Iraanse bekeerlingen en de volledige toets van de rechter van het beleid
LJN: BV0963, Raad van State , 201003898/1/V2, 29-12-2011,http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BV0963
(...)
2.3.1. In WBV 2007/15 heeft de minister, voor zover thans van belang, Iraanse vreemdelingen die in Nederland tot het christendom zijn bekeerd, aangewezen als specifieke groep, op wie paragraaf C2/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 van toepassing is en voor wie geldt dat zij krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komen, indien zij aannemelijk maken dat zij zijn bekeerd en in Iran om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging al problemen hebben ondervonden, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om zodanige verblijfsvergunning te verlenen.
2.3.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van WBV 2007/15 volgt dat voor de minister, bij de beoordeling van het persoonlijke asielverhaal, de notie dat Iraanse christenen tot een groep behoren die bijzondere aandacht vraagt een belangrijke rol speelt. De minister kan leden van deze groep een vergunning verlenen als zij al andere problemen in Iran hebben ondervonden. Deze andere problemen hoeven wat de minister betreft op zichzelf beschouwd geen aanleiding tot bescherming te hebben gegeven (brieven van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 21 oktober 2008, Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1231, en 22 maart 2010, Kamerstukken II 2009/10, 19 637, nr. 1333).
2.3.3. De minister heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdeling uit Iran afkomstig is, zich in Nederland tot het christendom heeft bekeerd en in Iran eerder problemen heeft ondervonden om andere reden dan zijn nieuwe geloofsovertuiging. De minister heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de eerder ondervonden problemen lang geleden hebben plaatsgevonden en destijds voor de vreemdeling geen reden voor vertrek uit Iran waren.
2.3.4. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de minister het begrip "problemen om andere reden dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende reden vormen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen" in WBV 2007/15 niet nader heeft omschreven. Nu hij in WBV 2007/15 heeft vermeld dat hij met andere problemen ook doelt op problemen die op zichzelf onvoldoende zijn voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ligt het niet voor de hand het begrip zo uit te leggen dat alleen die problemen relevant zijn, die een vreemdeling aanleiding geven het land van herkomst te verlaten en elders asiel aan te vragen.
2.3.5. De rechtbank heeft hiermee een oordeel gegeven over de betekenis van de beleidsregel en niet over de toepassing ervan. Uit jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 28 november 2001 in zaak nr. 200101385/1, JB 2002/9, en uitspraak van 10 januari 2007 in zaken nrs. 200606030/1, 200606096/1, 200606105/1 en 200606108/1, www.raadvanstate.nl) volgt dat de rechter de uitleg van een beleidsregel of een hierin voorkomend begrip, die een bestuursorgaan voorstaat, zonder terughoudendheid kan toetsen, tenzij die beleidsregel of dat begrip een nadere invulling van het bestuursorgaan in het voorliggende geval behoeft. De tekst van WBV 2007/15 biedt geen aanknopingspunt om aan te nemen dat dat bij de zinsnede "problemen om andere reden dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende reden vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen" zo is. De rechtbank heeft de wijze waarop de minister aan deze zinsnede invulling heeft gegeven in zoverre derhalve terecht zonder terughoudendheid getoetst.
2.3.6. Nu de minister in de grief voor het overige heeft volstaan met het herhalen van de door hem aan voormelde zinsnede gegeven, maar door de rechtbank onjuist geachte, uitleg faalt de grief.
2.4. De in de tweede grief bestreden overweging kan niet anders worden verstaan dan als ten overvloede gegeven. Aangezien deze overweging derhalve niet dragend is voor de beslissing van de rechtbank faalt de grief reeds daarom.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de minister bij besluit van 29 juni 2011 de vreemdeling krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning verleend. Nu hij daarmee geheel aan de aanvraag van de vreemdeling is tegemoetgekomen, mist artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, toepassing.
2.7. De minister dient op na te melden
Gepubliceerd op rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties