Verblijfsvergunning ingetrokken omdat baan al zou zijn beeindigd - Suwinet bewijs ? (uitspraak)


ECLI:NL:RVS:2015:3271

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16-10-2015
Datum publicatie
21-10-2015
Zaaknummer
201501599/1/V3
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 april 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 15 februari 2012, een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

201501599/1/V3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 januari 2015 in zaak nr. 14/1586 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 15 februari 2012, een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 3 december 2014 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het in die uitspraak geconstateerde gebrek aan het besluit van 20 januari 2014 te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 januari 2015 heeft de rechtbank, nadat de staatssecretaris de rechtbank te kennen had gegeven geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, het door de vreemdeling tegen het besluit van 20 januari 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar tussenuitspraak, overwogen dat de staatssecretaris in het besluit van 20 januari 2014 niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling ten tijde van zijn aanvraag op 15 februari 2012 wist dat de arbeidsovereenkomst van referente op 1 maart 2012 zou eindigen en de vreemdeling daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. Met de loonbelastingverklaring waaruit blijkt dat referente in maart 2012 loon is overgemaakt voor acht gewerkte uren, de schriftelijke verklaring van de ex-werkgever van referente met de strekking dat referente tot en met 15 maart 2012 bij [bedrijf] heeft gewerkt en de kwitantie waaruit volgt dat referente van [bedrijf] op 16 maart 2012 € 681,10 heeft ontvangen, heeft de vreemdeling naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat er reden is niet zonder meer uit te gaan van de door de staatssecretaris ingebrachte gegevens uit Suwinet. Er zijn volgens de rechtbank aanknopingspunten dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg is beĆ«indigd en dat aldus de opzegtermijn van een maand, waaraan de staatssecretaris refereert, niet aan de orde is. De rechtbank wijst op de verklaring van de ex-werkgever waarin hij bevestigt dat referente ontslag heeft genomen omdat zij haar loon enige tijd, tegen haar wil in, contant heeft ontvangen. Voorts heeft referente volgens de verklaring van de ex-werkgever nog tot met 15 maart 2012 aldaar gewerkt. Nu een arbeidsovereenkomst bij een opzegtermijn van een maand normaliter per de eerste dag van een maand wordt opgezegd, en niet halverwege de maand, wijst voormelde verklaring veeleer in de richting van de conclusie dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg is beĆ«indigd en dat er een kortere opzegtermijn is afgesproken, aldus de rechtbank.
3. In de grieven betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank, met de hiervoor onder 2. weergegeven overwegingen, heeft miskend dat hij in het besluit van 20 januari 2014, het verweerschrift en de aanvullende reacties van 11 juni 2014 en 17 december 2014 voldoende gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning terecht met terugwerkende kracht is ingetrokken. Nu uit Suwinet volgt dat de arbeidsovereenkomst van referente op 1 maart 2012 is beƫindigd en uitgaande van een opzegtermijn van een maand, is de vreemdeling terecht tegengeworpen dat hij ten tijde van de aanvraag op 15 februari 2012 onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris bevatten de door de vreemdeling overlegde stukken en de door referente afgelegde verklaringen dusdanige onduidelijkheden dat deze niet als aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van de gegevens uit Suwinet kunnen gelden. Referente heeft namelijk wisselende verklaringen afgelegd over de beƫindiging van haar arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft de vreemdeling geen objectief verifieerbaar stuk overgelegd waaruit de opzegging en beƫindiging van de arbeidsovereenkomst van referente blijkt, aldus de staatssecretaris.
3.1. Uit de door de staatssecretaris overgelegde gegevens uit Suwinet, een beveiligd netwerk dat wordt beheerd door het Bureau Ketensamenwerking Werk en Inkomen, vloeit voort dat referente gedurende de periode van 30 oktober 2011 tot en met 1 maart 2012 voor [bedrijf] werkzaam is geweest.
3.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 20 januari 2014, in samenhang gelezen met het verweerschrift, de aanvullende reacties van 11 juni 2014 en 17 december 2014 en zijn verklaringen ter zitting bij de rechtbank, op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 15 februari 2012 op de juiste gronden heeft plaatsgevonden nu de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning zouden hebben geleid. De staatssecretaris acht hiertoe van belang dat uit Suwinet volgt dat de arbeidsovereenkomst van referente op 1 maart 2012 is beĆ«indigd en, nu in het geval van referente uitgegaan dient worden van een opzegtermijn van een maand, ten tijde van de aanvraag op 15 februari 2012 bekend was dat de arbeidsovereenkomst van referente op 1 maart 2012 zou eindigen. Nu niet is gebleken van ontslag op staande voet moet het ervoor worden gehouden dat referente vrijwillig ontslag heeft genomen, waarvoor een opzegtermijn van een maand geldt, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris merkt op dat referente tijdens de ambtelijke hoorzitting op 2 september 2013 heeft verklaard dat zij per 1 april 2012 ontslag heeft genomen. Volgens de staatssecretaris kan de ingebrachte verklaring van de ex-werkgever niet als onderbouwing van die stelling gelden, nu uit de verklaring niet blijkt vanaf welke datum referente te kennen heeft gegeven niet langer voor hem werkzaam te willen zijn. Voorts strookt de verklaring van de ex-werkgever, dat referente tot en met 15 maart 2012 voor hem heeft gewerkt, niet met de verklaring van referente dat zij tot 1 april 2012 in dienst is geweest, aldus de staatssecretaris. Voorts kan de ingebrachte kwitantie volgens de staatssecretaris niet als onderbouwing dienen voor de verklaring van de ex-werkgever dat referente tot en met 15 maart 2012 in dienst is geweest. De kwitantie duidt er juist op dat de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2012 is beĆ«indigd aangezien uit de kwitantie blijkt dat referente een bedrag van € 681,10 uitgekeerd heeft gekregen, hetgeen strookt met de gegevens uit Suwinet, te weten dat referente in maart 2012 een bedrag van € 681,10 heeft ontvangen waarvan het merendeel bestaat uit de vergoeding van haar vakantiegeld, aldus de staatssecretaris. De omstandigheid dat referente in maart 2012 nog acht uur heeft gewerkt, leidt niet tot de conclusie dat zij na 1 maart 2012 nog in dienst is geweest bij [bedrijf]. De staatssecretaris wijst erop dat uit een overgelegde loonstrook blijkt dat referente op 1 maart 2012 uit dienst is getreden.
3.3. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris met de gegevens uit Suwinet voldoende gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en dat de aan hem verleende verblijfsvergunning terecht met terugwerkende kracht per 15 februari 2012 is ingetrokken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling er niet in is geslaagd de juistheid van de gegevens uit Suwinet te weerleggen. De gegevens uit Suwinet worden immers bevestigd door de informatie uit de door de vreemdeling overlegde loonbelastingverklaring en loonstrook waarin is vermeld dat referente op 1 maart 2012 uit dienst is getreden. Uit de door de vreemdeling overgelegde kwitantie, waarin staat dat referente van [bedrijf] op 16 maart 2012 een bedrag van € 681,10 heeft ontvangen, kan niet worden opgemaakt dat de vreemdeling ook na 1 maart 2012 nog in dienst is geweest van [bedrijf]. Ook heeft de vreemdeling geen stukken, zoals loonstroken, overgelegd waaruit blijkt dat referente na 1 maart 2012 nog in dienst is geweest van [bedrijf]. Dat op de loonbelastingverklaring voor maart 2012 bij het onderdeel "Aantal verloonde uren" het cijfer acht is vermeld en op de loonstrook voor die maand bij het onderdeel "Bruto Salaris" een bedrag van € 71,20 staat, is in het licht van de hiervoor vermelde overige gegevens onvoldoende om aannemelijk te achten dat referente ook na 1 maart 2012 nog in dienst is geweest van [bedrijf].
Daarnaast heeft de staatssecretaris zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van referente dient te worden uitgegaan van een opzegtermijn van een maand. In dat verband is van belang dat de verklaringen van de ex-werkgever, dat referente tot en met 15 maart 2012 in dienst is geweest bij [bedrijf], en die van referente in de zienswijze en tijdens de ambtelijke hoorzitting, dat zij geen ontslag heeft genomen en ook niet heeft ingestemd met een ontslag onderscheidenlijk dat zij tot 1 april 2012 in dienst is geweest van [bedrijf], niet met elkaar overeenstemmen. Voorts blijkt uit de verklaring van de ex-werkgever niet per welke datum de arbeidsovereenkomst tussen referente en [bedrijf] is opgezegd. De staatssecretaris betoogt derhalve terecht dat referente wisselende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de beƫindiging van haar arbeidsovereenkomst en dat de vreemdeling geen objectief verifieerbaar stuk heeft overgelegd waaruit de opzegging en de beƫindiging van de arbeidsovereenkomst tussen referente en [bedrijf] blijkt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien het besluit van 20 januari 2014 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te vernietigen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aan de tussenuitspraak komt derhalve geen betekenis meer toe. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 januari 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4.1. De vreemdeling heeft, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2013, C-225/12, Demir, kennelijk beoogd te betogen dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij, zijnde een Turkse onderdaan, niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv).
4.2. Met dit betoog heeft de vreemdeling niet onderkend dat de staatssecretaris hem in het besluit van 22 april 2013 niet heeft tegengeworpen dat hij niet beschikt over een mvv. Reeds hierom faalt het beroep van de vreemdeling op voormeld arrest.
De beroepsgrond faalt.
4.3. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de intrekking van de hem verleende verblijfsvergunning een inmenging in zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) oplevert en dat deze inmenging in zijn geval ongerechtvaardigd is.
4.4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 23 maart 2007 in zaak nr. 200607511/1) wordt inmenging als bedoeld in voormelde verdragsbepaling in het algemeen aangenomen indien een verblijfstitel wordt ontnomen die de desbetreffende vreemdeling feitelijk tot uitoefening van zijn familie- of gezinsleven in Nederland in staat stelde.
4.6. Uit hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen, volgt dat bij bekendheid met de juiste gegevens de ingetrokken verblijfsvergunning niet zou zijn verleend. De vreemdeling zou derhalve, indien die gegevens ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 28 februari 2012 bij de staatssecretaris bekend zouden zijn geweest, niet hebben beschikt over een verblijfstitel die hem tot het uitoefenen van familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde. Door de intrekking is de rechtens juiste situatie met terugwerkende kracht hersteld. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 20 januari 2014, waarin hij de motivering van het besluit van 22 april 2013 heeft overgenomen, terecht op het standpunt gesteld dat reeds hierom geen sprake is van inmenging als hiervoor bedoeld (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 4 juni 2009 in zaak nr. 200806544/1 en van 1 september 2009 in zaak nr. 200901415/1/V1).
De beroepsgrond faalt.
4.7. Verder heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris in het familie- en gezinsleven dat hij met referente en hun kind hier te lande uitoefent ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod dan wel de duur ervan, te weten twee jaar, te verkorten.
4.8. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 20 januari 2014, waarin hij de motivering van het besluit van 22 april 2013 heeft overgenomen, op het standpunt gesteld dat hetgeen de vreemdeling in het kader van zijn beroep op artikel 8 van het EVRM heeft aangevoerd geen aanleiding geeft af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod dan wel de duur ervan te verkorten. De staatssecretaris heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering het familie- en gezinsleven buiten Nederland, bijvoorbeeld in Turkije, uit te oefenen. Verder heeft de staatssecretaris opgemerkt dat de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland aanzienlijk korter is dan zijn verblijf in Turkije, nu hij eerst in 2012 op 22-jarige leeftijd vanuit Turkije, waar hij is geboren en getogen, Nederland is ingereisd. Gelet hierop wordt de vreemdeling volgens de staatssecretaris geacht sterke banden met Turkije te hebben. Voorts heeft de staatssecretaris in dit verband opgemerkt dat het huwelijk tussen de vreemdeling en referente in Turkije heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de referente, die over zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit beschikt, de vreemdeling niet naar Turkije kan volgen. De stelling dat de hele familie van referente in Nederland woont is niet nader onderbouwd en leidt reeds hierom niet tot een andere conclusie, aldus de staatssecretaris.
4.9. Gelet op de hiervoor onder 4.8. weergegeven motivering heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat vorenbedoeld familie- en gezinsleven geen aanleiding geeft af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod dan wel een inreisverbod uit te vaardigen voor een kortere duur dan twee jaar.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 januari 2015, in zaak nr. 14/1586;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015
345-775.



Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

š—Ŗš—¼š—²š—»š˜€š—±š—®š—“ šŸ­šŸ³ š—·š—®š—»š˜‚š—®š—暝—¶ š˜‚š—¶š˜š˜€š—½š—暝—®š—®š—ø š—¼š˜ƒš—²š—æ š˜š—¶š—·š—±š—²š—¹š—¶š—·š—øš—² š—Æš—²š˜€š—°š—µš—²š—暝—ŗš—¶š—»š—“ š˜ƒš—®š—» ‘š—±š—²š—暝—±š—²š—¹š—®š—»š—±š—²š—暝˜€’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

VACATURE Hoor- en Beslismedewerker IND

Met je buitenlandse partner naar Nederland: 20 tips (artikel van Gart Adang op zijn verzoek geplaatst)

Jurisprudentie van deze week zoals besproken in het advocatenoverleg van 18 januari 2024

VACATURE: Operationeel Manager Juridische Zaken IND Den Haag

Boek geeft gezicht aan vluchtelingenproblematiek - hoe een Koerdische Irakees kapper in Leiden werd