UITSPRAAK: Geen hoofdverblijf in Nederland dus meneer loopt geld uit potje Remigratiewet mis ondanks gehuurd kamertje
ECLI:NL:RVS:2015:112
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 21-01-2015
Datum publicatie 21-01-2015
Zaaknummer 201403573/1/V6
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2014:2480, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 februari 2013 heeft de SVB een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit moet een remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen in Nederland hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel. Ingevolge die aanhef en onder b moet een remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, over een periode van tenminste zes maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen, een uitkering of inkomensvoorziening hebben ontvangen krachtens de Wet werk en bijstand.
(...)
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201112738/1/V6; hierna: de uitspraak van 5 september 2012) omschrijft de Remigratiewet noch het Uitvoeringsbesluit het begrip hoofdverblijf. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Remigratiewet volgt evenwel dat deze wet ziet op situaties waarin betrokkene zich buiten Nederland vestigt en aldus zijn hoofdverblijf in Nederland opgeeft of waarin betrokkene al buiten Nederland is gevestigd en aldus geen hoofdverblijf in Nederland meer heeft. De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 september 2012 voorts overwogen dat de SVB enige beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van het begrip hoofdverblijf en dat zijn beleid, dat inhoudt dat een betrokkene niet tegelijk in en buiten Nederland hoofdverblijf kan hebben, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat.
3.2. De rechtbank heeft bij het bestreden oordeel betrokken dat [appellant] vóór indiening van de aanvraag op 28 augustus 2012 slechts gedurende een periode van ruim zeven maanden in Nederland heeft verbleven, dat hij in de tussenliggende periode van 23 juli tot en met 18 augustus 2012 in Turkije heeft verbleven en dat hij vrijwel direct nadat hij aan de geldende vereisten voor een remigratievoorziening voldeed, de aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat uit een door de SVB op 30 januari 2013 verricht huisbezoek (hierna: het huisbezoek) is gebleken dat [appellant] niet in de door hem gehuurde kamer woont en dat deze woonruimte, gelet op de aard en omvang ervan, niet voor duurzame bewoning is bestemd. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat [appellant] in Turkije de beschikking heeft over een woning - alwaar zijn partner en overige gezinsleden verblijven - en dat de verklaring van [appellant] dat zijn gezin in afwachting van de werksituatie van [appellant] in Turkije is gebleven, niet plausibel is. Verder heeft de rechtbank [appellant], gelet op zijn dagelijkse activiteiten, niet gevolgd in zijn betoog dat hij een sociale en maatschappelijke binding met Nederland heeft.
3.3. Dat [appellant] de aanvraag kort nadat hij aan een van de geldende vereisten voldeed heeft ingediend, is weliswaar op zichzelf onvoldoende om het bestreden oordeel te kunnen dragen, maar dat neemt niet weg dat de rechtbank deze omstandigheid terecht bij haar beoordeling heeft betrokken. Dat [appellant] over eigen woonruimte beschikt en persoonlijke bezittingen heeft, laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de SVB zich, gelet op de aard en omvang van die woonruimte - het betreft een spaarzaam gemeubileerde kamer - terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze woonruimte niet voor duurzame bewoning is bestemd. Daar komt bij dat [appellant] tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat zijn bezittingen zich op dat moment niet in deze woonruimte bevonden. De SVB heeft zich in het besluit van 6 februari 2013 op het standpunt gesteld dat [appellant] in Turkije de beschikking heeft over woonruimte en dat de partner van [appellant] daar thans verblijft. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat deze woonruimte eigendom van zijn vader is, maar hij heeft niet gesteld dat hij daar niet zou kunnen verblijven. [appellant] heeft voorts bevestigd dat zijn partner daar wel woont. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging ter zake gekomen. [appellant] heeft in hoger beroep weliswaar een verklaring van zijn ouders van 25 april 2014 overgelegd waarvan de strekking is dat hij in Turkije niet de beschikking heeft over een woning, maar hij heeft geen overtuigende reden gegeven waarom deze als juist moet worden aanvaard. Gelet op de dagelijkse activiteiten van [appellant] - het zoeken naar werk, thuis verblijven en het bezoeken van in Nederland verblijvende familieleden - heeft de rechtbank [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat hij een sociale en maatschappelijke binding met Nederland heeft. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaring van 25 april 2014, waarin hij verklaart dat hij in Nederland woonachtige familieleden heeft, kan hem niet baten, nu de rechtbank dat reeds bij haar oordeel heeft betrokken. De enkele in deze verklaring neergelegde stelling dat [appellant] werkzaam is in de groenvoorziening, is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] ten tijde van de aanvraag geen hoofdverblijf in Nederland had. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Hier staat de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:112
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Instantie Raad van State
Datum uitspraak 21-01-2015
Datum publicatie 21-01-2015
Zaaknummer 201403573/1/V6
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2014:2480, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 februari 2013 heeft de SVB een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit moet een remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen in Nederland hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel. Ingevolge die aanhef en onder b moet een remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, over een periode van tenminste zes maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen, een uitkering of inkomensvoorziening hebben ontvangen krachtens de Wet werk en bijstand.
(...)
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201112738/1/V6; hierna: de uitspraak van 5 september 2012) omschrijft de Remigratiewet noch het Uitvoeringsbesluit het begrip hoofdverblijf. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Remigratiewet volgt evenwel dat deze wet ziet op situaties waarin betrokkene zich buiten Nederland vestigt en aldus zijn hoofdverblijf in Nederland opgeeft of waarin betrokkene al buiten Nederland is gevestigd en aldus geen hoofdverblijf in Nederland meer heeft. De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 september 2012 voorts overwogen dat de SVB enige beoordelingsvrijheid heeft bij de invulling van het begrip hoofdverblijf en dat zijn beleid, dat inhoudt dat een betrokkene niet tegelijk in en buiten Nederland hoofdverblijf kan hebben, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat.
3.2. De rechtbank heeft bij het bestreden oordeel betrokken dat [appellant] vóór indiening van de aanvraag op 28 augustus 2012 slechts gedurende een periode van ruim zeven maanden in Nederland heeft verbleven, dat hij in de tussenliggende periode van 23 juli tot en met 18 augustus 2012 in Turkije heeft verbleven en dat hij vrijwel direct nadat hij aan de geldende vereisten voor een remigratievoorziening voldeed, de aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat uit een door de SVB op 30 januari 2013 verricht huisbezoek (hierna: het huisbezoek) is gebleken dat [appellant] niet in de door hem gehuurde kamer woont en dat deze woonruimte, gelet op de aard en omvang ervan, niet voor duurzame bewoning is bestemd. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat [appellant] in Turkije de beschikking heeft over een woning - alwaar zijn partner en overige gezinsleden verblijven - en dat de verklaring van [appellant] dat zijn gezin in afwachting van de werksituatie van [appellant] in Turkije is gebleven, niet plausibel is. Verder heeft de rechtbank [appellant], gelet op zijn dagelijkse activiteiten, niet gevolgd in zijn betoog dat hij een sociale en maatschappelijke binding met Nederland heeft.
3.3. Dat [appellant] de aanvraag kort nadat hij aan een van de geldende vereisten voldeed heeft ingediend, is weliswaar op zichzelf onvoldoende om het bestreden oordeel te kunnen dragen, maar dat neemt niet weg dat de rechtbank deze omstandigheid terecht bij haar beoordeling heeft betrokken. Dat [appellant] over eigen woonruimte beschikt en persoonlijke bezittingen heeft, laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de SVB zich, gelet op de aard en omvang van die woonruimte - het betreft een spaarzaam gemeubileerde kamer - terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze woonruimte niet voor duurzame bewoning is bestemd. Daar komt bij dat [appellant] tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat zijn bezittingen zich op dat moment niet in deze woonruimte bevonden. De SVB heeft zich in het besluit van 6 februari 2013 op het standpunt gesteld dat [appellant] in Turkije de beschikking heeft over woonruimte en dat de partner van [appellant] daar thans verblijft. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat deze woonruimte eigendom van zijn vader is, maar hij heeft niet gesteld dat hij daar niet zou kunnen verblijven. [appellant] heeft voorts bevestigd dat zijn partner daar wel woont. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging ter zake gekomen. [appellant] heeft in hoger beroep weliswaar een verklaring van zijn ouders van 25 april 2014 overgelegd waarvan de strekking is dat hij in Turkije niet de beschikking heeft over een woning, maar hij heeft geen overtuigende reden gegeven waarom deze als juist moet worden aanvaard. Gelet op de dagelijkse activiteiten van [appellant] - het zoeken naar werk, thuis verblijven en het bezoeken van in Nederland verblijvende familieleden - heeft de rechtbank [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat hij een sociale en maatschappelijke binding met Nederland heeft. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaring van 25 april 2014, waarin hij verklaart dat hij in Nederland woonachtige familieleden heeft, kan hem niet baten, nu de rechtbank dat reeds bij haar oordeel heeft betrokken. De enkele in deze verklaring neergelegde stelling dat [appellant] werkzaam is in de groenvoorziening, is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de SVB zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] ten tijde van de aanvraag geen hoofdverblijf in Nederland had. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Hier staat de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2015:112
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Reacties