aanhef en onder
a, toepassing miste. Verweerder heeft daarom ook in zoverre ten onrechte
onder hoofdstuk 6 van de bestreden besluiten aangegeven dat de
beroepstermijn één week bedroeg.
20.
Eisers zijn door de onjuiste rechtsmiddelenverwijzing op zichzelf niet
in hun processuele belangen geschaad. Niet gebleken is immers dat eisers
onvoldoende in staat zijn geweest hun grieven tegen de bestreden
besluiten naar voren te brengen en te onderbouwen. Daarin ziet de
rechtbank dan ook geen reden de rechtsgevolgen van de vernietigde
besluiten niet in stand te laten.
Nu echter het bepaalde in
artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 toepassing mist, bedraagt de
termijn voor het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak
ingevolge het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 niet
één maar vier weken.
21.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte
proceskosten. Deze kosten worden, nu sprake is van samenhangende zaken,
met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op €
980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter
zitting; waarde per punt € 490,-; wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -verklaart de beroepen gegrond;
- -vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.T.H. Langeweg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2015.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen
deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan
hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de
voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het
treffen van een voorlopige voorziening.