Datum uitspraak: 29-08-2012
Datum publicatie: 17-09-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: MK- China - zicht op uitzetting
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
4 De rechtbank overweegt als volgt.
De kern van het geschil is of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraken van 4 mei 2012 (LJN: BW 5665) en 23 mei 2012 (LJN: BW6815) geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering naar China binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hierbij heeft de AbRS van belang geacht dat uit de door verweerder verstrekte informatie volgt dat in 2011 en 2012 nog steeds overleg plaatsvond met de Chinese autoriteiten met betrekking tot de afgifte van lp's, dat de Chinese autoriteiten zich bereid hebben verklaard om op verzoek van vreemdelingen presentaties te houden en dat het naast het lp-traject mogelijk is gebleken om vreemdelingen gedwongen terug te laten keren naar China met gebruikmaking van een EU-staat.
Uit de beschikbare informatie leidt de rechtbank af dat in 2011 zeven personen met gebruikmaking van een EU-staat naar China zijn teruggekeerd en dat in 2012 zes personen zijn teruggekeerd met gebruikmaking van een EU-staat. Van belang is hierbij dat deze personen beschikten over een origineel identiteitsdocument dan wel een kopie daarvan.
Voorts valt uit de beschikbare informatie af te leiden dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met juni 2012 circa 445 lp-aanvragen bij de Chinese autoriteiten zijn ingediend.
In juni 2010 zijn zeventien lp's verstrekt, in 2011 zijn twee lp's verstrekt op basis van een kopie van een identiteitsdocument en in 2012 is tot op heden geen enkele lp afgegeven, ook niet aan vreemdelingen die beschikten over een kopie van hun paspoort dan wel een kopie van hun huwelijksakte.
Vast staat dat op 28 juni 2012 is gebleken dat de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met de uitzetting van een vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat, zodat deze weg voor verweerder op dit moment niet openstaat. Verder vinden in ieder geval sinds augustus 2012 geen presentaties bij de Chinese autoriteiten meer plaats.
Naar aanleiding van de door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, gestelde vragen met betrekking tot het overleg met de Chinese autoriteiten heeft verweerder bij brief van 17 augustus 2012 geantwoord dat in april 2012 het laatste overleg met de Chinese autoriteiten heeft plaatsgevonden, dat dat een overleg op operationeel niveau was, en dat de Chinese autoriteiten hebben aangegeven dat vanwege drukke werkzaamheden geen gelegenheid bestond voor verdere afspraken. Verweerder kan in september 2012 weer contact opnemen met de Chinese autoriteiten voor het maken van een afspraak. Doel van het voorgenomen overleg is om in samenspraak met de Chinese autoriteiten te komen tot een hervatting van het proces tot afgifte van lp's.
Ter zitting heeft verweerder geen nadere informatie kunnen verstrekken over de nog te maken afspraak voor het overleg met de Chinese autoriteiten. Een exacte datum waarop contact zal worden opgenomen met de Chinese autoriteiten is nog niet bekend. Evenmin kon verweerder aangeven op welke termijn een eventuele afspraak daadwerkelijk zal kunnen plaatsvinden. Naar verweerder heeft gesteld zal dit overleg op operationeel niveau plaatsvinden. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven of (ook) een overleg op een hoger (bestuurlijk of ambtelijk) niveau gepland wordt. De vraag of uitsluitend het lp-proces ter sprake zal komen of ook de mogelijkheid van het hervatten van uitzettingen met behulp van een EU-staat heeft verweerder niet kunnen beantwoorden. Ook heeft verweerder niet kunnen aangeven of en zo ja, op welke termijn, de presentaties in persoon weer hervat zullen worden.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat, anders dan ten tijde van de behandeling van het hoger beroep door de AbRS die heeft geleid tot eerdergenoemde uitspraken van 4 en 23 mei 2012, de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met verwijderingen met behulp van een EU-staat, zij een aanzienlijke periode geen afspraak tot overleg hebben willen maken over de verwijdering van Chinese vreemdelingen en er in augustus 2012 geen presentaties plaatsvinden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet duidt op een welwillende houding van de Chinese autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht geen concreet aanknopingspunt op dat de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn weer zal kunnen worden overgegaan tot verwijdering van vreemdelingen naar China met gebruikmaking van een lp of een EU-staat. Dat verweerder in september 2012 contact met de Chinese autoriteiten kan opnemen voor het maken van een afspraak tot overleg maakt dit niet anders, nu verweerder geen concrete informatie hierover heeft kunnen verstrekken. De rechtbank passeert voorts de stelling van verweerder dat de vreemdelinge eventueel met behulp van een advocaat in China aan originele documenten zou kunnen komen, zodat nog steeds zicht op uitzetting bestaat. Immers, zoals hierboven is overwogen, is gebleken dat het overleggen van andere documenten (hetzij in origineel, hetzij in kopie) dan een origineel en geldig paspoort thans niet leidt tot het verstrekken van een lp of een EU-staat. Ook de (eventuele) verkrijging van een (origineel of kopie) document anders dan een geldig en origineel paspoort, leidt derhalve bij de huidige stand van zaken niet tot een redelijk vooruitzicht op verwijdering, zodat aan de vreemdelinge niet langer ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat zij niet of in onvoldoende mate aan haar verplichting tot medewerking voldoet, voor zover het gaat om andere documenten dan een geldig en origineel paspoort.
Uit de meergenoemde uitspraken van de AbRS van 4 mei 2012 (LJN: BW 5665) en 23 mei 2012 (LJN: BW6815) blijkt evenwel ook dat in 2011 en 2012 tot dan toe circa 35 respectievelijk circa 10 Chinese vreemdelingen zijn uitgezet naar China met gebruikmaking van een geldig paspoort. Ter zitting heeft verweerder nog uiteengezet dat niet kan worden uitgesloten dat de vreemdelinge alsnog in het bezit blijkt te zijn van een geldig en origineel paspoort. Ervaring heeft geleerd dat het regelmatig voorkomt dat ook indien een vreemdeling reeds geruime tijd in bewaring verblijft alsnog een paspoort wordt overgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat van de in bewaring gestelde vreemdeling volgens vaste jurisprudentie mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Derhalve mag van de vreemdelinge worden verwacht dat zij haar actieve en volledige medewerking geeft aan het alsnog overleggen van een geldig paspoort, nu de vreemdelinge daarmee kan worden uitgezet zonder lp of EU-staat. Nu evenwel in het onderhavige geval de bewaring reeds geruime tijd voorduurt en er geen concreet aanknopingspunt is dat de vreemdelinge alsnog in het bezit zal raken van een origineel en geldig Chinees paspoort, acht de rechtbank het weinig waarschijnlijk dat de vreemdelinge binnen een redelijke termijn kan worden uitgezet naar China.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de stelling van verweerder dat de vreemdelinge mogelijk nog in het bezit kan komen van haar Houkou-boekje aan het vorenstaande niet afdoen. Weliswaar heeft de vreemdelinge tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent de verblijfplaats van haar Houkou-boekje, doch verweerder heeft geenszins aannemelijk kunnen maken dat de vreemdelinge met gebruikmaking van haar Houkou-boekje kan worden uitgezet.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval het vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn ontbreekt.
5 Nu ter zitting is komen vast te staan dat verweerder geen concrete informatie kan verstrekken over de hervatting van het overleg met de Chinese autoriteiten is de rechtbank van oordeel dat de bewaring vanaf 24 augustus 2012 onrechtmatig moet worden geoordeeld.
Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 5 x € 80,-- = € 400,--.
De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,-- (1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog
Tweet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten